ECLI:NL:RBDHA:2017:11325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
09/827175-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tbs met voorwaarden opgelegd na diefstal met geweld en rijden onder invloed

Op 5 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld (carjacking), poging tot diefstal, vernieling en rijden onder invloed van cocaïne. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van een auto met geweld en heeft daarbij geprobeerd een andere auto te stelen. Tijdens de zittingen op 22 juni, 31 juli en 21 september 2017 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 30 maanden en tbs met voorwaarden heeft geëist. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de diefstal met geweld en het rijden onder invloed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, wat heeft geleid tot de beslissing om tbs met voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor de slachtoffers van de diefstal en geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met de verplichting tot naleving van de tbs-voorwaarden, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827175-17; 09/818112-15 (tul)
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 juni 2017 (pro forma), 31 juli 2017 (pro forma) en 21 september 2017 (inhoudelijk).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Verschuren, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. I. Doves heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden wordt opgelegd. Voorts heeft officier van justitie gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 150,-;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
€ 2.844,90 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 5.692,28 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4 ] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] , tot een bedrag van € 1.000,-.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers van de genoemde bedragen, subsidiair respectievelijk 3, 38, 66 en 20 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 juli 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te 's-Gravenhage op/aan de openbare weg, te
weten op of nabij de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een (personen)auto (merk Peugeot, type 307,
[kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het
- op de motorkap van die auto te springen en/of
- ( vervolgens) het portier van die auto te openen en/of
- ( vervolgens) op de schoot van die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) te trekken aan die [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) te duwen tegen/op die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te 's-Gravenhage, op/aan de openbare weg,
te weten op of nabij de [adres] en/of de [adres] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
een (personen)auto (merk Toyota, type Yaris, [kenteken] ), geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , te
plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- het portier van die auto heeft geopend en/of
- ( vervolgens) in die auto heeft plaatsgenomen en/of
- ( vervolgens) (met kracht) de arm van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of aan
die arm te trekken en/of
- ( vervolgens) naar de autosleutels heeft gegrepen en/of
- ( vervolgens) (daarbij) een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig
voorwerp aan die [slachtoffer 3] heeft getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en
wederrechtelijk (een motorkap en/of een voorruit en/of een (rechter)portier
en/of een (rechter)buitenspiegel van) een (personen) auto (merk Suzuki, type
Grand Vitara, [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 5 ] en/of [slachtoffer 6 ] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (met
kracht) tegen/op die motorkap en/of die voorruit en/of dat portier en/of die
buitenspiegel, althans tegen/op die auto te springen;
4.
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
voertuig, (een (personen)auto (merk Peugeot, type 307, [kenteken] ), dit
voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een
stof, te weten cocaïne en/of cannabinoïden/THC, waarvan hij wist of
redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in
combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon
verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5.
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
voertuig (een (personen)auto (merk Peugeot, type 307, [kenteken] ),
daarmee rijdende op de weg, de [adres] ,
- terwijl hij onder invloed verkeerde van cocaïne en/of cannabinoïden/THC,
althans na het gebruik van een (grote) hoeveelheid cocaïne en/of
cannabinoïden/THC
- onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en met een snelheid
gelegen tussen de 70 en 80 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid
dan de aldaar voor hem, verdachte, maximum toegestane snelheid van 50
kilometer per uur heeft gereden en/of
- ( vervolgens) met die snelheid, althans nagenoeg die snelheid, zodanig hard
heeft gereden dat hij, verdachte, zijn voertuig niet (tijdig) tot stilstand
kon brengen en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, in ieder geval in aanrijding is gekomen, met
een (personen)auto (merk Volvo, type S60, [kenteken] ) en/of een
(smeer)(rail)voertuig ( [kenteken] ), door welke gedraging(en) van
verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

Vrijspraak

De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van feit 2, ten aanzien van het tonen van een mes of soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp aan [slachtoffer 3] , nu alleen aangeefster hierover heeft verklaard en er geen dergelijk voorwerp is aangetroffen noch is gezien door (de direct aanwezige) omstanders.
De rechtbank zal verdachte voorts partieel vrijspreken van de feiten 4 en 5 voor wat betreft het gebruik van cannabinoïden/THC nu de bij verdachte in zijn bloed gemeten waarden te laag waren om van relevante invloed te zijn geweest op zijn rijvaardigheid.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Opzet
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld ten aanzien van het hem ten laste gelegde onder 1, 2, 3 en 4 zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken en dat ten aanzien van feit 5 alle schuld ontbrak, zodat hij ter zake van dat feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe gesteld dat het opzet weliswaar niet komt te vervallen door een drugspsychose indien iemand zichzelf willens en wetens in die toestand heeft gebracht, maar dat dit in het geval van de verdachte anders ligt. Verdachte heeft er weliswaar zelf voor gekozen om cocaïne te gebruiken maar hetgeen hij heeft gebruikt is niet slechts cocaïne geweest maar ook een andere stof waarmee deze cocaïne was versneden, waardoor verdachte in een drugspsychose (
bad trip) terechtkwam, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad staat een stoornis zoals de door de verdediging genoemde drugspsychose slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Gelet op deze formulering zal daarvan slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Verdachte, een frequent drugsgebruiker, wist dat het gebruik van cocaïne risico’s met zich meebrengt in de zin dat het gebruik van deze middelen zijn geestestoestand zodanig kon beïnvloeden dat hij daardoor in een psychose zou raken, zeker ook omdat hij dit naar eigen zeggen al eerder had meegemaakt. Niet is gebleken dat het verdachte ten tijde van het gebruik van de cocaïne aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen heeft ontbroken. Daarbij komt dat de stelling van de raadsman dat de cocaïne zou zijn versneden met een ander (onbekend) middel, waarvan verdachte geen weet had, niet is onderbouwd met feitelijkheden, zodat het verweer ook daarom moet worden verworpen.
Het hiervoor overwogene geldt ook voor het verweer dat verdachte ten aanzien van feit 5 wegens afwezigheid van alle schuld moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook dat verweer wordt verworpen.
Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (ten aanzien van feiten 1 en 2)
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de genoemde feiten. Verdachte heeft weliswaar de in feit 1 genoemde auto weggenomen en vervolgens gepoogd de in feit 2 genoemde auto weg te nemen maar bij verdachte ontbrak het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte wilde slechts vluchten van de ingebeelde situatie dat iemand zijn keel wilde doorsnijden, aldus de verdediging.
Uit de aangiftes en getuigenverklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat verdachte op gewelddadige wijze eerst de auto van mevrouw [slachtoffer 2] heeft weggenomen en deze pas prijsgaf op het moment dat hij deze auto – kort gezegd – total loss had gereden en dat hij vervolgens op gewelddadige wijze heeft gepoogd de auto van mevrouw [slachtoffer 3] weg te nemen hetgeen niet is gelukt omdat een omstander hem uit de auto trok. Gelet op deze feiten en omstandigheden, heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, als heer en meester over de auto van mevrouw [slachtoffer 2] beschikt en heeft hij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad en heeft hij ten aanzien van de auto van mevrouw [slachtoffer 3] een poging hiertoe gedaan.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 22 maart 2017 te 's-Gravenhage op/aan de openbare weg, te weten de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Peugeot, type 307, [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke
diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld
bestond uit het
- op de motorkap van die auto te springen en
- vervolgens het portier van die auto te openen en
- vervolgens op de schoot van die [slachtoffer 2] te gaan zitten en
- vervolgens te trekken aan die [slachtoffer 2] en
- vervolgens te duwen tegen die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op 22 maart 2017 te 's-Gravenhage, op de openbare weg, te weten de
kruising[adres] / [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto (merk Toyota, type Yaris, [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- het portier van die auto heeft geopend en
- vervolgens in die auto heeft plaatsgenomen en
- vervolgens met kracht de arm van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en aan
die arm heeft getrokken en
- vervolgens naar de autosleutels heeft gegrepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 22 maart 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een motorkap en een voorruit en een rechterportier en een rechterbuitenspiegel van een personenauto (merk Suzuki, type Grand Vitara, [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 6 ] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met kracht tegen/op die motorkap en die voorruit en dat portier en die buitenspiegel te springen;
4.
hij op 22 maart 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, een personenauto (merk Peugeot, type 307, [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cocaïne, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5.
hij op 22 maart 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig een personenauto (merk Peugeot, type 307, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de [adres] ,
- terwijl hij onder invloed verkeerde van cocaïne
- vervolgens is gebotst tegen, in ieder geval in aanrijding is gekomen, met een personenauto (merk Volvo, type S60, [kenteken] ) en een (smeer)(rail)voertuig ( [kenteken] ), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft, op dezelfde gronden als bij zijn verweer dat het opzet heeft ontbroken, aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als zij hiervoor het verweer ten aanzien van het ontbreken van opzet heef verworpen. Daaraan voegt zij nog toe dat ook blijkens de rapportages van de psycholoog en de psychiater (waarover hieronder meer) verdachte ten tijde van de feiten niet als ontoerekeningsvatbaar valt aan te merken.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij de navolgende feiten en omstandigheden in ogenschouw.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van een auto (carjacking) en een poging hiertoe ten aanzien van een andere auto. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernielingen aan een auto. Verdachte verkeerde tijdens het rijden met de eerstgenoemde auto onder invloed van cocaïne zodat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf rijden onder invloed. Tot slot heeft verdachte zich rijdend met de eerstgenoemde auto schuldig gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer door onder die omstandigheden en in die toestand met die gestolen auto tegen een andere auto en een railvoertuig van de HTM aan te rijden (een overtreding).
De genoemde misdrijven zijn zeer ernstig. Met name de eerstgenoemde twee misdrijven hebben bij de slachtoffers, onder wie een meisje van (toen) tien jaar oud, hun sporen nagelaten. Uit de slachtofferverklaringen blijkt de impact die het handelen van verdachte op ieder van hen heeft gehad, zowel lichamelijk als geestelijk. Eén van de slachtoffers heeft nog steeds last van een geforceerde rechterarm en hoopt in de toekomst het volledige gebruik van haar arm terug te winnen hetgeen thans nog onzeker is. Een ander slachtoffer had zoveel pijn in haar rug dat zij amper op haar rug kon liggen. Voor wat betreft de mentale impact blijkt dat alle slachtoffers het gevoel hebben sinds het gebeuren te zijn veranderd. Ze kampen - ieder voor zich - met een gevoel van onveiligheid. Dit gevoel uit zich zowel overdag, als bepaalde situaties de voor hen traumatische gebeurtenissen weer naar boven halen, als ’s nachts, wanneer zij moeite hebben met slapen of last hebben van angstdromen.
Persoon en persoonlijkheid van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, gedateerd 23 maart 2017 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake geweldsmisdrijven, vermogensmisdrijven en verkeersmisdrijven, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte liep nog in een proeftijd voor – onder meer – geweldsfeiten. Deze veroordelingen zijn onherroepelijk. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van dr. [naam] , klinisch psycholoog, van 30 juni 2017 en [naam] , psychiater, van 21 augustus 2017. Zij hebben zich uitgelaten over – onder meer – de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de eventueel aan hem op te leggen maatregel.
Toerekeningsvatbaarheid
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het feit verdachte leed aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Er is sprake van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Vermoedelijk is verdachte ook zwakbegaafd maar deze diagnose kon niet worden gesteld nu verdachte weigerde mee te werken aan een onderzoek hiernaar. Voorts is er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD. Tot slot is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte gedurende een kortdurende drugspsychose die door cocaïne werd veroorzaakt, handelde vanuit de overtuiging dat hij achterna werd gezeten door een man met een mes die hem naar hij meende al had weten te steken. Vanuit overlevingsdrang, die op een vermeende doodsbedreiging gebaseerd was, probeerde hij zijn achtervolger van zich af te schudden door – kort gezegd – te handelen zoals hij heeft gedaan waarbij hij werd gehinderd door een visuele hallucinatie en pas tot het besef kwam van de irrationaliteit van zijn handelswijze toen hij door een omstander werd gekalmeerd.
Verdachte kwam naar zijn zeggen tot het cocaïnegebruik door zijn slechte relatie met zijn vader.
Alhoewel verdachte gedurende deze drugspsychose niet in staat was om zijn gedachten en gedragingen een halt toe te roepen, of te controleren, valt zijn besluit tot het gaan gebruiken van middelen hem wel in enige mate toe te rekenen, aldus de deskundigen. Het gebruik van de middelen valt hem niet
geheeltoe te rekenen omdat voor verdachte – door zijn beperkte cognitieve capaciteiten en de impulsiviteit ten gevolge van zijn ADHD – de drempel tot middelengebruik om een emotionele malaise af te weren, lager is dan voor een ander.
De deskundigen komen tot het advies de aan verdachte ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank passeert hiermee het verweer van de verdediging dat, vanwege de forse impulsiviteit van verdachte en zijn onvermogen om vooruit te plannen, het verdachte niet kan worden verweten dat hij cocaïne heeft gebruikt en in een drugspsychose terecht is gekomen.
Straf
Gezien de ernst van de door verdachte gepleegde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur zoals gevorderd door de officier van justitie in beginsel passend. De rechtbank zal echter de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid zoals hiervoor besproken zwaarder laten wegen hetgeen ertoe leidt dat de rechtbank komt tot een gevangenisstraf als na te melden.
Maatregel
De deskundigen adviseren verdachte langdurig op te laten nemen in een klinisch kader, waarbij ingezet moet worden op medicamenteuze behandeling voor zijn ADHD-klachten, abstinentie van middelen en structurering om zijn cognitieve tekortkomingen aan te vullen.
Zonder adequate begeleiding en behandeling wordt het recidiverisico door de deskundigen hoog geschat. Of, zoals één van de deskundigen stelt, het is enkel een kwestie van tijd voor verdachte weer een situatie veroorzaakt waarbij er schade aan hemzelf, derden of goederen wordt veroorzaakt. Als verdachte wel abstinent van middelen blijft en zeer intensieve begeleiding en behandeling krijgt, wordt het recidiverisico lager geschat.
Gelet op de omstandigheden dat er bij verdachte sprake is van langdurige en forse problematiek, hij bij elkaar genomen 10 jaren detentie achter de rug heeft, waarbij aan hem onder andere een isd-maatregel is opgelegd, hij trainingen heeft gevolgd en aan hem reclasseringstoezicht is opgelegd, maar hij toch herhaaldelijk is gerecidiveerd, en dat verdachte – hoewel hij nu stelt erg gemotiveerd voor verslavingsbehandeling te zijn – eerder niet volledig aan behandeling en reclasseringstoezicht heeft meegewerkt en onvoldoende van behandeling heeft geprofiteerd, wordt een strak juridisch kader noodzakelijk geacht. Een milder kader (zoals bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel) zal te weinig effectief zijn om bijvoorbeeld ook het drugsgebruik van verdachte te doen stoppen. De door verdachte geopperde mogelijkheid van ambulante behandeling bij Castle Craig biedt dan ook onvoldoende zekerheid. Een tbs met voorwaarden wordt een beter kader geacht. Tbs met dwangverpleging wordt (nog) niet noodzakelijk geacht nu verdachte lijkt in te zien dringend hulp nodig te hebben, verdachte mee wil werken aan klinische verslavingsbehandeling, hij eerder nog geen langdurige intensieve behandeling voor zijn drugsprobleem heeft ondergaan, hij in detentie abstinent van drugs is gebleken en redelijk goed heeft gefunctioneerd.
De rechtbank kan zich ook verenigen met de bovenstaande overwegingen en conclusies van de deskundigen en maakt deze eveneens tot de hare.
De rechtbank passeert hiermee de door de verdediging bepleite (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, nu deze volgens de deskundigen niet geïndiceerd is.
GGZ Reclassering Palier heeft twee adviezen (van 10 juli 2017 en 13 september 2017) uitgebracht. In het laatste advies (maatregelrapport) zijn de mogelijkheden van tbs met voorwaarden onderzocht en is geadviseerd over de aan de tbs te verbinden voorwaarden.
Verdachte is aangemeld bij de forensische psychiatrische kliniek (FPK) Transfore, een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. Mocht deze kliniek geen plaats hebben wanneer de detentie tot een einde komt, dan zal de Divisie Individuele Zaken zorgen voor een tijdelijke overbruggingsplek in een kliniek met hetzelfde beveiligingsniveau.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 21 september 2017 bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geformuleerde en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is op grond van het vorengaande van oordeel dat een tbs met voorwaarden thans een passende sanctie is.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een tbs met voorwaarden stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld (feit 1 en feit 2) en
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld en een poging hiertoe. Gelet op de hiervoor besproken rapportage is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar is.

De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

1. [slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 150,-.
De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 maart 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 150,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
2. [slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.354,95.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten witte broek tot een bedrag van € 39,90 en spijkerjack € 59,95, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post restwaarde tot een bedrag van
€ 150,- is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post haptonoom, is naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 375,- voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 750,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.374,85.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 maart 2017 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat deze thans tot dat hogere bedrag niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.374,85, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
3. [slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.192,28.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post osteopathie € 225,- is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post offerte osteopathie, is naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 375,- voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post consult psycholoog, is naar het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 425,- voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten schoonmaakkosten auto
€ 121,-, vervanging autosleutel € 40,41 en inleren autosleutel € 56,14, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post advocaatkosten € 750,-, moet niet-ontvankelijk worden verklaard nu proceskosten niet aangemerkt kunnen worden als schade die rechtstreeks geleden is als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit;
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 750,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.992,55.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 maart 2017 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat deze thans tot dat hogere bedrag niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op €576,- (zijnde 1,5 maal het liquidatietarief van € 384,- per punt), en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.992,55 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .
4. [naam] , wettelijk vertegenwoordigd door [slachtoffer 4 ] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,-.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 750,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 maart 2017 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat deze thans tot dat hogere bedrag niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 750,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam] .

Vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 11 mei 2017 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 juli 2015, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
  • 9a, 14g, 24c, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 62, 312, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 8, 176, 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:

overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

ten aanzien van feit 5:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
1. verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de aangewezen reclasseringsorganisatie en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht; daarnaast werkt verdachte mee aan huisbezoeken door de reclassering;
2. verdachte verblijft op FPK Transfore of een soortgelijke instelling, zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
3. verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
4. verdachte conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
5. verdachte zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en de reclassering;
6. verdachte zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en/of de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingtraject veranderen;
7. verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of
bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
8. verdachte zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
9. verdachte geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van Palier of een soortgelijke instelling;
10. verdachte zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
11. verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van de FPA of een soortgelijke instelling;
12. verdachte werkt mee aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal tweemaal een periode van zeven weken; daarnaast worden er binnen het FPT afspraken gemaakt (na een klinisch traject) inzake onder andere tijdelijke crisisopvang;

en de algemene voorwaarden:

13. verdachte pleegt geen strafbare feiten;
14. verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van
informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader; tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan;
15. verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
16. tijdens de gehele tbs-maatregel is het voor verdachte niet toegestaan om zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden te begeven.
geeft aan Palier forensische en intensieve zorg opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
ten aanzien van feit 5:
verklaart de verdachte schuldig en bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
1. [slachtoffer 1] , een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
2. [slachtoffer 2] , een bedrag van € 1.374,85, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
3. [slachtoffer 3] , een bedrag van € 1.992,55, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
4. [naam] , wettelijk vertegenwoordigd door [slachtoffer 4 ] , een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij – voor zover de niet-ontvankelijkheid het gevolg is van de omstandigheid dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert – dit gedeelte van de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , en [slachtoffer 4 ] begroot op nihil en ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] op € 576,- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van:
1. een bedrag groot € 150,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
2. een bedrag groot € 1.374,85, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
3. een bedrag groot 1,992,55 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
4. een bedrag groot € 750,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam] , wettelijk vertegenwoordiger [slachtoffer 4 ] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van respectievelijk 3, 23, 29, en 15 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 juli 2015, gewezen onder parketnummer 09/818112-15, te weten gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. M. van Seventer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2017.
Mr. M. van Seventer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.