6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een vriend brand gesticht in een TNO-gebouw in Delft waardoor gevaar voor goederen is ontstaan. Hoewel er geen gevaar voor personen is kunnen worden vastgesteld heeft de brand veel overlast veroorzaakt voor omwonenden van een flatgebouw dat ontruimd moest worden, voor de hulpdiensten die onder meer de brand moesten blussen en het flatgebouw moesten ontruimen en voor automobilisten die op de A13 reden. De brand heeft ook overlast en schade veroorzaakt voor TNO. Daarnaast mag verdachte van geluk spreken dat zich in het leegstaande pand, waar onder andere matrassen lagen, geen personen bevonden.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 augustus 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van maart 2017, opgemaakt door drs. E.M. van Engers, GZ-psycholoog.
Uit het rapport komt naar voren dat geen sprake is van een stoornis, maar dat er wel enige beperkingen in het functioneren van verdachte zijn die hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde, onder andere het verminderde contact met zijn gevoelsleven en de wens om in sociaal opzicht gezien te worden. Verdachte heeft zich met zijn vriend willen manifesteren (stoer gedrag) ten opzichte van een aantal kennissen van Albert Heijn, die waren verenigd in een WhatsAppgroep. Er was weinig sprake van impulsiviteit, want er was sprake van een voorbereiding om een harde knal te maken en zij zijn uit het zicht gaan staan. Wel ontbrak een duidelijk angstsignaal dat hem ervan had kunnen weerhouden. Beide daders schrokken van de steekvlam en konden het brandproces niet meer blussen. De lijdensdruk door een opspelend geweten heeft hem daarna parten gespeeld. Gezien de vertraagde persoonsontwikkeling met daaruit voorkomende beperkingen zou van een verminderde mate van toerekenen sprake kunnen zijn. De faciliterende persoonskenmerken van het in sociaal opzicht gezien willen worden en zijn verarmde gevoelshuishouding kunnen echter een risico inhouden. Daarnaast zijn er veel beschermende factoren zoals zijn intelligentie, een steunend netwerk van familie en heeft verdachte een zinvolle dagbesteding van een hbo-studie, sport en werk. De kans op recidive wordt als laag ingeschat. Ten gunste van het jeugdstrafrecht weegt onder andere mee de vertraagde persoonsontwikkeling en het feit dat hij risico’s van zijn gedrag minder kan inschatten. De noodzaak tot pedagogische beïnvloeding is aanwezig omdat hij nog actief deelneemt aan het gezinsleven. Er zijn geen contra-indicaties voor het jeugdstrafrecht zowel wat betreft de justitiële voorgeschiedenis, psychopathische trekken, criminele levensstijl als pedagogische onmogelijkheden. De psycholoog adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en een voorwaardelijk deel op te leggen waaraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een poliklinische behandeling worden verbonden; al hoeft deze behandeling niet strikt forensisch te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de rapporteur in het rapport naar voren heeft gebracht dat bij verdachte mogelijk van een verminderde mate van toerekenen sprake zou kunnen zijn.
De rechtbank zal deze conclusie niet overnemen, nu dit niet duidelijk en inzichtelijk gemotiveerd is en de rechtbank van oordeel is dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting hier ook geen aanknopingspunten voor bieden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 maart 2017 over verdachte, opgemaakt en ondertekend door M. Westhoek, reclasseringswerker.
De reclassering adviseert, gelet op de vertraagde persoonsontwikkeling (zoals beschreven in het Pro Justitia rapport), de inschatting dat verdachte moeite heeft met het organiseren van zijn eigen handelen en een meer kinderlijke, dan wel kwetsbare indruk maakt dan men van zijn kalenderleeftijd mag verwachten, het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte lijkt tevens gebaat bij een meer pedagogische aanpak. De reclassering adviseert een al dan niet deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een meldplicht en een behandelverplichting gericht op de weerbaarheid en mogelijke traumaverwerking bij De Waag of het Palmhuis of een soortgelijke instelling van ambulante forensische zorg.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie met betrekking tot het jeugdstrafrecht.
De rechtbank vindt in de persoon van verdachte, zoals in de rapporten van de psycholoog en de reclassering is uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht) en zal toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond en aan zichzelf heeft gewerkt via een behandeling bij De Waag. Verder heeft verdachte een bijbaantje en volgt hij een studie werkbouwtuigkunde en heeft hij ook tijdens zijn verblijf in de justitiële jeugdinrichting vakken van zijn studie behaald. De rechtbank houdt ook rekening met het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank zal een iets langere taakstraf dan de taakstraf die de officier van justitie heeft geëist opleggen omdat de rechtbank, gelet op de rapportages, de hiervoor omschreven omstandigheden, het feit dat de rechtbank anders dan de officier van justitie niet bewezen acht dat gevaar voor personen is ontstaan en het feit dat verdachte al 40 dagen in de justitiële jeugdinrichting heeft doorgebracht, geen voorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen. De rechtbank zal ook anderszins geen voorwaardelijk deel opleggen om de door de reclassering geadviseerde voorwaarden mogelijk te maken omdat verdachte al op vrijwillige basis een behandeling bij De Waag heeft ondergaan en deze binnenkort succesvol wordt afgesloten. De rechtbank zal dus alleen een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen.