ECLI:NL:RBDHA:2017:11485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.7747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2017 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 28 augustus 2017, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 19 september 2017, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die betoogde dat de geboortedatum die in Italië was geregistreerd onjuist was, en dat er tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure bestonden, zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aan te tonen dat de registratie in Italië niet correct was, en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 27 juni 2017 hadden bevestigd dat zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser op zich namen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verplichtingen niet zou nakomen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met de mensenrechten.

De rechtbank heeft de beslissing van de Staatssecretaris bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de rechtbank van oordeel was dat de eiser niet in zijn bewijsvoering was geslaagd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17/7748, plaatsgevonden op 19 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M.R. Zeevaarder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 16 juli 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet hierop heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening verzocht om eiser over te nemen. Op 27 juni 2017 hebben de autoriteiten van Italië in reactie hierop laten weten dat zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser op zich nemen. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Italië vast, aldus verweerder.
3. Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte uitgaat van de in Italië danwel de in Duitsland geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] 1993 respectievelijk [geboortedatum] 1999 en dat verweerder er daarom ten onrechte vanuit gaat dat hij meerderjarig is. De Italiaanse datum heeft hij in Italië gecorrigeerd. Eiser heeft in Nederland zijn correcte geboortedatum opgegeven en deze ondersteund middels een geboorteakte.
4. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159) volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser daarin niet is geslaagd. Hoewel eiser in Nederland altijd heeft verklaard minderjarig te zijn, heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiser geen identificerende documenten ter onderbouwing van zijn gestelde geboortedatum heeft overgelegd. De door eiser overgelegde geboorteakte heeft verweerder terecht onvoldoende geacht, omdat dit geen identificerend document is, nog los van de vaststelling door verweerder dat het een vals document betreft. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiser dat het door zijn gemoedstoestand bij aankomst in Italië aannemelijk is dat er een onjuiste geboortedatum is geregistreerd, geen aanleiding geeft om niet langer uit te gaan van de juistheid van de registratie in Italië.
Het voorgaande en eisers verklaring ter zitting dat hij niet meer weet welke geboortedatum hij in Duitsland heeft opgegeven vormen aanwijzingen dat eiser door thans minderjarigheid te stellen de behandeling van zijn asielaanvraag beoogt te beïnvloeden.
De grond faalt.
5. Verder heeft eiser betoogd dat er in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen bestaan waardoor ten aanzien van Italië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn algemeenheid van mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen (jegens eiser) nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens in de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in verschillende arresten (zie onder meer het arrest van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13) geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Er bestaan tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. De Afdeling heeft, onder meer bij uitspraken van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) en van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73), eveneens geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Eiser heeft geen informatie aangedragen die een wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië geven dan reeds is beoordeeld in de voorgaande uitspraken. Ook in het persoonlijk relaas van eiser heeft verweerder geen aanknopingspunten hoeven aannemen voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoewel eiser heeft verklaard dat de opvang waar hij verbleef vies en vol was, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat hieruit niet blijkt dat eiser in Italië slachtoffer is geworden van behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
Voor zover eiser heeft betoogd dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn heeft verweerder terecht, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van
2 december 2008 (zaaknr. 32733/08, JV 2009/41), gesteld dat eiser zich hierover dient te beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken dat zij hem niet willen of kunnen helpen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. Ten aanzien van Italië kan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verweerder heeft in het aangevoerde geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 3, tweede lid, dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel