ECLI:NL:RBDHA:2017:11628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
09-997116-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling echtpaar voor omkoping, valsheid in geschrift, witwassen en mensensmokkel met ontnemingsvordering

Op 12 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag een echtpaar veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van 3,5 jaar voor meerdere strafbare feiten, waaronder omkoping van een ambtenaar, valsheid in geschrift, witwassen en mensensmokkel. Het echtpaar runde een zorgbureau dat als een vehikel diende voor frauduleuze activiteiten met zorggelden. Daarnaast heeft het zorgbureau valse documenten verstrekt om Turkse onderdanen te helpen bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft ook de omgekochte ambtenaar veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De eigenaar van de stichting en voetbalclub kreeg een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.

De vordering van de officier van justitie betrof de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, geschat op € 21.115,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat het door de veroordeelde ontvangen bedrag van € 14.106,51 deels als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 7.053,25, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/997116-15 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
Beslissing op de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
[geboortedatum] 1970 [geboorteplaats],
[adres]

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 en 28 september 2017.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam, is verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officieren van justitie strekt er toe dat de rechtbank het geldbedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat op € 21.115,- en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit geldbedrag.
De officieren van justitie hebben zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De conclusie van dit proces-verbaal is, dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 14.106,51 bedraagt. De officieren van justitie hebben mede onder verwijzing naar het proces-verbaal, ter terechtzitting van
28 september 2017 gesteld dat de veroordeelde daarnaast € 6.908,90 contant uitbetaald heeft gekregen van [bedrijf] volgens het kasboek van [bedrijf]. Volgens hen heeft de veroordeelde voornoemde bedragen ontvangen in het kader van haar omkoping.
De conclusie van de officieren van justitie is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 21.015,41 bedraagt.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 28 september 2017 op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde werkzaam is geweest bij [bedrijf] en dat de per bank aan haar overgemaakte geldbedragen loon betreffen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de veroordeelde geen contante bedragen van [bedrijf] heeft ontvangen. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat het kasboek waarop de stelling van het openbaar ministerie is gebaseerd, door verbalisanten van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: ISZW) als onbetrouwbaar wordt omschreven.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 12 oktober 2017 van deze rechtbank veroordeeld terzake van het strafbare feit:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
De grondslag voor de ontnemingsvordering is derhalve een veroordeling voor een strafbaar feit.
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Uit het proces-verbaal ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ volgt dat de veroordeelde per bank geldbedragen van in totaal € 14.106,51 heeft ontvangen van [medeverdachte] en [bedrijf] [1]
In het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank overwogen dat de geldbedragen die de verdachte op haar bankrekening en die van haar zoon heeft ontvangen in ieder geval gedeeltelijk betrekking moeten hebben gehad op haar handelingen met betrekking tot de indicatieaanvragen ten behoeve van [bedrijf]. In zoverre zijn die geldbedragen aan te merken als giften, waarmee de verdachte is omgekocht.
De rechtbank heeft in het vonnis in de strafzaak ook overwogen dat niet is komen vast te staan dat de veroordeelde contante geldbedragen heeft ontvangen, nu dit enkel blijkt uit de administratie van [bedrijf]., die ondeugdelijk is gebleken.
Dit brengt mee dat de rechtbank er in deze ontnemingsprocedure van uit gaat dat een deel van het door de veroordeelde ontvangen (totaal)bedrag ad € 14.106,51 wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
3.3.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Nu niet duidelijk is welk deel van voormeld bedrag bestaat uit giften in verband met de omkoping van de veroordeelde, zal de rechtbank er schattenderwijs van uitgaan dat het de helft van dit bedrag betreft.
Aldus berekent de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
€ 14.106,51 x 50% = € 7.053,25.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op
€ 7.053,25.
3.5.
Betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van
€ 7.053,25aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 7.053,25;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 7.053,25aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mr. R.G.C. Veneman, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2017.
Mr. R.G.C. Veneman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen vermogen, FIN-006, DRAVA 6640-2014-983, p. 2824 e.v.