ECLI:NL:RBDHA:2017:11355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
09-842068-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in 's-Gravenhage

Op 19 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte heeft op 5 februari 2017 in 's-Gravenhage het slachtoffer meermalen met een mes in het bovenlichaam gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, ondanks dat deze niet is overleden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 3.806,-- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842068-17
Datum uitspraak: 19 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans preventief gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juni 2017 (pro forma) en 5 september 2017 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Jethoe, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1] en van hetgeen namens hem naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst, althans het bovenlichaam, althans het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) of verduistering van een mobiele telefoon van die [benadeelde 1] (als bedoeld in de artikelen 310 en/of 312 en/of 321 Wetboek van Strafrecht) welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die strafbare feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan dat strafbare feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst,
althans het bovenlichaam, althans het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 05 februari 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk een (mobiele) telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder/lener, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 5 februari 2017 heeft op de hoek van de [omgeving adres] en [omgeving adres] in Den Haag een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde 1] (hierna: aangever). Vast staat verder dat verdachte aangever meermalen heeft gestoken met een mes. [2] Aangever is na het incident naar het pand van de Kessler Stichting aan [omgeving adres] in Den Haag gegaan en daar is de politie gebeld. De politie heeft geconstateerd dat aangever op de voorzijde van zijn shirt bloedvlekken had en dat er op de plek van de bloedvlekken scheurtjes in zijn shirt zaten. Toen aangever zijn shirt omhoog deed, waren volgens de aanwezige politieagenten, op dezelfde als waar de scheurtjes in het shirt zaten, vier, zeer smalle, steekwondjes van ongeveer 1 centimeter lang te zien. [3]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging (gekwalificeerde) doodslag (zoals primair tenlastegelegd) of aan een poging zware mishandeling en verduistering van een telefoon (zoals subsidiair tenlastegelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en verdachte vrij te spreken van de strafverzwarende omstandigheid (van diefstal, al dan niet met geweld, of verduistering). Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de gekwalificeerde doodslag en de verduistering van de mobiele telefoon en subsidiair verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging als de poging doodslag dan wel de poging zware mishandeling bewezen wordt verklaard. Daar waar dit aangewezen is, zal de rechtbank nader ingaan op hetgeen door de raadsman is aangevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever. De rechtbank acht de verklaringen betrouwbaar omdat deze in de kern (namelijk ten aanzien van het tenlastegelegde steken door verdachte met een mes) met elkaar overeenstemmen. Dat aangever wisselend heeft verklaard over de gebeurtenissen rondom de confrontatie (zoals de reden voor aangever tot het leggen van contact met verdachte), doet hier niet aan af. De verklaring van aangever wordt immers in genoemde kern ondersteund door de verklaring van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel (waarover hierna meer).
Medische informatie
Uit de geneeskundige verklaring van de Afdeling heelkunde Locatie Westeinde van het Medische Centrum Haaglanden van 27 februari 2017 blijkt dat bij aangever zes steekverwondingen (in zijn borstkas, buik en arm) zijn waargenomen en dat sprake was van inwendig longletsel. Uit een aanvulling op deze verklaring van 29 maart 2017 blijkt dat aangever ook een ribfractuur heeft opgelopen. [4]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft het volgende vastgesteld en geconcludeerd met betrekking tot het letsel van aangever.
Er zijn negen verwondingen aangetroffen. Vijf van de negen verwondingen betreffen waarschijnlijk steekwonden, de overige vier verwondingen zijn waarschijnlijk veroorzaakt door krassen of snijden met een scherp voorwerp. De steekverwondingen bevinden zich in de borstkas en mogelijk in de rechterbovenbuik. Steekverwondingen in de borstkas kunnen, zoals in het onderhavige geval, leiden tot perforatie van het rond de longen gelegen longvlies, met een zogenaamde ‘klaplong’ tot gevolg. Een ‘klaplong’ berust op de aanwezigheid van lucht en/of vocht in de ruimte tussen de long en de borstwand met een (geheel of gedeeltelijk) samengevallen long, met al dan niet levensbedreigende belemmering van de ademhaling tot gevolg. Dit wordt enerzijds bepaald door de ernst van het letsel, anderzijds door de algehele gezondheid, conditie en individuele lichaamskenmerken van een persoon die wordt verwond, en de tijdsduur voordat medische behandeling kan worden ingezet. In het onderhavige geval was er een ‘rand pneumothorax’, oftewel in geringe mate samenvallen van het longweefsel, hetgeen zonder medische interventie kon genezen. Overige risico’s van steekwonden in de borstkas bestaan uit perforatie van de in de borstkas gelegen grote bloedvaten en/of het hart, met al dan niet levensbedreigende bloedingen en/of functiebeperkingen tot gevolg. Bij penetrerend letsel van de buikholte is, behalve bloedingen en/of functiebeperking van de in de buik gelegen organen, indien geen medische interventie plaatsvindt, op termijn een aanzienlijke kans op het ontstaan van complicaties door het optreden van een (buikvlies-)ontsteking met bacteriën die via het steekkanaal vanuit de buitenwereld in de voorheen steriele buikholte kunnen worden gebracht. Indien tevens de in de rechterbovenbuik gelegen maag wordt geperforeerd, zal door lekkage van maaginhoud in de buikholte op zeer korte termijn een ontsteking van het buikvlies optreden, welke indien geen tijdige medische interventie plaatsvindt, als levensbedreigend kan worden opgevat. [5]
Kwalificatie
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte (boos) opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank dient dan vervolgens te onderzoeken of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het NFI heeft vastgesteld dat de steekverwondingen van aangever potentieel fataal waren.
Gelet op die vaststelling is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans aanwezig was dat aangever door de steekverwondingen zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is echter niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij aangever om het leven wilde brengen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van slachtoffer gericht te zijn, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem meermalen met een mes te steken. Dat de aangever als gevolg van dat geweld niet is overleden is het gevolg van een van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid, namelijk dat de steekwonden niet tot de dood van aangever hebben geleid.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte aangever meermalen met een mes heeft gestoken om de diefstal of verduistering van de mobiele telefoon van aangever voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Alhoewel omtrent de precieze gebeurtenissen rond het steekincident niet alles duidelijk is geworden, zijn er sterke aanwijzingen dat aangever een afspraak met verdachte heeft gemaakt om drugs van hem te kopen. Verdachte wilde geld, maar aangever wilde verdachte betalen met goederen. Het lijkt erop dat de discussie hierover tussen aangever en verdachte aanleiding is geweest voor het steekincident. Dat verdachte het voorzien had op de telefoon van aangever, zoals aangever heeft verklaard, blijkt verder nergens uit. Verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de aan de verdachte primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 5 februari 2017 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het bovenlichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen omdat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe heeft de raadsman gewezen op de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij pas een mes heeft gepakt nadat aangever met een mes op hem af kwam. Verdachte haalde aangever toen met zijn voet onderuit, waardoor zij beiden op de grond terechtkwamen. Aangever heeft vier keer met een mes naar verdachte gezwaaid en hem daarbij twee keer in zijn buik geraakt. Verdachte kroop toen naar achteren en kwam tegen de deur van een café terecht. Verdachte heeft aangever hierna tot drie keer toe gewaarschuwd om weg te gaan, hetgeen aangever niet deed en geprobeerd hem op afstand te houden door te schoppen, hetgeen niet het gewenste resultaat had. Verdachte bevond zich toen in een situatie waarin hij genoodzaakt was zichzelf te verdedigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bovengenoemde verklaring van verdachte – die hij voor het eerst op 5 april 2017, ruim een maand na zijn aanhouding, heeft afgelegd, terwijl hij tot die tijd had ontkend betrokken te zijn geweest bij het steekincident – niet aannemelijk, nu deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Sterker nog, de rechtbank treft in het dossier enkel contra-indicaties aan voor het noodweerscenario dat door verdachte is geschetst. Zij overweegt hiertoe, meer specifiek, als volgt.
Ten eerste is bij aangever, die kort na het steekincident door de politie is gezien, geen mes aangetroffen, terwijl hij wel andere spullen bij zich had die hij ook bij zich droeg toen de confrontatie met verdachte ontstond. Ten tweede heeft verdachte op de dag van het steekincident een WhatsAppgesprek met een vriend ( [benadeelde 2] ) gevoerd waarin hij onder meer schrijft: “ik had een mes broer ik wist niet eens dat ding eruit halen boor die man vier”. In dit WhatsAppgesprek vertelt verdachte zijn vriend niet dat aangever ook een mes had. Verdachte heeft, zo heeft hij ter zitting verklaard, zijn vriendin ( [getuige] ) eveneens verteld over het steekincident. In twee, door de politie afgeluisterde, gesprekken die zij op 23 februari 2017 en op 25 februari 2017 heeft gevoerd, vertelt zij haar gesprekspartners dat verdachte door een junkie bij de keel is gegrepen. Ook zij zegt in die gesprekken niets over een mes bij aangever. Ook bij de rechter-commissaris heeft de vriendin van verdachte verklaard dat aangever verdachte bij de keel heeft gepakt.
Ook overigens is de geschetste gang van zaken door de verdachte niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft verklaard dat hij op de grond zat toen aangever met een mes zwaaide. Aangever zou hem daarbij twee keer in zijn buik hebben geraakt. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte, terwijl hij zat, in zijn buik is geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij letsel aan zijn buik had, maar hij is hiermee, zo heeft hij ook verklaard, niet naar een dokter gegaan. Hij heeft zijn verwondingen wel aan zijn vriendin laten zien. Zij heeft bij de rechter-commissaris echter verklaard dat verdachte schrammen had, maar dat deze niet echt op zijn buik zaten.
