ECLI:NL:RBDHA:2017:11517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
17/4492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met 22 appartementen in Den Haag

Op 9 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/4492, waarin eisers, bewoners van de omgeving, beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een woongebouw met 22 appartementen aan de [adres 1] te [plaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun woningen op ruime afstand van het bouwproject liggen. De rechtbank heeft het beroep van deze eisers niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep van de overige eisers ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar de vraag of de vergunninghoudster, [Stichting X], rechtmatig een omgevingsvergunning heeft verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de procedure correct is gevolgd. De rechtbank heeft ook de bezwaren van de eisers tegen de ruimtelijke onderbouwing en de noodzaak van de appartementen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er voldoende behoefte is aan de appartementen, ook in het licht van de taakstelling voor de huisvesting van statushouders.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vergunninghoudster voldoende rekening heeft gehouden met de parkeernormen en dat het project niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers over de gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied en de geluidsbelasting verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen bevestigd en het beroep van de eisers ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4492

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2017 in de zaak tussen

[eisers] , allen te [plaats ] , eisers

(gemachtigde: mr. A.P. van Delden),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W. van Amerongen en mr. F. van Eck).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Stichting X], te [plaats ] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. P.A. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woongebouw met 22 appartementen aan de [adres 1] te [plaats ] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Van eisers is onder meer verschenen [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van [persoon B] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [manager vastgoed] , manager vastgoed, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Vergunninghoudster heeft op 23 maart 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 22 appartementen ter plaatse van de te slopen school aan de [adres 1] te [plaats ] .
1.2
De gevraagde vergunning betreft de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk”, “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), alsmede de activiteit “het maken van een uitweg”, zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
1.3
Verweerder heeft bij de behandeling van de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo gevolgd. Het ontwerpbesluit is met ingang van 1 mei 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eisers hebben een zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 2.10, artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3
°,en artikel 2.18 van de Wabo.
2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet, gelezen in samenhang met categorie 3.1 van bijlage I van deze wet, is afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet op deze procedure van toepassing.
3.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge deze bepaling wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eisers [persoon C] en [persoon D] op het adres [adres 2] te [plaats ] wonen. Deze woning ligt op ruime afstand van de locatie waarop het bouwplan is voorzien. Gelet op de beperkte ruimtelijke uitstraling van het appartementencomplex kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt, zodat hun beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Omdat de woningen van de overige eisers in de directe omgeving van het appartementencomplex zijn gelegen kunnen zij wel worden aangemerkt als belanghebbenden, zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
In het navolgende wordt met “eisers” alleen gedoeld op de eisers die belanghebbende zijn.
4.1
Eisers betogen dat in de rechtsmiddelenverwijzing van het bestreden besluit ten onrechte is opgenomen dat beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als gevolg van deze onjuiste vermelding zijn andere belanghebbenden mogelijk er van weerhouden beroep in te stellen. Het bestreden besluit kan reeds daarom geen stand houden.
4.2
Artikel 3:45, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien tegen een besluit beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt daarbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan beroep kan worden ingesteld.
4.3
Vast staat dat de rechtbank in dit geval de bevoegde bestuursrechter is. In de rechtsmiddelenverwijzing onder het bestreden besluit is ten onrechte vermeld dat beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld. Echter, eisers hebben bij de bevoegde bestuursrechter beroep ingesteld. Eventuele beroepschriften die bij de Afdeling zijn ingediend zouden met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb zijn doorgezonden aan deze rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat belanghebbenden als gevolg van de foute rechtsmiddelenverwijzing er van zijn weerhouden beroep in te stellen. Afgezien daarvan is een groot aantal personen in beroep gekomen en is het bestreden besluit daarmee aan een toetsing door de bevoegde rechter onderworpen. Daarom zijn eisers of andere belanghebbenden door de handelwijze van verweerder niet benadeeld.
5.1
Eisers betogen dat verweerder in de beantwoording van de zienswijzen onvoldoende op hun zienswijze is ingegaan. Voorts is onduidelijk wie nog meer een zienswijze hebben ingediend en wat daarin is vermeld.
5.2
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939) verzet artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen dat verweerder de zienswijzen samengevat weergeeft en beantwoordt. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Eisers hebben niet onderbouwd waarom de beantwoording van de zienswijzen door verweerder ontoereikend is en de rechtbank is ook niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Voorts staat de Awb noch enig ander wettelijk voorschrift in de weg aan het anonimiseren van een zienswijzennota.
6.1
Ter plaatse van het project geldt de beheersverordening “ [beheersverordening] ” (de Beheersverordening). Op het perceel rust de bestemming “Maatschappelijk”. Het appartementencomplex is daarmee in strijd. Voorts overschrijdt het bouwplan het bouwvlak en de maximale bouwhoogte van 5 meter. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de beheersverordening. Ingevolge dit artikel kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.2
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen.
7. Eisers betogen dat uit de beheersverordening, het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 en de beleidsnota ‘Ruimte voor de stad’ kan worden afgeleid dat in de omgeving geen ingrijpende planologische wijzigingen te verwachten zijn. Voorts is in de provinciale visie Ruimte en Mobiliteit opgenomen dat locaties die grenzen aan natuurgebieden slechts kunnen worden herontwikkeld indien de bijzondere natuurkwaliteit wordt versterkt. Het project is vanwege zijn omvang en ligging in strijd met deze documenten. Eisers kunnen zich er evenmin mee verenigen dat het perceel als gevolg van het bestreden besluit niet meer voor maatschappelijke doeleinden kan worden gebruikt. Er bestaat een sterke behoefte aan maatschappelijke functies en het onderhavige perceel is daarvoor geschikt. Daarbij komt dat de appartementen de eerste tien jaar zijn bedoeld om aan de wettelijke taakstelling van de gemeente Den Haag voor huisvesting van statushouders te voldoen, terwijl uit onder meer de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 april 2017 blijkt dat de huisvestingsbehoefte juist afneemt. Er bestaat dus geen urgente noodzaak om statushouders te huisvesten aan de [adres 1] . Bovendien kan de gemeente ook zonder het onderhavige project aan de taakstelling voldoen en zijn in de omgeving van de [adres 1] geschiktere alternatieven voorhanden, zoals de toekomstige deels sociale bebouwing bij de [Vereniging] of het [gebouw] .
8. In de ruimtelijke onderbouwing en de beantwoording van de zienswijzen is opgenomen dat de woningen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de taakstelling voor het huisvesten van vluchtelingen. De onderhavige locatie is hiervoor geschikt en past in het streven om de statushouders te verdelen over de stad. Daarbij komt dat Den Haag de komende decennia een grote opgave heeft om de groeiende bevolking in de stad op te kunnen vangen. Met onderhavige project wordt ingespeeld op die groeiende bevolking. Omdat de voormalige school niet meer wordt gebruikt voor maatschappelijke doeleinden bestaan volgens verweerder geen planologische bezwaren om de huidige bestemming te wijzigen naar woondoeleinden.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat – mede gelet op de reeds bebouwde omgeving van het voorziene appartementencomplex, waarin soortgelijke maar ook veel hogere en massievere woongebouwen staan – het onderhavige project een betrekkelijk geringe planologische ingreep inhoudt. Dit betekent dat er minder hoge eisen aan de ruimtelijke onderbouwing worden gesteld. Dat ter plaatse een beheersverordening vigeert maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de ruimtelijke onderbouwing, de beantwoording van de zienswijzen en de toelichting ter zitting voldoende onderbouwd dat behoefte bestaat aan de appartementen. Dat de taakstelling voor de huisvesting van statushouders inmiddels wat naar beneden is bijgesteld, brengt niet zonder meer met zich dat de onderhavige appartementen niet noodzakelijk zijn voor huisvestingsdoeleinden. Voorts heeft verweerder toereikend onderbouwd dat ook los van de huisvesting van statushouders behoefte bestaat aan meer betaalbare huurwoningen om de bevolkingsgroei van de gemeente Den Haag op te vangen.
9.2
De rechtbank overweegt verder dat in de ruimtelijke onderbouwing aandacht is besteed aan de inpassing van het bouwplan in de omgeving. Eisers hebben niet onderbouwd dat het bouwplan niet past in de omgeving en tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt. De stelling van eisers dat de locatie geschikter is voor maatschappelijke doeleinden zoals een buurtcentrum voor ouderen en dat er passendere locaties zijn voor de huisvesting van statushouders slaagt evenmin. Verweerder dient namelijk uit te gaan van de aanvraag. Indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot onthouding van medewerking aan vergunningverlening nopen indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
10.1
Artikel 22 van de regels behorende bij de beheersverordening bepaalt dat, indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, volgens de nota parkeernormen en het inlegvel parkeernormen zoals opgenomen in de bijlagen van de regels, ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto’s ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
10.2
In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de appartementen een bruto vloeroppervlakte van circa 95 m2 zullen hebben. Volgens de Nota parkeernormen Den Haag 2011 en het Inlegvel parkeernormen woningen en Parkeernormen Kantoren, Bedrijven en Voorzieningen (bijlage II bij de beheersverordening) dient in de zone “stad” – waar het project zich bevindt – per appartement van 70 tot 100 m2 bruto vloeroppervlakte in 1 parkeerplaats te worden voorzien (0,7 parkeerplaats voor de bewoners en 0,3 parkeerplaats voor bezoekers). De parkeereis voor het project bedraagt aldus 22 parkeerplaatsen. Deze 22 parkeerplaatsen worden op het eigen terrein van het appartementencomplex gerealiseerd.
10.3
Eisers betogen dat het appartementencomplex een verkeersaantrekkende werking heeft en tot een verhoging van de parkeerdruk in de omgeving leidt. Als gevolg van bouwprojecten bij de [bouwproject 1] , [bouwproject 2] en [bouwproject 3] zal er meer vraag naar openbare parkeerplaatsen komen en in de zomermaanden is sprake van een grote toestroom van strandbezoekers. Verweerder heeft daarmee ten onrechte geen rekening gehouden.
10.4
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voldoet aan de parkeereis van de beheersverordening. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de norm in dit geval niet toereikend is. Dat ten behoeve van het appartementencomplex twee uitritten worden gerealiseerd waardoor een viertal parkeerplaatsen langs de openbare weg vervalt, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals in het verweerschrift is toegelicht kon voorheen in het geheel niet op het eigen terrein van de voormalige school worden geparkeerd. Het ligt daarom niet in de rede dat het project negatieve gevolgen heeft voor de parkeerdruk.
11.1
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk worden geweigerd in geval van, kort gezegd, strijd met de redelijke eisen van welstand.
De Welstands- en monumentencommissie (de Commissie) heeft het bouwplan getoetst aan het onderdeel “Karaktergebied wederopbouwgebieden” van de Welstandsnota 2004 van Den Haag. In het advies van 17 mei 2017 is de Commissie – nadat enkele aanpassingen waren verricht naar aanleiding van het advies van 19 april 2017 – akkoord gegaan met het bouwplan. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
11.2
Eisers betogen dat het appartementencomplex in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De Commissie is daarom ten onrechte akkoord gegaan met het project.
11.3
Eisers hebben hun betoog dat het project in strijd is met de redelijke eisen van welstand niet onderbouwd en evenmin een deskundig tegenadvies ingebracht. De rechtbank gaat reeds daarom aan dit betoog voorbij.
12.1
Eisers betogen dat het project significante gevolgen kan hebben voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied “[Natura 2000-gebied]”. Verweerder had daarom op grond van artikel 2.7, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling van de gevolgen van het project voor dit gebied moeten maken. Voorts zal de sloop van de voormalige school de daarin aanwezige vleermuizen verstoren. Weliswaar is een ontheffing verleend op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb, maar de voorgeschreven mitigerende maatregelen zijn onvoldoende.
12.2
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het project geen relevante bijdrage levert aan de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Deze conclusie is gebaseerd op de Quickscan Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland van ATKB van 20 februari 2017, waaruit blijkt dat de verkeersbewegingen als gevolg van de (voormalige) school stikstofuitstoot tot gevolg hadden en dat het onderhavige project zal leiden tot een daling van de uitstoot. Ook wat betreft overige storingsfactoren zal vanwege de locatie en omvang van het project geen sprake zijn van externe werking. Er is daarom volgens ATKB geen toetsing aan hoofdstuk 2 van de Wnb nodig. Deze conclusie kan de rechtbank onderschrijven. Gelet op het voorgaande en omdat eisers hun stelling dat het project leidt tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied niet hebben onderbouwd, gaat de rechtbank aan dit betoog voorbij.
12.3
De rechtbank overweegt voorts dat in het rapport “Onderbouwing ontheffingsaanvraag Herontwikkeling [adres 1] te [plaats ] ” van ATKB van 26 april 2017 is geconcludeerd dat in het voormalige schoolgebouw hooguit twee zomer- en/of paarverblijfplaatsen en een individuele winterverblijfplaats aanwezig zijn van de gewone dwergvleermuis en/of de ruige dwergvleermuis. De werkzaamheden in verband met de herontwikkeling hebben mogelijk effect op die verblijfplaatsen. Andere verblijfsfuncties (kraam- en massawinterverblijven) en gebiedsfuncties (essentiële vliegroute en foerageergebied) zijn niet aanwezig of worden niet beïnvloed door de herontwikkeling van het perceel. De rechtbank stelt vast dat eisers de bevindingen van ATKB niet met een deskundig tegenrapport hebben bestreden. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft bij besluit van 16 mei 2017 voor de periode van 1 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 ontheffing verleend voor het verstoren, beschadigen en vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dit besluit. Het betoog slaagt daarom niet.
13.1
Eisers betogen dat voor de uitvoering van het project tevens vergunningen of ontheffingen op grond van de Waterwet en de Wet geluidhinder (Wgh) nodig zijn.
13.2
In de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de geluidsbelasting in het appartementencomplex niet voldoet aan de (voorkeurs-)grenswaarde van 48 dB vanwege het verkeerslawaai op de [adres 1] en [straat] .
De rechtbank is van oordeel dat de relevante bepalingen van de Wgh strekken tot bescherming van de bewoners van de appartementen waarin de geluidsgrenswaarden worden overschreden. De regeling strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kan de beroepsgrond over de Wgh niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden en behoeft deze daarom geen inhoudelijke bespreking. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder ter beperking van het geluid de verkeerssnelheid ter plaatse zal verlagen naar 30 km/u, waarmee kan worden bereikt dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van de grenswaarde.
13.4
De rechtbank overweegt voorts dat de vraag of voor het project een vergunning op grond van de Waterwet is vereist aan de orde kan komen in een in dat kader te voeren procedure. Dit is slechts anders indien verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Waterwet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. Eisers hebben hun betoog dat een Waterwetvergunning benodigd is niet gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep van [persoon C] en [persoon D] niet-ontvankelijk. Het beroep van de overige eisers is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van [persoon C] en [persoon D] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. M.M. Meessen en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.