ECLI:NL:RBDHA:2017:11581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.7749 en NL17.7750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse Sikhs niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2017, zijn eisers, een gezin van Afghaanse Sikhs, in beroep gegaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun asielaanvraag door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag was niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eisers geen nieuwe elementen of bevindingen hadden ingediend die relevant waren voor hun aanvraag. Eerder ingediende asielaanvragen in 2014 en 2015 waren reeds afgewezen en deze beslissingen stonden in rechte vast.

Eisers voerden aan dat verweerder onvoldoende had onderzocht of zij in Afghanistan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten stond. Ze deden een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een andere zaak waarin een vergelijkbaar gezin wel een verblijfsvergunning had gekregen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat in die andere zaak sprake was van een ambtelijke misslag en dat de situatie van Sikhs in Afghanistan niet zodanig was veranderd dat eisers recht hadden op asiel. De rechtbank concludeerde dat eisers geen rechtens relevante nieuwe feiten hadden gepresenteerd die hun aanvraag konden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om nieuwe en relevante informatie te verstrekken bij herhaalde aanvragen, en bevestigt dat ambtelijke misslagen in eerdere procedures niet automatisch leiden tot een herziening van het beleid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7749 en NL17.7750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2017 in de zaak tussen

[eisers],mede namens hun minderjarige kind
[kind], eisers
(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans
de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 22 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Afghaanse nationaliteit. Zij hebben op 20 maart 2017 opvolgende asielaanvragen ingediend, nadat eerdere asielaanvragen in 2014 en in 2015 zijn afgewezen. In beide voorgaande procedures is de afwijzing tot in hoger beroep in stand gebleven. Deze beslissingen staan daarmee in rechte vast.
Eisers hebben op 20 maart 2017 onderhavige aanvragen ingediend. Bij uitspraak van 24 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, beslist dat uitzetting van eisers hangende de onderhavige procedure niet achterwege hoefde te blijven. Op 25 maart 2017 zijn eisers uitgezet naar Afghanistan. Bij uitspraak van deze rechtbank van 23 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter het door eisers gedane verzoek tot teruggeleiding naar Nederland afgewezen.
2. Bij onderhavige besluit is de aanvraag van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd aan hun aanvraag en dat geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling daarvan.
3. In voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van de aanvragen van eisers het volgende overwogen.
‘De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Sikhs in Afghanistan zich in een moeilijke positie bevinden. In de eerdere asielprocedures die verzoekers hebben gevoerd is echter geoordeeld dat de situatie van Sikhs in Afghanistan niet zodanig slecht is dat verzoekers reeds daarom al als vluchteling dienen te worden aangemerkt of een door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling te vrezen hebben bij terugkeer naar Afghanistan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de meest recente landeninformatie en de door verzoekers ingebrachte informatie hier geen ander licht op werpt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de brief van 23 februari 2017 een herhaling van het bestaande beleid betreft, nu de Sikhs reeds als risicogroep werden aangemerkt. In de brief van 23 maart 2017 verwijst de UNHCR naar haar rapport ‘Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan’ van 19 april 2016. Dit rapport is door de minister van Buitenlandse Zaken betrokken bij de totstandkoming van het ambtsbericht van november 2016 en hierop heeft verweerder zijn beleid weer gebaseerd. De oproep van de UNHCR aan verweerder om de uitzetting van verzoekers achterwege te laten, omdat de situatie van Sikhs is verslechterd, is niet met nieuwe informatie onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierin geen aanleiding is gelegen om het beleid ten aanzien van Sikhs uit Afghanistan aan te passen.
De omstandigheid dat verzoekers een jong kind hebben maakt dit niet anders.
Voorgaande betekent dat verweerder van verzoekers kan verlangen dat zij geringe indicaties aannemelijk maken dat zij in Afghanistan voor vervolging te vrezen hebben. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers geen rechtens relevante nieuwe feiten naar voren hebben gebracht die die conclusie nu wel rechtvaardigen.’
De rechtbank neemt deze passage over en maakt deze tot de hare.
4. In beroep voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of hen in Afghanistan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten staat. In dat kader hebben zij een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het betreft de zaak [naam 1] en [naam 2] en hun drie minderjarige kinderen. Ook in het geval [naam 1]/[naam 2] werd de eerdere asielaanvraag afgewezen omdat weliswaar de Afghaanse herkomst en nationaliteit geloofwaardig geacht werd, maar het recente verblijf in Kaboel niet werd geloofd. Naar aanleiding van hun herhaalde asielaanvraag is het gezin [naam 1]/[naam 2] op 21 april 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft betwist dat zijn beslissing van 21 april 2017 een zaak betreft die op relevante punten gelijk is aan die van eisers. Verweerder heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel gepasseerd met de stelling dat sprake is geweest van een ambtelijke misslag. Verweerder zou niet gehouden zijn een dergelijke fout te blijven herhalen.
De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat in de zaak waar eiser naar verwijst sprake is geweest van een ambtelijke misslag nu het beleid in die zaken niet goed is toegepast. In die zaken zijn namelijk algemene omstandigheden die voor elke Sikh in Afghanistan gelden en die hebben geleid tot het aanmerken van Sikhs in Afghanistan als kwetsbare minderheid, ten onrechte aangemerkt als geringe individuele indicaties. Het gaat bijvoorbeeld om het afknippen van het haar van Sikh-mannen op straat, het mishandelen van Sikh-vrouwen op straat en het feit dat Sikh-kinderen niet naar school kunnen. Die families hebben dus ten onrechte een asielvergunning gekregen. Verweerder is niet gehouden om een dergelijke ambtelijke misslag te herhalen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
5. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen van eisers ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel