ECLI:NL:RBDHA:2017:1160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
NL16.3427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in asielprocedure en de gevolgen van digitale procedurefouten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres centraal stond. Eiseres, van Kameroense nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van de herstelverzuimbrief die op 22 november 2016 aan het digitale dossier was toegevoegd, en dat zij daardoor niet tijdig de gronden van beroep had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het aan de gemachtigde van eiseres was om de termijnen te bewaken, ook in een digitale procedure. Na technisch onderzoek werd vastgesteld dat er geen storingen waren in het digitale systeem en dat de notificaties correct waren verzonden. De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiseres over het niet zichtbaar zijn van de stukken niet voldoende was onderbouwd. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de gronden pas na de gestelde termijn had ingediend. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het bewaken van termijnen bij de procespartijen ligt, ongeacht hun ervaring met digitaal procederen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.3427

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,
van Kameroense nationaliteit,
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigden: mr. H. Toonders en mr. A. Bondarev)

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Van Empel-Bouman, kantoorgenote van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De behandeling van het onderzoek ter zitting is aangehouden omdat de rechtbank technisch onderzoek in het digitale dossier noodzakelijk achtte alvorens tot een uitspraak te komen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 26 januari 2017. Eiseres en mr. Van Empel-Bouman zijn wederom verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Alvorens tot een inhoudelijke behandeling over te kunnen gaan dient de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2. Eiseres heeft digitaal beroep ingesteld op 21 november 2016 om 10:50 uur en ervoor gekozen de gronden op een later moment in te dienen. Op 22 november 2016 om 15:19 uur heeft de rechtbank de brief waarbij is gewezen op het ontbreken van de gronden en waarin is bepaald dat eiseres uiterlijk 29 november 2016 dit verzuim kan herstellen aan het digitale dossier toegevoegd. De digitale werkomgeving is door de rechtspraak zo ingericht dat partijen naar aanleiding van elke toevoeging aan het digitale dossier en dus ook van deze herstelverzuimbrief een notificatie krijgen. Deze notificatie, die partijen bereikt via een e-mail op het door partijen verstrekte e-mailadres en buiten het digitale dossier om, behelst de enkele mededeling dat er een stuk is toegevoegd aan het digitale dossier. De notificatie vermeldt niet de titel van het stuk dat is toegevoegd maar enkel een zogenaamd “DSR-nummer”. Dit nummer is terug te vinden bij het raadplegen van het dossier. Bij inzien van het dossier is derhalve eenvoudig te zien op welk stuk de betreffende notificatie betrekking heeft. Het is echter wel aan partijen om het digitale dossier (steeds) in te zien en te constateren welk stuk is toegevoegd. Dat het aan partijen is om kennis te nemen en te hebben van de inhoud van het dossier en de gestelde termijnen te bewaken is niet anders dan in een ‘papieren procedure’. Het bewaken van de procedure is bij een digitale procedure in die zin anders dat van elke toevoeging aan het dossier een separate melding over een specifieke zaak komt, terwijl bij niet digitaal procederen partijen zelf dienen na te gaan voor welk dossier binnenkomende stukken een toevoeging betreffen. Het komt de rechtbank voor dat deze notificaties eerder het bijhouden van dossiers vergemakkelijken in plaats van belemmeren. Immers, anders dan de raadsvrouwe stelt, hoeft de kantoororganisatie geenszins voortdurend in te loggen in het systeem om te zien of er stukken zijn toegevoegd. Het volstaat om in te loggen indien een e-mail is ontvangen die betrekking heeft op een concrete zaak. De rechtbank vermag niet in te zien dat dit, zoals de raadsvrouwe stelt, “volstrekt ondoenlijk” is.
3. De rechtbank merkt op dat de termijn voor het indienen van de gronden met bijbehorende vermelding van de mogelijke gevolgen van het hieraan niet voldoen ook staat vermeld in de brief voor de uitnodiging van de zitting. In het onderhavige dossier is de uitnodigingsbrief voor de zitting toegevoegd aan het dossier op 22 november 2016 om 15:26 uur en is ook naar aanleiding van deze toevoeging een notificatie verzonden.
4. De uiterste termijn voor eiseres om de gronden in te dienen is bepaald op 29 november 2016. De rechtbank heeft op 1 december 2016 gronden van beroep ontvangen, zodat de termijn om het verzuim te herstellen ongebruikt is verstreken.
5. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de herstelverzuimbrief die op 22 november 2016 is toegevoegd op 24 november niet zichtbaar is geweest in het systeem van haar gemachtigde en dat de bijbehorende notificatie per e-mail nimmer is ontvangen. Eiseres heeft op 24 november 2016 bij monde van de secretaresse van haar gemachtigde telefonisch contact opgenomen met de rechtbank om te informeren of er een zittingsdatum bekend was. Op dat moment is door de griffie van de rechtbank, in aanvulling op de hierboven reeds genoemde uitnodigingsbrief van 22 november 2016, doorgegeven dat de zitting was bepaald op 9 december 2016. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de herstelverzuimtermijn niet bekend gemaakt is gemaakt op 22 november 2016 en er daarom geen sprake is van niet-ontvankelijkheid. Eiseres is pas op 24 november 2016 op de hoogte geraakt van de zittingsdatum. Naar haar mening kan een herstelverzuim niet eerder gaan lopen dan op de eerstvolgende dag na 24 november 2016, waardoor zij op 1 december 2016 tijdig de gronden heeft ingediend.
6. De rechtbank heeft partijen ter zitting van 9 december 2016 voorgehouden dat in het digitale dossier bij de rechtbank geen storingen waarneembaar zijn en overigens geen landelijke storing bekend is. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat bij het raadplegen van het dossier door verweerder ook geen storingen zijn waargenomen en dat de tijdstippen van toevoegen en uploaden van stukken en het versturen van de notificaties dezelfde zijn als de tijdstippen zoals die blijken uit het dossier dat de rechtbank heeft bestudeerd.
7. Eiseres heeft gepersisteerd bij haar stelling over het niet zichtbaar zijn van geüploade stukken en ontvangst van notificaties.
8. De stelling van eiseres dat stukken niet zichtbaar zijn betreft enkel de herstelverzuimbrief en de uitnodiging voor de zitting met daarbij de vermelding van de termijn om het verzuim te herstellen. Eiseres heeft evenmin gesteld dat deze stukken nimmer zichtbaar zijn geweest. De stelling is enkel dat op 24 november 2016 de secretaresse het dossier heeft ingezien omdat eiseres een gesprek had met haar gemachtigde en de gemachtigde wilde weten of er al een zittingsdatum bekend was zodat eiseres hiervan op de hoogte kon worden gesteld. Ook is niet in geschil dat “het systeem” overigens wel heeft gewerkt. Immers, op 24 november 2016 om 14:38 uur is door gemachtigde van eiseres een aanhoudingsverzoek aan het dossier toegevoegd. Niet is gesteld of gebleken dat bij het toevoegen van dit stuk enige problemen zijn ondervonden.
9. De rechtbank overweegt echter desondanks dat de stelling van niet functioneren van de digitale procedure in deze concrete zaak na kritische bevraging ter zitting gemotiveerd is gehandhaafd. Om (meer) zekerheid te verkrijgen over de afwezigheid van gebreken in de door de rechtsspraak gebruikte ICT-systemen heeft de rechtbank bepaald dat technisch onderzoek bij wijze van deskundigenbericht dient plaats te vinden om de stellingen van eiseres nader te kunnen beoordelen.
10. De rechtbank overweegt hierbij dat bepalend is dat de stelling dat de herstelverzuimbrief twee dagen na uploaden niet zichtbaar is geweest alsmede dat geen notificatie is ontvangen dat dit stuk is toegevoegd aan het digitale dossier is voorzien van een deugdelijke motivering. Bij een enkele, niet nader onderbouwde, stelling gaat de rechtbank hiertoe niet over. De rechtbank overweegt eveneens dat er geen kostenveroordeling voor dit deskundigenbericht wordt uitgesproken onder meer omdat, zoals eveneens voorgehouden ter zitting, de rechtspraak thans groot belang heeft bij het laten onderzoeken van de in de nabije toekomst verplichte wijze van digitaal procederen.
11. De rechtbank sluit evenwel geenszins uit dat bij lichtvaardig ingenomen stellingen over niet functioneren van de digitale werkomgeving een dergelijke kostenveroordeling aan de orde kan komen. Immers, het (laten) verrichten van dergelijk onderzoek is kostbaar en tijdsintensief, terwijl het bijhouden van het dossier en het bewaken van (fatale) termijnen de eigen verantwoordelijkheid van procespartijen is.
12. In de onderhavige zaak is door de ICT-diensten onderzoek gedaan naar het functioneren van het uploaden van stukken door de rechtbank, het vervolgens automatisch genereren en verzenden van de notificaties per e-mail buiten het digitale dossier om en de inloggegevens van de gemachtigde van eiseres in dit dossier. Dit onderzoek betreft de periode van het moment indiening beroep tot de behandeling van de zaak ter zitting van 9 december 2016.
Voorafgaand aan de hervatting van het onderzoek ter zitting op 26 januari 2017 zijn de resultaten van het onderzoek aan partijen kenbaar gemaakt doordat het onderzoeksrapport is toegevoegd aan het digitale dossier. Uit het onderzoek blijkt dat er geen enkele storing is geweest in het uploaden van stukken en het genereren en verzenden van de notificaties, alsmede dat er veelvuldig is ingelogd door of namens de gemachtigde van eiseres.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat deze onderzoeksresultaten zijn standpunt bevestigen en heeft vervolgens tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd.
De gemachtigde van eiseres heeft op voorhand de betreffende notificaties ingebracht. Uit de notificaties blijkt dat deze zijn ontvangen een enkele seconde nadat ze door het systeem automatisch zijn aangemaakt en verzonden nadat er stukken zijn toegevoegd aan het dossier. Ter zitting van 26 januari 2017 is door eiseres erkend dat de notificaties in goede orde zijn ontvangen maar handmatig op kantoor zijn geplaatst in de archief-box van het e-mailprogramma en daardoor niet zichtbaar waren in de inbox.
13. De rechtbank stelt vast dat onder meer de notificatie dat er een nieuw bericht met kenmerk DSR238796 in zaak NL16.3427 is en die gelet op het tijdstip van uploaden en het daarin genoemde DSR-nummer (dat correspondeert met het DSR-nummer van de herstelverzuimbrief) betrekking heeft op de herstelverzuimbrief, correct is verzonden en ontvangen. Het foutief verplaatsen van deze notificatie kan niet tot gevolg hebben dat de geüploade herstelverzuimbrief hierdoor wordt verwijderd uit het digitale dossier. Zoals hiervoor overwogen is het aanmaken en verzenden van notificaties gekoppeld aan het uploaden van stukken en is het functioneren van het uploaden van de herstelverzuimbrief en overige stukken onderzocht en zijn geen problemen gerapporteerd.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat ook aan het digitale dossier zoals dat aan de gemachtigde van eiseres ter beschikking is gesteld alle stukken correct zijn toegevoegd op de tijdstippen zoals die blijken uit de digitale werkomgeving van de rechtbank.
14. De stelling dat de herstelverzuimbrief, ondanks de correcte ontvangst van de bijbehorende notificatie, “niet zichtbaar” is geweest op 24 november 2016 is bij deze stand van zaken niet nader onderbouwd. Een dergelijke onderbouwing kan worden verstrekt door bijvoorbeeld het tonen van een gedateerde print-screen van de inhoudsopgave van de stukken van een dossier. De enkele stelling dat het kantoor van gemachtigde zeer geregeld heeft ervaren dat stukken niet zichtbaar zijn nadat deze kennelijk zijn geüpload is dermate algemeen en niet gekoppeld aan concrete incidenten in specifieke zaken dat deze stelling niet ter onderbouwing kan dienen van de argumenten in de onderhavige zaak. De rechtbank nodigt partijen uitdrukkelijk uit om bij elke constatering dat “het systeem niet werkt” dit direct te melden aan het Rechtspraak Servicecentrum. Slechts dan kan nader onderzoek plaatsvinden en een dergelijke algemene stelling betrokken worden bij de beoordeling van een concreet beroep. In de onderhavige zaak stelt de rechtbank vast dat de digitale procedure correct en foutloos is verlopen.
15. De rechtbank komt alles overwegende tot de conclusie dat voor zover de herstelverzuimbrief die op 22 november 2016 om 15:19 uur is geüpload niet is gezien door gemachtigde van eiseres, dit niet is veroorzaakt door niet of gebrekkig functioneren van het digitale systeem van de rechtspraak. Voor zover de herstelverzuimbrief over het hoofd is gezien of het eigen digitale systeem van de gemachtigde van eiseres niet heeft gefunctioneerd zijn dit omstandigheden die de ontvankelijkheid raken en in dit concrete geval bepalen.
16. De rechtbank overweegt dat aan eiseres kenbaar is gemaakt dat zij uiterlijk op 29 november 2016 de gronden van het beroep had moeten indienen en dat dit eerst op 1 december 2016 is geschied. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep in beginsel niet-ontvankelijk is. De stelling ter zitting van 26 januari 2017 dat gemachtigde van eiseres op 24 januari 2017 twee stukken direct achter elkaar heeft geüpload, terwijl deze met een tijdsinterval van 26 minuten daadwerkelijk aan het dossier zijn toegevoegd doet hier niet aan af. Zoals hiervoor weergegeven heeft er technisch onderzoek plaatsgevonden dat ziet op de stukken die de ontvankelijkheid bepalen.
17. De rechtbank overweegt samenvattend dat door de deugdelijk onderbouwde stelling dat er sprake moet zijn geweest van technische mankementen in het digitale dossier de rechtbank een technisch onderzoek heeft laten verrichten bij wijze van deskundigenbericht. Een veroordeling in de kosten van dit onderzoek is achterwege gebleven omdat sprake is van een serieus en onderbouwd standpunt en overigens, zoals voorgehouden aan partijen, de rechtspraak thans groot belang heeft bij het vaststellen of de digitale procedure foutloos functioneert en dit mede ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing om nader onderzoek te gelasten. Omdat uit dit onderzoek blijkt dat elke stap in deze digitale procedure foutloos is verlopen, ligt de bewijslast bij eiseres als zij stelt dat desondanks in haar (toegang tot de) digitale werkomgeving van de rechtspraak sprake is van gebreken zoals het niet zichtbaar zijn van stukken. Eiseres heeft haar stelling na kennisneming van de resultaten van het technisch onderzoek niet nader onderbouwd.
18. Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat indien tot termijnoverschrijding wordt geconcludeerd dit verschoonbaar moet worden geacht. De rechtbank verwerpt deze stelling. Het gegeven dat digitale procederen thans nog niet verplicht is brengt niet mee dat wettelijke termijnen niet langer gelden. Indien wordt gekozen voor digitaal procederen dan blijft het procesrecht onverkort van kracht. Gebrek aan ervaring met of kennis van digitaal procederen komt voor rekening van de gemachtigde. Ook de stelling dat eiseres er niets aan kan doen dat op het kantoor van haar gemachtigde het digitale dossier niet goed is bestudeerd, de termijnen niet zijn bewaakt of de digitale randapparatuur of internetverbinding niet van voldoende kwaliteit zijn, komt voor rekening en risico van eiseres. De rechtbank acht de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar en concludeert tot niet-ontvankelijkheid.
