ECLI:NL:RBDHA:2017:11593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
09/827757-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en jeugddetentie voor brandstichting in TNO-gebouw te Delft

Op 5 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 november 2016 brand heeft gesticht in een TNO-gebouw te Delft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk brand heeft gesticht door wasbenzine te morsen en deze aan te steken, wat leidde tot gemeen gevaar voor omliggende gebouwen en goederen. De rechtbank heeft het opzet van de verdachte op de brandstichting bewezen verklaard, ondanks de verdediging die stelde dat er geen opzet was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie, en heeft toepassing van het jeugdstrafrecht overwogen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit, de overlast voor omwonenden en de impact op de hulpdiensten. De verdachte heeft geen eerdere strafbare feiten gepleegd en heeft een blanco strafblad. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar de strafmaat aangepast op basis van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827757-16
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Ariese en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S. Bhulai, advocaat te Wassenaar, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een) matras(sen), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die matras(sen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de naastgelegen gebouwen/panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen (studenten) in een nabijgelegen flatgebouw (door/vanwege de sterke rookontwikkeling), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (studenten) in een nabijgelegen flatgebouw (door/vanwege de sterke rookontwikkeling), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 17 november 2016 is brand in een TNO-gebouw aan de [adres] ontstaan. [2] Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen kan als vaststaand worden gebruikt dat deze brand door toedoen van verdachte en medeverdachte is ontstaan. Dit heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kan dus zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag. De verdediging heeft echter naar voren gebracht dat verdachte en medeverdachte niet met opzet brand hebben gesticht. Verdachte heeft wasbenzine gemorst waarna medeverdachte dit heeft aangestoken, maar het is nimmer de bedoeling geweest om de loods in brand te steken, aldus de verdediging.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of verdachte samen met medeverdachte opzet heeft gehad op de brandstichting.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte samen met medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotities, bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. In de kern komt het verweer erop neer dat verdachte niet opzettelijk brand heeft gesticht in die zin dat hij per ongeluk benzine had gemorst en dat zijn medeverdachte die had aangestoken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ter plaatse zagen verbalisanten dat sprake was van erg veel rookontwikkeling. Er kwamen vlammen uit het dak van het pand en er kwam dikke zwarte rook vanaf de vlammen die in de richting van de wijk Wippolder en de snelweg A13 trok. Op ongeveer 150 meter van het brandende pand stond een studentenflat waarin 80 studenten wonen. De flat stond constant onder de dikke rook waardoor er ongeveer 50 meter zicht was. De rook was in de flat goed te ruiken. Op de A13 was het zicht ook slecht, daarom werd een snelheidsbeperking van 70 kilometer per uur ingevoerd. Na enige tijd is de flat ontruimd. [3] Direct naast de loods die volledig is uitgebrand, staat een zeer grote loods en daarachter bevinden zich diverse kleinere loodsen. [4]
Bevindingen van de brandweer
Om 11:59 uur kwam de brandweer vanuit de kazerne Delft ter plaatse. Hierna is de brandweer van verschillende kazernes, waaronder die van Pijnacker-Nootdorp, De Lier, Rijswijk en Loosduinen ter plaatse gekomen. Bij aankomst trof de brandweer een groot complex aan waarvan alle ramen open stonden dan wel ingegooid waren en alle deuren open stonden. Aan de Zuid-West-zijde van het pand was de brand uitslaand op een gedeelte van het gebouw. De vlammen kwamen tot de eerste verdieping dan wel de dakrand met dikke grijze dan wel zwarte rookwolken. Uit een overheaddeur aan de Zuid-Oost-zijde van het gebouw kwam al een behoorlijke hoeveelheid rook. De verwachting was dat de brand, gezien de rookverspreiding door het pand en de complexiteit van het gebouw, zich snel naar het hele pand zou (kunnen) uitbreiden. Er was ook direct gevaar voor branduitbreiding naar naastgelegen loodsen. De kazerne uit Pijnacker heeft zich aan de Noordzijde opgesteld. Er was direct gevaar van het bezwijken van zowel de hoofddraagconstructie (staal) als de (betonnen) gevelelementen die hieraan gemonteerd waren. Hoewel de gevaarsaspecten door defensief optreden tot een minimum waren beperkt, bleef gevaar voor instorting aanwezig. Er hebben op twee punten instortingen plaatsgevonden, doordat de (betonnen)gevel had losgelaten en was omgevallen. De brandweer van kazerne Rijswijk heeft een verkenning gedaan op mogelijk nog aanwezige zwervers. Tijdens het blussen is een horizontale scheur ontstaan in een muur tussen twee brandcompartimenten. Omstreeks 13:30 uur, dus anderhalf uur na het ter plaatse komen, meldden de hulpdiensten dat de rook op de A13 onveranderd was. Op 18 november 2016 om 01:37:11 is het incident afgesloten. [5]
Getuigenverklaringen
Omstreeks 11:55 uur zag getuige [getuige] , tevens de melder, brand uitslaan uit de loods van TNO. Hij zag dat de vlammen uit de ramen naar buiten sloegen en zwarte rook uit het pand kwam. [6]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij werkzaam is bij Albert Heijn en met meerdere collega’s, waaronder verdachte en medeverdachte, in een groepsapp zit. Zij ontving op 17 november 2016 om 11:27 uur een foto in de groepsapp, waarop verdachte en medeverdachte stonden met op de achtergrond een gebouw dat zij herkende als de leegstaande loods die vandaag – op 17 november 2016 – is afgebrand. Hierna ontving zij meerdere berichten over het ontstaan van die brand, waaronder een filmpje van verdachte. Op dat filmpje zag zij dat een matras in de fik stond en dat het ene matras op het andere matras werd gegooid, zodat beide matrassen in brand vlogen. De stem op het filmpje was van verdachte. De stem op het filmpje was van verdachte. Ook ontving zij een screenshot van de 112-melding over de brand. Op Facebook zag zij een bericht van haar vader met daarbij een foto, waarop te zien was dat het pand goed in brand stond en dat het een uitslaande brand was. [7]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij en medeverdachte een plan hadden om een ‘grote knal’ te maken. In eerste instantie wilden zij dit in de grote loods doen maar omdat er een uitsnede van de grootte van een vrachtwagen in de loods zat, zouden zij gezien worden. Verdachte had toen wel al de fles wasbenzine geopend. Zij zijn daarop door het pand gaan lopen en kwamen bij een ruimte met matrassen. In deze ruimte heeft verdachte wasbenzine gemorst en heeft medeverdachte deze aangestoken.
Aantreffen wasbenzine
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat hij de fles wasbenzine had gemorst en dit slechts een kleine hoeveelheid is geweest zijn verbalisanten naar het TNO-gebouw gegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de fles bij het verlaten van het pand om de hoek bij de grote ingang van de grote loods had gezet. Op deze exacte plek werd de wasbenzine aangetroffen. Het was een fles van één liter en er was iets minder dan een kwart uit de fles. De dop zat op de fles. [8]
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte de wasbenzine heeft gemorst. Uit de verklaring van een verbalisant blijkt dat de fles wasbenzine ongeveer voor een kwart leeg was. Het is niet aannemelijk dat verdachte een dergelijke hoeveelheid gemorst heeft. Daar komt bij dat zijn medeverdachte heeft verklaard dat verdachte de wasbenzine op de grond had gegooid en ook hijzelf in zijn tweede verklaring bij de politie heeft aangegeven dat hij wasbenzine op de grond heeft gegooid.
Conclusie
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van opzettelijke brandstichting geen opzet op het gevolg aanwezig hoeft te zijn. Het opzet dient op de brandstichting gericht te zijn.
De rechtbank leidt uit de eerder weergegeven feiten en omstandigheden af dat verdachte in eerste instantie samen met medeverdachte naar de loods is gegaan met de intentie om een ‘harde knal’ te maken. Eenmaal ter plaatse heeft verdachte wasbenzine op de grond gegooid, waarna medeverdachte dit heeft aangestoken. De rechtbank is van oordeel dat het op de grond gooien van wasbenzine en dit vervolgens aansteken daarvan in een ruimte waar ook – volgens de verklaring van verdachte – brandbaar materiaal aanwezig was, het voorzienbaar was dat er brand zou ontstaan en een zeer reële kans aanwezig was dat zij deze brand niet onder controle zouden krijgen, zeker nu het water was afgesloten en er geen mogelijkheid was tot blussen. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat deze handelingen naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht zijn op het ontstaan van brand dat het niet anders kan dat dat verdachte hier opzet op heeft gehad. Tevens kan uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden afgeleid dat een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte bestond, nu verdachte en zijn medeverdachte samen naar het TNO-gebouw zijn gegaan, en ook samen – gelijkelijk – handelingen hebben verricht, gericht op de brandstichting.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht in het TNO-gebouw door wasbenzine op de grond te gooien, waarna medeverdachte dit heeft aangestoken. Dit is een bewuste gedraging waarmee verdachte gevaar voor het TNO-gebouw en de omliggende loodsen heeft gecreëerd. Door het stichten van de brand was aldus gevaar voor goederen ontstaan. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat levensgevaar voor (een) ander(en) dan wel zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan. Voor een bewezenverklaring van dat onderdeel had de rechtbank minst genomen over een rapportage van het NFI of TNO moeten beschikken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 17 november 2016 te Delft tezamen en in vereniging met een
anderopzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de naastgelegen gebouwen/panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de rapporten, verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. De officier van justitie acht verdachte – anders dan de psycholoog – volledig toerekeningsvatbaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat verdachte vrijwillig een behandeling bij De Waag heeft gevolgd. De raadsvrouw heeft verzocht om het gedeelte dat verdachte in voorarrest heeft gezeten als straf op te leggen zonder een voorwaardelijk deel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een vriend brand gesticht in een TNO-gebouw in Delft waardoor gevaar voor goederen is ontstaan. Hoewel er geen gevaar voor personen is kunnen worden vastgesteld heeft de brand veel overlast veroorzaakt voor omwonenden van een flatgebouw dat ontruimd moest worden, voor de hulpdiensten die onder meer de brand moesten blussen en het flatgebouw moesten ontruimen en voor automobilisten die op de A13 reden. De brand heeft ook overlast en schade veroorzaakt voor TNO. Daarnaast mag verdachte van geluk spreken dat zich in het leegstaande pand, waar onder andere matrassen lagen, geen personen bevonden.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 augustus 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van maart 2017, opgemaakt door drs. E.M. van Engers, GZ-psycholoog.
Uit het rapport komt naar voren dat geen sprake is van een stoornis, maar dat er wel enige beperkingen in het functioneren van verdachte zijn die hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde, onder andere het verminderde contact met zijn gevoelsleven en de wens om in sociaal opzicht gezien te worden. Verdachte heeft zich met zijn vriend willen manifesteren (stoer gedrag) ten opzichte van een aantal kennissen van Albert Heijn, die waren verenigd in een WhatsAppgroep. Er was weinig sprake van impulsiviteit, want er was sprake van een voorbereiding om een harde knal te maken en zij zijn uit het zicht gaan staan. Wel ontbrak een duidelijk angstsignaal dat hem ervan had kunnen weerhouden. Beide daders schrokken van de steekvlam en konden het brandproces niet meer blussen. De lijdensdruk door een opspelend geweten heeft hem daarna parten gespeeld. Gezien de vertraagde persoonsontwikkeling met daaruit voorkomende beperkingen zou van een verminderde mate van toerekenen sprake kunnen zijn. De faciliterende persoonskenmerken van het in sociaal opzicht gezien willen worden en zijn verarmde gevoelshuishouding kunnen echter een risico inhouden. Daarnaast zijn er veel beschermende factoren zoals zijn intelligentie, een steunend netwerk van familie en heeft verdachte een zinvolle dagbesteding van een hbo-studie, sport en werk. De kans op recidive wordt als laag ingeschat. Ten gunste van het jeugdstrafrecht weegt onder andere mee de vertraagde persoonsontwikkeling en het feit dat hij risico’s van zijn gedrag minder kan inschatten. De noodzaak tot pedagogische beïnvloeding is aanwezig omdat hij nog actief deelneemt aan het gezinsleven. Er zijn geen contra-indicaties voor het jeugdstrafrecht zowel wat betreft de justitiële voorgeschiedenis, psychopathische trekken, criminele levensstijl als pedagogische onmogelijkheden. De psycholoog adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en een voorwaardelijk deel op te leggen waaraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een poliklinische behandeling worden verbonden; al hoeft deze behandeling niet strikt forensisch te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de rapporteur in het rapport naar voren heeft gebracht dat bij verdachte mogelijk van een verminderde mate van toerekenen sprake zou kunnen zijn.
De rechtbank zal deze conclusie niet overnemen, nu dit niet duidelijk en inzichtelijk gemotiveerd is en de rechtbank van oordeel is dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting hier ook geen aanknopingspunten voor bieden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 maart 2017 over verdachte, opgemaakt en ondertekend door M. Westhoek, reclasseringswerker.
De reclassering adviseert, gelet op de vertraagde persoonsontwikkeling (zoals beschreven in het Pro Justitia rapport), de inschatting dat verdachte moeite heeft met het organiseren van zijn eigen handelen en een meer kinderlijke, dan wel kwetsbare indruk maakt dan men van zijn kalenderleeftijd mag verwachten, het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt tevens gebaat bij een meer pedagogische aanpak. De reclassering adviseert een al dan niet deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een meldplicht en een behandelverplichting gericht op de weerbaarheid en mogelijke traumaverwerking bij De Waag of het Palmhuis of een soortgelijke instelling van ambulante forensische zorg.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie met betrekking tot het jeugdstrafrecht.
De rechtbank vindt in de persoon van verdachte, zoals in de rapporten van de psycholoog en de reclassering is uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht) en zal toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond en aan zichzelf heeft gewerkt via een behandeling bij De Waag. Verder heeft verdachte een bijbaantje en volgt hij een studie werkbouwtuigkunde en heeft hij ook tijdens zijn verblijf in de justitiële jeugdinrichting vakken van zijn studie behaald. De rechtbank houdt ook rekening met het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank zal een iets langere taakstraf dan de taakstraf die de officier van justitie heeft geëist opleggen omdat de rechtbank, gelet op de rapportages, de hiervoor omschreven omstandigheden, het feit dat de rechtbank anders dan de officier van justitie niet bewezen acht dat gevaar voor personen is ontstaan en het feit dat verdachte al 40 dagen in de justitiële jeugdinrichting heeft doorgebracht, geen voorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen. De rechtbank zal ook anderszins geen voorwaardelijk deel opleggen om de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk te maken omdat verdachte al op vrijwillige basis een behandeling bij De Waag heeft ondergaan en deze binnenkort succesvol wordt afgesloten. De rechtbank zal dus alleen een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 77c, 77g, 77h, 77m, 77n en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016319936, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 206).
2.Proces-verbaal van aangifte TNO, p. 51.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63.
5.Een geschrift, te weten een incident rapportage Veiligheidsregio Haaglanden, p. 146-206.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige P.A.M. [getuige] , p. 77.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige H. [getuige] , p. 65.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 120.