Overwegingen
1. Eiser is in de onderhavige jaren werkzaam geweest bij [B.V. X]. Uit de door verweerder overgelegde loongegevens blijkt dat eiser in 2011 € 25.327 en in 2012 € 25.382 aan loon heeft ontvangen, waarop een bedrag van respectievelijk € 5.386 en € 5.311 aan loonheffing is ingehouden.
2. Tot de gedingstukken behoren berichten uit het zogeheten Renseignementen Informatie Systeem (RIS) waaruit blijkt dat eiser in de onderhavige jaren eigenaar is van de woningen [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [plaats]. De WOZ-waarden van die woningen zijn:
2011 2012
[adres 1] € 107.000 € 107.000
[adres 2] € 135.000 € 134.000
[adres 3] € 97.000 € 92.000
3. Blijkens een overzicht opgaaf bancaire instellingen beschikte eiser over meerdere bankrekeningen bij de ABN AMRO, SNS-bank en ING-bank. Het saldo van deze rekeningen bedroeg op 31 december 2010 tezamen € 8.322 en op 31 december 2011 € 12.162. In 2012 zijn deze saldi gestegen met € 1.249.
4. Uit door verweerder overgelegde berichten uit het RIS blijkt dat eiser in de onderhavige jaren twee effectenrekeningen op zijn naam heeft staan. Het saldo van deze rekeningen bedroeg op 31 december 2010 tezamen € 528.427 en op 31 december 2011 € 361.559. In 2012 zijn deze saldi gestegen met € 33.748.
5. Bij brief van 29 maart 2012 heeft eiser vanwege de inbeslagname van zijn administratie verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2011. Bij brief van 3 januari 2012 (lees 2013) heeft eiser te kennen gegeven dat zijn administratie nog niet aan hem is geretourneerd en hij daarom om nader uitstel tot 31 december 2013 verzoekt. Verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd. Gesteld noch gebleken is dat eiser een aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft ingediend.
6. Op 7 maart 2013 heeft eiser verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012. Bij brief van 3 april 2013 is aan eiser meegedeeld dat bij de Belastingdienst geen verplichting tot het doen van aangifte voor 2012 bekend is. Op
5 februari 2015 is eiser vervolgens uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2012. Bij brief van 20 februari 2015 is aan eiser meegedeeld dat uitstel is verleend tot 1 september 2015. Met dagtekening 29 september 2015 is aan hem een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en met dagtekening 28 oktober 2015 is een aanmaning verzonden. Eiser heeft, ook na de aanmaning, geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend.
7. Verweerder heeft met dagtekening 10 december 2014 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
8. Met dagtekening 17 februari 2016 heeft verweerder eveneens de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 ambtshalve opgelegd.
Geschil9. In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2011, IB/PVV 2012 en Zvw 2012, de beschikkingen heffings- onderscheidenlijk belastingrente en de verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
10. Eiser stelt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat geen sprake is van een redelijke schatting.
11. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan, er aldus sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en hij een redelijke schatting heeft gemaakt. De verzuimboete is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
12. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 12 juni 2017 nogmaals verzocht zijn zaken te verwijzen naar een andere rechtbank. Hij heeft hierbij de verwijzingsbeslissing van deze rechtbank van 3 maart 2015 bijgevoegd. In die beslissing is een zaak van eiser naar de rechtbank Noord-Holland verwezen. De rechtbank wijst het herhaalde verzoek van eiser, zoals zij dit al eerder op 6 januari 2016 heeft gedaan, af, omdat de reden voor de verwijzing in 2015 niet meer bestaat.
13. Eiser heeft volgens de door verweerder overgelegde stukken bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2011 (nummer [cijferreeks]) en komt ook in zijn beroepschrift op tegen die aanslag. Een uitspraak op bezwaar is door eiser niet overgelegd en ter zitting heeft verweerder verklaard dat met betrekking tot deze aanslag (nog) geen uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat (nog) geen uitspraak op bezwaar is gedaan, zodat het beroep van eiser in zoverre prematuur is. Nu niet gebleken is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht, zal het beroep met betrekking tot de aanslag Zvw 2011 in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. De rechtbank stelt voorts vast dat, rekening houdend met het aan eiser verleende uitstel, de aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012 tijdig aan hem zijn opgelegd.
15. Verweerder heeft gesteld dat eiser voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), met als gevolg dat de rechtbank de beroepen ongegrond dient te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast). Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.
16. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV. Nu deze relevante stukken niet door verweerder zijn overgelegd, acht de rechtbank dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Aldus kan geen sprake zijn van omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Gelet hierop dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd nu hij de belastbare inkomens heeft vastgesteld op basis van de, overigens niet door eiser betwiste, loongegevens, de renseignementen en de door verweerder ontvangen gegevens over eisers banktegoeden en effectenportefeuille als vermeld onder 1 tot en met 4. Eisers stelling dat de aanslag te hoog is vastgesteld, is niet met meer onderbouwd dan dat zij berust op willekeur. Hiervan is met verwijzing naar het voorafgaande geen sprake. Uit het feit dat het saldo van de effectenrekeningen van eiser op 31 december 2010 (peildatum) tezamen € 528.427 bedroeg en verweerder bij de berekening van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een bedrag van € 274.538 in aanmerking heeft genomen, volgt dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen te laag is vastgesteld. Dat bij de berekening van de verschuldigde belasting een bedrag van € 567 aan ingehouden dividendbelasting niet in aanmerking is genomen, leidt, gelet op het door verweerder ter zitting gedane beroep op interne compensatie, niet tot de conclusie dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
17. Anders dan voor 2011 staat dat voor 2012 vast dat eiser geen aangifte IB/PVV heeft gedaan, ondanks dat hij hiertoe was uitgenodigd en een herinnering en een aanmaning heeft ontvangen. Dit betekent dat eiser over 2012 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Als gevolg hiervan dient op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast omgekeerd en verzwaard te worden. Het ligt op de weg van eiser om te doen blijken dat en in hoeverre de bij uitspraak op bezwaar verminderde aanslag onjuist is. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij niet aan deze bewijslast voldaan. De enkele stelling dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat een redelijke schatting ontbreekt, is onvoldoende. Eiser heeft hiermee niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
18. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om aannemelijk te maken dat de aanslag berust op een redelijke schatting. De belastbare inkomens zijn door verweerder gebaseerd op de loongegevens, de renseignementen en de door verweerder ontvangen gegevens over eisers banktegoeden en effectenportefeuille als vermeld onder 1 tot en met 4. Eiser heeft de juistheid daarvan niet bestreden. De aanslag berust op een redelijke schatting.
19. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de aanslag Zvw 2012 het loon van eiser abusievelijk als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt, zodat onderhavige aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Gelet hierop wordt de aanslag en de hierbij vastgestelde beschikking belastingrente vernietigd en is het beroep hiertegen gegrond.
20. Tegen de bij de aanslagen IB/PVV 2011 en IB/PVV 2012 opgelegde beschikkingen heffings- onderscheidenlijk belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de rente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. De beroepen, voor zover gericht tegen die beschikkingen, zijn dan ook ongegrond.
21. Nu eiser de vereiste aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met artikel 67a van de Awr in samenhang met het bepaalde in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, de verzuimboete terecht aan eiser is opgelegd. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boete wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit. De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden. Het beroep, voor zover gericht tegen de verzuimboete, is ongegrond.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.