Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2017 in de zaak tussen
[kind], eisers
de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2017, zijn eisers, een gezin van Afghaanse Sikhs, in beroep gegaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun asielaanvraag door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag was niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eisers geen nieuwe elementen of bevindingen hadden ingediend die relevant waren voor hun aanvraag. Eerder ingediende asielaanvragen in 2014 en 2015 waren reeds afgewezen en deze beslissingen stonden in rechte vast.
Eisers voerden aan dat verweerder onvoldoende had onderzocht of zij in Afghanistan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten stond. Ze deden een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een andere zaak waarin een vergelijkbaar gezin wel een verblijfsvergunning had gekregen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat in die andere zaak sprake was van een ambtelijke misslag en dat de situatie van Sikhs in Afghanistan niet zodanig was veranderd dat eisers recht hadden op asiel. De rechtbank concludeerde dat eisers geen rechtens relevante nieuwe feiten hadden gepresenteerd die hun aanvraag konden rechtvaardigen.
De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om nieuwe en relevante informatie te verstrekken bij herhaalde aanvragen, en bevestigt dat ambtelijke misslagen in eerdere procedures niet automatisch leiden tot een herziening van het beleid.