ECLI:NL:RBDHA:2017:11229
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Indiase eiser met niet-geloofwaardige relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Indiase eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 22 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 3 september 2017 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De staatssecretaris legde tevens een inreisverbod op voor de duur van vijf jaar. Na beroep van de eiser werd de duur van het inreisverbod verlaagd naar twee jaar, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was.
De eiser, geboren in 1993, stelde dat hij een relatie had met een meisje genaamd [persoon A], wat door hun families niet werd geaccepteerd. Hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar India, maar de rechtbank oordeelde dat de relatie en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig waren. De rechtbank wees op inconsistenties in de verklaringen van de eiser, waaronder het feit dat hij eerder had verklaard naar Europa te zijn gekomen voor vakantie en geen problemen te verwachten bij terugkeer naar India. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was en dat India als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 oktober 2017 en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.