In deze zaak hebben verzoekers, nabestaanden van [A], een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over de omstandigheden van de aanhouding van [A] door de politie, die op 27 juni 2015 plaatsvond en waarbij hij op 28 juni 2015 overleed. De Rijksrecherche heeft onderzoek gedaan naar de aanhouding, wat leidde tot strafrechtelijke vervolging van twee politieagenten. Verzoekers willen de Staat aansprakelijk stellen en menen dat er mogelijk fouten zijn gemaakt door de politie en het openbaar ministerie.
De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet kan worden toegewezen omdat het enkel gericht is tegen de Staat, terwijl de politie ook als mogelijke aansprakelijke partij moet worden betrokken. De rechtbank stelt vast dat verzoekers niet hebben aangetoond dat de aanhouding van [A] kan leiden tot aansprakelijkheid van de Staat. Bovendien is het niet aannemelijk dat de door verzoekers gestelde tekortkomingen in het onderzoek door de Rijksrecherche kunnen leiden tot een civiele vordering tegen de Staat.
De rechtbank concludeert dat verzoekers geen belang hebben bij het horen van getuigen over de aanhouding van [A] en wijst het verzoek af. Verzoekers worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 618,00 aan griffierecht en € 904,00 aan advocaatkosten.