Asielrelaas
19. Eiseres heeft meer subsidiair gesteld dat indien tot een niet verschoonbare termijnoverschrijding wordt geconcludeerd er sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in het EHRM-arrest Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817), die ertoe nopen om in dit geval aan eiseres de in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen.
20. Zoals ter zitting erkend door eiseres beperkt de toetsing zich tot de beoordeling van het risico op een schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer. Dit betekent dat de gronden die zien op het verloop van de procedure, het besluit zelf en de wijze van totstandkomen van het besluit niet ter toetsing voorliggen.
21. Eiseres heeft verklaard dat zij is uitgehuwelijkt aan een oudere man met een ander geloof. Deze man heeft geëist dat eiseres zich zou bekeren en besnijden en eiseres is, omdat ze dit niet wilde, van haar vrijheid beroofd gedurende lange tijd. Haar bewaker heeft haar uiteindelijk in ruil voor seksueel contact geholpen met ontsnappen. Na deze ontsnapping heeft ze enkele maanden bij een nichtje verbleven waar haar familie haar niet is komen zoeken omdat haar familieleden geen contact met dit nichtje hadden. Op haar reis naar Nederland is zij slachtoffer van mensenhandel geworden.
Verweerder heeft het relaas integraal ongeloofwaardig geacht.
De gronden van beroep hebben behalve op de gevolgde procedure betrekking op het ongeloofwaardig achten van het uithuwelijken, het risico op besnijdenis, de ontsnapping en het verblijf bij het nichtje.
22. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling dat eiseres behoort tot de sociale groep van slachtoffers van mensenhandel en gedwongen uithuwelijking en zij daarom een vluchtelingenstatus dient te krijgen reeds faalt omdat er geen enkele onderbouwing is gegeven voor het aanmerken als sociale groep of voor de stelling dat sprake is van vervolging. Dit is ter zitting erkend waarbij is aangegeven dat deze stelling niet langer wordt gehandhaafd.
23. De stelling dat vrees bij terugkeer bestaat omdat eiseres een alleenstaande vrouw is faalt. Uit het relaas van eiseres, noch uit de gronden blijkt dat zij alleenstaand is. Ook indien haar ouders haar zouden hebben willen uithuwelijken brengt dat niet mee dat zij bij terugkeer geen familie heeft om naar terug te keren. Nu zij tot op relatief hoge leeftijd ongehuwd bij haar ouders heeft gewoond valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien waarom zij niet in staat moet worden geacht terug te keren naar haar ouders maar dient te worden aangemerkt als alleenstaande vrouw. Voor zover eiseres na haar uitreis uit Kameroen gedwongen in de prostitutie werkzaam is geweest overweegt de rechtbank dat verweerder dit aspect van haar relaas niet hoefde te beoordelen bij het afwegen of aan eiseres verblijf moet worden toegestaan. De enkele stelling dat mensenhandelaars eiseres vanuit Kameroen hebben geronseld en de gedwongen prostitutie door mensen uit Kameroen is gestart brengt niet mee dat zij indien zij nu terug zou moeten keren als alleenstaande zonder sociaal netwerk dient te worden beschouwd. De verwijzing naar het ambtsbericht is dan ook niet relevant.
24. Ten aanzien van de gestelde uithuwelijking overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover eiseres haar stellingen onderbouwt door aan te geven dat haar verklaringen consistent zijn met algemeen bekende informatie over uithuwelijking, besnijdenis en de positie van vrouwen in Kameroen volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft immers het concrete relaas van eiseres beoordeeld en nu juist vastgesteld dat het afgezet tegen de algemene informatie vele bevreemdingwekkende aspecten bevat.
Weliswaar vinden er in Kameroen incidenteel gemengde huwelijken plaats, maar uit de overgelegde informatie volgt niet dat het uithuwelijken tussen twee families met verschillende geloven gangbaar is. Ook blijkt nu juist uit de gegevens van eiseres helemaal niet dat besnijdenissen plaatsvinden bij vrouwen die in de leeftijdscategorie zitten van eiseres. Verweerder heeft ook mogen constateren dat eiseres geen geloofwaardig relaas heeft afgelegd waarom eiseres zou worden uitgehuwelijkt en waarom juist zij, op haar leeftijd en met haar geloof en gelet op haar plaats in het familie door haar ouders zou worden uitgehuwelijkt. Het verwijzen naar algemene landeninformatie is onvoldoende om deze motivering van verweerder aan te tasten. Bovendien kan in de overgelegde informatie geen steun worden gevonden voor een gedwongen huwelijk tussen twee geloven en het besnijden in deze specifiek gestelde situatie. Verweerder heeft mogen oordelen dat algemene informatie over huiselijk geweld en verkrachting binnen het huwelijk niet met zich brengt dat alle bevreemdingwekkende aspecten van het relaas over het totstandkomen van dit huwelijk worden weggenomen.
Eiseres heeft derhalve de ongeloofwaardigheid van het relaas over het uithuwelijken niet weggenomen. Dit brengt met zich mee dat de beoordeling van verweerder van de wijze van ontsnappen en het verblijf bij haar nichtje geen separate bespreking behoeft.
25. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting erkend dat de vrees voor besnijdenis enkel is gebaseerd op de vrees voor de man aan wie zij is uitgehuwelijkt. Nu verweerder dit ongeloofwaardig heeft mogen achten behoeft de vrees voor besnijdenis geen verdere beoordeling.
Dit betekent dat er geen sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in het EHRM-arrest Bahaddar tegen Nederland zodat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Artikel 64 Vw
26. Eiseres heeft niet gesteld dat haar medische problemen moeten worden beoordeeld bij het beroep op Bahaddar, zodat de rechtbank ten overvloede overweegt dat verweerder bij de beoordeling van de asielaanvraag niet getoetst heeft of uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 Vw. Bij een eerste asielaanvraag geschiedt deze toets normaalgesproken ambtshalve. Aan eiseres is echter per beschikking van 21 december 2015 regulier verblijf van 20 december 2015 tot 20 december 2016 toegekend, waardoor op eiseres geen vertrekplicht rustte en uitstel van vertrek niet aan de orde hoefde te komen. Ter zitting van 26 januari 2017 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat het reguliere verblijfsrecht enkele dagen voor de zitting is ingetrokken met terugwerkende kracht tot kort na het bestreden besluit. Partijen zijn niet in staat gebleken ter zitting desgevraagd nadere informatie te geven over de motivering van deze beslissing en de exacte data van besluitvorming en terugwerkende kracht. De rechtbank kan derhalve enkel vaststellen dat in de onderhavige asielprocedure geen toets aan artikel 64 Vw heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft naar aanleiding van de zienswijze overwogen dat eiseres een standpunt over artikel 64 Vw niet hoeft te formuleren en onderbouwen omdat er op haar geen vertrekplicht rust. De stelling van verweerder ter zitting dat eiseres dit standpunt in deze procedure niet heeft onderbouwd en de ambtshalve toets in het nadeel van eiseres moet uitvallen gaat dan ook slechts ten dele op. Nu partijen geen enkele informatie konden verstrekken behalve dat de procedure om intrekking van het reguliere verblijf nog loopt gaat de rechtbank er van uit dat de vertrekplicht en de argumenten om in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan de orde kunnen worden gesteld in die thans lopende procedure. In deze procedure is gelet op de niet-ontvankelijkheid en het gebrek aan nadere informatie geen gelegenheid om deze kwestie aan de orde te brengen. De rechtbank overweegt dat eiseres, indien gewenst en indien onderbouwd, een beroep op artikel 64 Vw kan doen in een reguliere procedure zodat in de onderhavige procedure een einduitspraak zal volgen.
27. Beslist wordt als volgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.