Het beroep op noodweer en noodweerexces faalt dus.
Aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, zijn het feit en de verdachte strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur van het voorarrest gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Hij heeft aangever meermalen met een mes in het bovenlichaam gestoken. Door gebruik te maken van een mes heeft de verdachte de grenzen van het toelaatbare overschreden, waarbij het een gelukkige omstandigheid is dat de gevolgen hiervan relatief beperkt zijn gebleven. Verdachte heeft door aldus te handelen op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft hij het slachtoffer de nodige schrik aangejaagd. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als deze grote emotionele impact heeft op het slachtoffer. Daarbij versterkt een dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 29 juni 2017.
Volgens de reclassering heeft verdachte problemen op alle leefgebieden; hij heeft geen vaste verblijfplaats, geen opleiding afgerond en geen dagbesteding. Verdachte lijkt niet voornemens om zijn situatie te veranderen. De reclassering schat de kans op recidive, de kans op het onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade hoog in. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een fors voorwaardelijk strafdeel en een proeftijd van drie jaar met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een verplichting tot het volgen van een ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op twee Pro Justitia rapportages betreffende verdachte van 21 juni 2017 en 22 juni 2017, opgesteld door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, respectievelijk drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog. De psychiater schrijft dat verdachte een milde verstandelijke beperking heeft, dat er tekenen zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat hij mogelijk een cannabisverslaving heeft. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Gelet hierop adviseert hij het ten laste gelegde in lichte mate of in enige mate verminderd toe te rekenen aan verdachte. Vanwege de inconsistentie en onduidelijkheid in de verklaringen van verdachte, kan de psychiater geen inschatting maken van het recidiverisico.
De psycholoog schrijft dat verdachte toerekeningsvatbaar is te achten voor het ten laste gelegde. Hij schat het recidiverisico op gewelddadig gedrag hoog in.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf op te leggen gecombineerd met een maximale proeftijd en verplicht reclasseringscontact.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat niet met oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur kan worden volstaan. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Gezien de duur van de op te leggen gevangenisstraf zou het te lang duren voor reclasseringsbemoeienis kan aanvangen. Mede gelet op de relatief jonge leeftijd van verdachte en de ontwikkelingen die jongeren van die leeftijd nog doormaken, acht de rechtbank het veeleer van belang dat eventuele voorwaarden worden opgesteld op het moment dat de uitvoering daarvan ook daadwerkelijk kan aanvangen. Indien de verdachte in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling kan dan in de op dat moment van belang zijnde voorwaarden worden voorzien.

6.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.025,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De vordering strekt tot vergoeding van zowel materiële- als immateriële schade, en bestaat uit de volgende kostenposten:
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding € 56,--
  • reparatiekosten telefoonscherm € 219,--
  • immateriële schade € 3.750,--
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met uitzondering van de gevorderde reparatiekosten van het telefoonscherm. Tevens heeft zij verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe is aangevoerd dat gelet op de onvolledige en onbetrouwbare verklaringen van aangever onduidelijk is wat zijn rol precies is geweest bij het incident.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dat hij zelf een aandeel heeft gehad in het incident is, zoals hiervoor is overwogen, niet komen vast te staan. De verdachte is derhalve in beginsel aansprakelijk voor de ontstane schade.
Dat de telefoon van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit is beschadigd, is niet komen vast te staan. De benadeelde partij zal daarom, als het gaat om de gevorderde reparatiekosten van het telefoonscherm, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Nu de vordering voor wat betreft het overige deel van de materiële schade voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank deze toewijzen tot een bedrag van € 56,--.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.750,--, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van € 3.806,--.
De gevorderde wettelijke rente zal de rechtbank ook toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 5 februari 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.806,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[benadeelde 1] , een bedrag van € 3.806,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt
- tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.806,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 48 dagen.
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Montijn, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
mr. M. van Seventer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017034682, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Segbroek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 931).
2.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2017; proces-verbaal van verhoor aangever bij de rechter-commissaris van 25 augustus 2017.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2017, blz. 32-33.
4.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de heer K. v/d Bogt, Afdeling heelkunde locatie Westeinde Medisch Centrum Haaglanden van 27 februari 2017, blz. 488 en een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de heer K. v/d Bogt, Afdeling heelkunde, locatie Westeinde, Medisch Centrum Haaglanden van 29 maart 2017, blz. 491.
5.Een geschrift, zijnde het Rapport Forensisch geneeskundig onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 juli 2017.