6.9.Voor de periodes voorafgaand aan december 2012 en na de eerste week van december 2013 is onvoldoende bewijs aanwezig ter onderbouwing van het standpunt dat [eiser] ook in deze periodes op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
Voor het standpunt dat [eiser] wederrechtelijk verkregen voordeel uit frauduleuze overboekingen heeft ontvangen ontbreekt ieder concreet bewijsmiddel. Het dossier bevat slechts vermoedens van die strekking. Ook ten aanzien van de money transfer op
21 juni 2012 ontbreekt draagkrachtig bewijs. In het dossier bevindt zich slechts de opmerking in het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2014 (dossierstuk 162) dat in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Den Haag een mutatie voorkomt, inhoudende een Melding Ongebruikelijke Transacties, dat [eigenaar B.V. X] aan [eiser] € 1.960,- heeft overgemaakt. Deze opmerking in het proces-verbaal is, zonder het onderliggend bewijs, onvoldoende om van de feitelijke juistheid van de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde money transfer uit te gaan. De rechtbank laat daarbij nog daar dat verweerder niet heeft gemotiveerd hoe deze money transfer bijdraagt aan zijn conclusie dat [eiser] op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
7. Naar vaste rechtspraak levert schending van de inlichtingenverplichting
een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om feiten te stellen en zonodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan. Gelet op bovenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eisers in de periode van december 2012 tot en met december 2013 - nu het recht op bijstand per maand wordt vastgesteld en in de maand december 2013 nog werkzaamheden zijn verricht door [eiser] - niet vast te stellen is. Een (deugdelijke) administratie van de werkzaamheden van [eiser] ontbreekt en op grond van de stukken is niet voldoende inzicht te krijgen in het geheel van de door [eiser] verrichte activiteiten en de in verband daarmee ontvangen inkomsten en gedane uitgaven.
8. Verweerder is op grond van het voorgaande ten onrechte tot intrekking en terugvordering van het recht op bijstand voorafgaand aan december 2012 en na
december 2013 overgegaan. Het bestreden besluit is niet voorafgegaan door een zorgvuldige voorbereiding en berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, zoals hierna in de beslissing vermeld, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding tot toepassing van een bestuurlijke lus of andere vormen van finale geschilbeslechting. Verweerder kan immers het geconstateerde gebrek herstellen door de intrekking en terugvordering te beperken tot de periode van december 2012 tot en met december 2013 dan wel alsnog trachten bewijs te vergaren over de gehele periode in geding. Nu het de rechtbank niet duidelijk is welk alternatief de voorkeur van verweerder heeft en de laatstgenoemde optie nader onderzoek vergt, waarvan niet duidelijk is op welke termijn dit kan worden afgerond, zal zij volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder voor de nieuw te nemen beslissing geen termijn stellen, maar brengt uitdrukkelijk onder de aandacht dat verweerder blijkens de Memorie van Toelichting behorende bij artikel 8:72 van de Awb gehouden is de nieuwe beslissing zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te nemen en dat daarbij in elk geval met bijzondere voortvarendheid dient te worden gehandeld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).