Overwegingen
1. In oktober 2013 heeft eiseres 116 uren gewerkt. In de periode 4 november 2013 tot en met 6 september 2014 en vanaf 17 december 2014 tot en met 31 mei 2015 ontving eiseres een WW-uitkering van het UWV. In 2014 heeft eiseres daarnaast 839 uren gewerkt op basis van nul-uren contracten bij verschillende zorginstellingen. Hiervan zijn 25 uren toerekenbaar aan januari 2014 en 108 uren zijn toerekenbaar aan november 2014.
2. Eiseres heeft twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. [kind 1] gaat in 2014 naar de buitenschoolse opvang (BSO) in [BSO X]. [kind 2] gaat in 2014 naar de dagopvang in hetzelfde kindercentrum.
3. Met dagtekening 27 december 2013 is aan eiseres voor het berekeningsjaar 2014
een voorschot kinderopvangtoeslag (KOT) toegekend van € 17.045.
4. Met dagtekening 27 maart 2015 is het voorschot KOT herzien naar € 15.517. Met dagtekening 5 augustus 2016 is de KOT definitief vastgesteld op € 8.265, zodat eiseres een bedrag van € 7.569 (€ 7.252 teveel ontvangen KOT en € 317 rente) moet terugbetalen. Bij deze definitieve vaststelling is verweerder uitgegaan van 839 werkuren in 2014.
5. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met dagtekening 31 oktober 2016 heeft verweerder hierop een beslissing genomen en is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
6. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Naar aanleiding van het ingestelde beroep heeft verweerder met dagtekening 5 april 2017 een herziene beslissing op bezwaar genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
7. Bij herziene beslissing op bezwaar wordt de kinderopvangtoeslag 2014 herberekend uitgaande van 1.000 werkuren van eiseres. Hierdoor komt voor kind [kind 1] 70% van dit aantal uren (700 uren) voor vergoeding in aanmerking komt en voor kind [kind 2] 140% (1.400 uren). Verweerder heeft deze 1.000 werkuren als volgt berekend:
- in aanmerking te nemen uren januari 2014 116 uren
- werkelijk gewerkte uren januari 2014 25 uren -/-
- uren toerekenbaar aan februari 2014 17 uren
- gewerkte uren 2014 839 uren
- uren toerekenbaar aan periode
8. De herziene definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag zal op basis van de onder 7 vermelde berekening € 9.834 gaan bedragen in plaats van € 8.265.
Geschil9. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2014 bij de herziene beslissing op bezwaar op het juiste bedrag is vastgesteld.
10. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening houdt met haar situatie als flexwerker en met de uren die zij beschikbaar moet zijn om arbeid te kunnen aanvaarden voor zowel haar werkgever als het UWV. Hierdoor is zij genoodzaakt een ruimer pakket aan kinderopvang af te nemen. Verder verzoekt eiseres om toepassing met terugwerkende kracht van de uitlooptermijn van zes maanden die in aanmerking wordt genomen bij werkloosheid met ingang van het berekeningsjaar 2015.
11. Verweerder stelt dat hij in de herziene beslissing op bezwaar het recht van eiseres op KOT over het berekeningsjaar 2014 juist heeft berekend. Met de door eiseres bedoelde uren die zij beschikbaar dient te zijn voor arbeid kan geen rekening worden gehouden. Ten aanzien van de uitlooptermijn stelt verweerder dat terecht is uitgegaan van een termijn van drie maanden.
Beoordeling van het geschil
12. Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten.
13. In artikel 1.7, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitstoezicht peuterspeelzalen (Wkkp) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
14. Die AMvB is het Besluit kinderopvangtoeslag (het Besluit) van 18 oktober 2004, Staatsblad (Stb) 2004, 554. Voor zover in dit geding van belang is dat Besluit gewijzigd op 1 november 2013, Stb. 2013, 455, en in werking getreden 1 januari 2014.
15. Voor een aanspraak op kinderopvangtoeslag is een verband gelegd tussen het aantal gewerkte uren (al dan niet in dienstverband), en het aantal uren kinderopvang waar een tegemoetkoming voor wordt gevraagd. Dit wordt per ouder afzonderlijk beoordeeld en de kinderopvangtoeslag wordt berekend op basis van de ouder met het minste aantal gewerkte uren.
16. Op grond van artikel 8a, eerste lid, onder b, sub 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag bedraagt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk. Voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, geldt op grond van artikel 8a, eerste lid, onder b, sub 2 van het Besluit een percentage van 70 procent van het aantal gewerkte uren.
17. Op grond van artikel 8a, vierde lid van het Besluit (tekst 2014) en in samenhang met artikel 1.6, eerste lid van de Wkkp, behoudt een ouder van wie de arbeid is beëindigd gedurende drie kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste dag na de dag waarop het verrichten van die arbeid is beëindigd, aanspraak op KOT, waarbij wordt uitgegaan van het aantal uren dat de ouder voorafgaande aan de beëindiging van de arbeid werkte.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met inachtneming van de onder 13 en 16 aangehaalde wet- en regelgeving de in 2014 door eiseres gewerkte uren terecht vastgesteld op 1.000 en bestaat daardoor recht op vergoeding van 1.400 uren dagopvang voor [kind 2] en 700 uren BSO voor [kind 1].
19. Voor een ruimere uitleg van de bedoelde voorschriften, zoals eiseres die wenst, ziet de rechtbank geen mogelijkheden. Hieraan kan niet afdoen dat het standpunt van eiseres alleszins begrijpelijk is te achten. Een flexwerker, meer in het bijzonder werkzaam in de zorgsector zoals eiseres, komt in de onderhavige regelgeving er maar bekaaid van af. Het is echter niet aan de rechter maar aan de regelgever (en dus de politiek) om daarvoor een passend te achten oplossing in de regelgeving vast te leggen.
20. Het verzoek van eiseres om de met ingang van het berekeningsjaar 2015 bedoelde uitlooptermijn van 6 maanden met terugwerkende kracht toe te passen bij de vaststelling van de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2014 kan niet worden gehonoreerd. De regelgever heeft immers geen terugwerkende kracht verleend aan deze wijziging.
21. Ook verweerder moet zich houden aan de wettelijke bepalingen. Omdat die bepalingen voor verweerder geen ruimte bieden om rekening te houden met de specifieke situatie van flexwerkers als eiseres, kan ook niet worden gezegd dat verweerder de regels van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder de definitieve berekening KOT terecht herzien en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
23. Niet is gesteld dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
24. In de omstandigheid dat verweerder tijdens de procedure bij de rechtbank het besluit heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.