ECLI:NL:RBDHA:2017:11327
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake visa aanvragen voor kort verblijf
Op 4 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 16/17235, waarin eiseres en haar minderjarige kinderen, gezamenlijk aangeduid als eisers, beroep hebben ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor visa voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. De aanvragen waren eerder op 18 maart 2016 afgewezen en het bezwaar daartegen was door de verweerder op 8 juli 2016 als kennelijk ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 13 december 2016 was alleen de gemachtigde van eisers aanwezig, terwijl de verweerder zich had afgemeld.
Eisers hadden op 3 mei 2017 een machtiging tot voorlopig verblijf verkregen, waardoor zij geen belang meer hadden bij de voortzetting van het beroep. De gemachtigde van eisers heeft dit op 9 mei 2017 aan de rechtbank kenbaar gemaakt en verzocht om een proceskostenveroordeling wegens een gebrek aan zorgvuldigheid en motivering in het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep en heeft hen niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ook het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de verweerder geen onrechtmatig besluit had genomen. De zaak is eerder aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU, maar uiteindelijk is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er geen verdere behandeling nodig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.