ECLI:NL:RBDHA:2017:11262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vreemdeling wegens ongeloofwaardige rekrutering door militie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vreemdeling. Eiser, geboren in 1995 en van Iraakse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die stelde dat de aanvraag ongegrond was op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij gedwongen was om te vluchten uit Bagdad vanwege een oproep van shi’itische militieleden om mee te vechten tegen IS. Eiser heeft aangegeven dat hij als soennitisch Koerd in een overwegend shi’itische wijk woonde en dat hij en zijn familie bedreigd werden door de militie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 augustus 2017, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank achtte het relaas van eiser over de gedwongen rekrutering ongeloofwaardig, mede omdat de staatssecretaris had aangetoond dat er geen berichten waren over gedwongen rekrutering van soennieten in de regio. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in een uitzonderlijke situatie verkeert die hem zou beletten om terug te keren naar Bagdad.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij besluit van 13 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij schrijven van 7 februari 2017 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2017 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit, is soennitisch moslim en behoort tot de Iraaks-Koerdisch bevolkingsgroep.
2 Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij als soennitisch Koerd in de overwegend shi’itische wijk [wijk] in Bagdad woonde. Op 2 september 2015 is hij persoonlijk door shi’itische militieleden opgeroepen mee te vechten tegen IS, waarbij hem te verstaan werd gegeven dat hij als Koerd en soenniet hiermee diende te laten zien waar zijn werkelijke loyaliteit lag. Eerder – in 2014 - was zijn broer ook al opgeroepen zich aan te sluiten om mee te vechten maar nadat deze zich had gemeld is hij spoorloos verdwenen. Zijn moeder wilde niet nog een zoon verliezen en heeft eiser toen aangespoord te vluchten. Eiser heeft aangegeven niet naar Iraaks-Koerdistan te kunnen omdat hij bang is voor zijn ooms van vaderskant. Zijn soennitische vader was met een shi’itische vrouw getrouwd. Na de dood van eisers vader werd zijn moeder door haar familie gevraagd naar Koerdistan te gaan met de kinderen, hetgeen zij weigerde. Ook is eiser mishandeld door de broer van zijn moeder, omdat eiser – net als zijn vader - soenniet is.
3 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser aannemelijk.
Het relaas van eiser ten aanzien van de oproeping om mee te vechten met het mobilisatieleger (gedwongen rekrutering) wordt door verweerder ongeloofwaardig geacht. Het relaas van eiser ten aanzien van de problemen met zijn ooms wordt evenmin geloofwaardig geacht.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat de gestelde poging tot rekrutering van eiser door de militante shi’itische groepering niet overeenkomt met de berichtgeving hierover uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak van oktober 2015. Hieruit komt naar voren dat het de shi’itische milities niet aan vrijwilligers ontbreekt en dat er geen berichten zijn dat er sprake zou zijn van gedwongen rekrutering. Hetzelfde geldt voor het meest recente ambtsbericht inzake Irak, dat dateert van november 2016.
Derhalve is het aan eiser om desondanks aannemelijk te maken dat een militie heeft geprobeerd hem gedwongen te rekruteren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser ten aanzien van deze rekrutering. Ten eerste wekt het bevreemding dat een shi’itische militie uitgerekend in het shi’itisch bolwerk [wijk] – waar zich reeds voldoende gemotiveerde vrijwilligers bevinden - soennieten onder dwang zou rekruteren. Uit het feit dat groot-ayatollah [naam ayatollah] zou hebben opgeroepen tot een jihad tegen IS en mannen zijn opgeroepen zich te melden in moskeeën volgt nog niet dat er sprake is van gedwongen rekrutering van soennieten, aangezien [naam ayatollah] een shi’itisch geestelijk leider is en zich met name richt tot de eigen gelovigen. Ten tweede valt niet in te zien dat de militieleden na hun oproep weer zijn vertrokken en eiser een termijn van een maand te geven om zich te melden.
Daarbij komt dat eiser geen problemen heeft ondervonden met het verkrijgen van een reisdocument en legaal is uitgereisd via de luchthaven van Bagdad. Hieruit volgt dat eiser geenszins in de bijzondere belangstelling stond van de Iraakse autoriteiten (die IS in samenwerking met onder meer shi’itische milities militair bestrijden).
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het individuele asielrelaas van eiser geen aanleiding wordt gezien voor verlening van een verblijfsvergunning op de in artikel 29, aanhef en onder a van de Vw 2000 genoemde grond.
Dat de broer van eiser een jaar eerder na gedwongen rekrutering door een militie spoorloos zou zijn verdwenen, doet aan het vorenstaande niet af, reeds nu deze gestelde gebeurtenis voor eiser geen aanleiding is geweest zijn land te verlaten.
Voor wat betreft de door eiser gestelde problemen met zijn ooms overweegt de rechtbank dat – wat hier verder van zij – verweerder eiser geen vestigingsalternatief heeft tegengeworpen in Iraaks-Koerdistan, zodat deze grond geen verdere bespreking behoeft.
De rechtbank overweegt dat eiser niet afkomstig is uit een gebied waar zich een uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 15c van Richtlijn 2004/83/EG (de Definitierichtlijn), geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw, zodat van eiser kan worden verwacht dat hij naar dat gebied – te weten de stad Bagdad - terugkeert.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie of asielrelaas heeft te vrezen voor sektarisch geweld of dat ten aanzien van alle soennieten in Bagdad-stad moet worden aangenomen dat zij systematisch worden blootgesteld aan een schending van artikel 3 van het EVRM als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Daarbij heeft verweerder betrokken dat in Bagdad-stad soennitische wijken zijn waar eiser zich zou kunnen vestigen. Als soennitisch – Arabisch sprekende - Koerd die in Bagdad is opgegroeid mag verwacht worden dat hij zich in een dergelijke wijk vestigt.
Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw.
6 Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag op goede gronden afgewezen.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.

Rechtmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).