ECLI:NL:RBDHA:2017:11212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
4856944 \ RL EXPL 16-6125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad zorgverlener jegens cliënt door onvoldoende verantwoording persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Stichting Inkomens Beheer en Bewindvoering, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van een rechthebbende, en een zorgverlener. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de zorgverlener voor schade die de cliënt heeft geleden door een onrechtmatige daad, namelijk het onvoldoende verantwoorden van het persoonsgebonden budget (pgb) bij het Zorgkantoor. De zorgverlener had deze zorgtaak onverplicht op zich genomen, maar is aansprakelijk gesteld voor de schade die de cliënt heeft geleden. De kantonrechter oordeelde dat de vergoedingsplicht van de zorgverlener op grond van artikel 6:101 BW met 40% verminderd wordt wegens eigen schuld van de cliënt. Daarnaast werd er een billijkheidscorrectie toegepast, waardoor de schadeverdeling werd vastgesteld op 70% voor de zorgverlener en 30% voor de cliënt. De uitspraak volgt op een procedure waarin meerdere comparities van partijen hebben plaatsgevonden en waarin de kantonrechter de feiten en stellingen van beide partijen heeft gewogen. De kantonrechter concludeerde dat de zorgverlener tekort is geschoten in haar zorgplicht, maar dat de cliënt ook een deel van de schuld draagt, wat leidt tot een gedeeltelijke afwijzing van de vordering.

Uitspraak

Rechtbank den haag

zittingsplaats 's-Gravenhage
EVV
Rolnr. 4856944 \ RL EXPL 16-6125
19 april 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting Stichting Inkomens Beheer en Bewindvoering in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [rechthebbende] ,
gevestigd te Wateringen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Hoekman,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.L. Wassenaar,
Partijen worden aangeduid als [rechthebbende] en [gedaagde] .
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
Na de conclusie van antwoord is bij mondeling tussenvonnis een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Deze heeft op 5 juli 2016 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. [rechthebbende] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Hoekman, [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wassenaar.
Vervolgens is bij dagvaarding van 21 september 2016 de bewindvoerder van [rechthebbende] opgeroepen de procedure over te nemen.
Daarna is bij mondeling tussenvonnis wederom een comparitie van partijen gelast. Deze heeft op 22 november 2016 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. [rechthebbende] is verschenen in persoon, vergezeld door [MN] (bewindvoerder) en [DT] (begeleidster), bijgestaan door mr. Hoekman, [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wassenaar.
Ten behoeve van de comparitie zijn door mr. Hoekman stukken in het geding gebracht.
Na de comparitie van partijen van 22 november 2016 hebben beide partijen een conclusie na comparitie genomen.

1.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1
[rechthebbende] is geboren op [1993] .
1.2
[rechthebbende] is in juli 2013 via Stichting MEE in contact gekomen met [gedaagde] .
1.3
Tussen [rechthebbende] en [gedaagde] is juli 2013 een zorgovereenkomst tot stand gekomen. In die overeenkomst is onder meer bij het kopje “4 De Werkzaamheden” aangekruist: “hulp bij het huishouden”, “persoonlijke verzorging”, “begeleiding” en “bemiddeling”. Daarnaast is met de hand “verblijf wonen” er bij geschreven.
1.4
Bij toekenningsbeschikking van 16 oktober 2013, per adres van [gedaagde] gericht aan [rechthebbende] , is aan [rechthebbende] een Persoons Gebonden Budget (hierna: PGB) voor het jaar 2013 toegekend.
1.5
Bij brief van 10 december 2013 is [rechthebbende] , via het adres van [gedaagde] , een verantwoordingsformulier toegezonden.
1.6
Bij brief van 1 april 2014 is [rechthebbende] door het Zorgkantoor verzocht alsnog onderbouwende documenten op te sturen inzake het aan hem verleende PGB.
1.7
Bij vaststellingsbeschikking en budgetafrekening over het jaar 2013 van 6 juni 2014 is [rechthebbende] opgedragen een bedrag van € 12.154,01 terug te betalen. Tegen deze beslising was beroep mogelijk binnen zes weken na verzending van de beschikking.
1.8
Bij brief van 6 augustus 2014 heeft [gedaagde] namens [rechthebbende] een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 6 juni 2014.
1.9
Bij brieven van 7 en 26 november 2014, is [gedaagde] verzocht aanvullende documenten op te sturen aan het Zorgkantoor.
1.1
Bij brief van 1 mei 2015 is het ingediende bezwaarschrift, vanwege termijnoverschreiding, door het Zorgkantoor niet ontvankelijk verklaard.
1.11
Bij brieven van 2 en 30 oktober 2015 heeft de gemachtigde van [rechthebbende] , [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade (PGB en belastingaanslag) en gesommeerd tot betaling van die schade aan [rechthebbende] over te gaan.
1.12
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 april 2016 is ten behoeve van [rechthebbende] bewind ingesteld.

2.Vordering

SBB vordert dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SBB te betalen:
-een bedrag van € 12.154,01, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2015 tot de dag van de voldoening;
-een bedrag van € 237,35 terzake van betaalde belastingen, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2015 tot de dag van de voldoening;
-een bedrag van € 896,54 terzake van buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2016 tot de dag van de voldoening;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[rechthebbende] legt aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag, alsmede de navolgende stellingen.
2.1
Partijen zijn, blijkens de tussen hen tot stand gekomen zorgovereenkomst van juli 2013, overeengekomen dat de begeleiding en bemiddeling van [rechthebbende] door [gedaagde] met name zou zien op het verzorgen/uitvoeren van diverse administratieve handelingen, waaronder het invullen van een verantwoordings- formulier PGB, het schrijven van brieven, etcetera.
2.2
[gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van die verplichting doordat zij de besteding van het aan [rechthebbende] toegekende PGB, niet goed heeft verantwoord richting het Zorgkantoor.
2.3
Na ontvangst van de vaststellingsbeschikking van 6 juni 2014, heeft [rechthebbende] contact opgenomen met [gedaagde] . [gedaagde] zegde [rechthebbende] toe contact op te zullen nemen met het Zorgkantoor en dat zij, indien nodig, een bezwaarschrift namens [rechthebbende] in zou dienen.
2.4
[gedaagde] heeft vervolgens het bezwaarschrift buiten de daartoe gestelde wettelijke termijn ingediend waardoor dit niet ontvankelijk is verklaard.
2.5
[rechthebbende] heeft als gevolg van het handelen van [gedaagde] schade geleden. Die schade bestaat uit het door [rechthebbende] aan het Zorgkantoor terug te betalen bedrag van € 12.154,01.
2.6
Mocht komen vast te staan dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, dan is sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [rechthebbende] in de vorm van een doen/nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2.7
[gedaagde] heeft aan [rechthebbende] toegezegd dat zij zijn administratie zou verzorgen. Zij heeft dit echter zeer onzorgvuldig gedaan door verleende zorg over 2013 niet (goed) te verantwoorden en door het te laat indienen van een bezwaarschrift. Door aldus te handelen heeft [gedaagde] haar zorgplicht jegens [rechthebbende] geschonden. Zeker gelet op de relatie van een professionele zorgverlener met een zorgbehoevende met een verstandelijke beperking mogen extra eisen worden gesteld aan deze zorgplicht.
2.8
Door aldus te handelen, heeft [gedaagde] schade verzoorzaakt. Zonder het onrechtmatig handelen van [gedaagde] was de schade niet opgetreden. Bovendien was [gedaagde] op de hoogte van de gevolgen van het te laat indienen van het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit, althans behoorde zij dat te weten.
2.9
De geleden schade bedraagt, nu [rechthebbende] dit bedrag aan het Zorgkantoor dient terug te betalen, € 12.154,01.
2.1
Daarnaast heeft [rechthebbende] , onder druk van dwangbevelen, een bedrag van € 237,35 aan Gemeentelijke-/waterschapsbelastingenen betaald, terwijl [gedaagde] dat in het kader van de overeenkomst had moeten doen. [gedaagde] is gehouden ook dit bedrag aan [rechthebbende] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.11
Als gevolg van het handelen/nalaten van [gedaagde] heeft [rechthebbende] buitengerechtelijke incassokosten gemaakt. De daaraan verbonden kosten van € 896,54 dienen voor rekening van [gedaagde] te komen.

3.Verweer

[gedaagde] verweert zich tegen de vordering en voert daartoe, verkort en zakelijk weergegeven, het navolgende aan.
3.1
De tussen [rechthebbende] en [gedaagde] gesloten zorgovereenkomst heeft betrekking op een verblijf in een woning, hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging, begeleiding en bemiddeling. De rode draad van de zorgverlening bestond uit de sturing van het sociale en antisociale gedrag van [rechthebbende] en voorzag niet in het verzorgen en uitvoeren van administratieve handelingen. De enkele opmerking in de zorgovereenkomst dat [rechthebbende] begeleiding nodig heeft bij het uitvoeren van eenvoudige en complexce zaken, wijst niet zonder meer op het uitvoeren van administratieve handelingen.
3.2
Op 16 oktober 2016 is aan [rechthebbende] een PGB toegekend. Een dergelijk budget wordt pas toegekend indien de rechthebbende in staat wordt geacht de verplichtingen behorende bij de toekenning zelfstandig uit te voeren. [rechthebbende] had ten tijde van de toekenning van het PGB een normale baan en stond niet onder bewind of curatele en was aldus niet handelingsonbekwaam en werd dus in staat geacht de verplichtingen zelf uit te voeren.
3.3
[gedaagde] heeft onverplicht een bezwaar namens [rechthebbende] willen indienen. Hiervoor was de medewerking van [rechthebbende] vereist. [rechthebbende] heeft die medewerking niet verleend. De late indiening van het bezwaarschrift valt [gedaagde] dan ook niet te verwijten. Bovendien gaf het wel tijdig in dienen van het bezwaarschrift geen garantie voor een voor [rechthebbende] positieve beslissing. Zo heeft [rechthebbende] meerdere keren geen zorgkosten aan [gedaagde] voldaan, maar deze eigenhandig opgemaakt en besteed aan privé-zaken. Deze kosten zouden dus überhaupt niet verantwoord kunnen worden in het kader van het PGB. Daarmee is het causale verband tussen een tijdig ingediend bezwaarschrift en de intrekking van een terugvorderingsbeschikking niet aanwezig en kan [gedaagde] niet aansprakelijk worden gehouden voor de door [rechthebbende] gestelde schade op grond van een toerekenare toekortkoming en/of onrechtmatige daad.
3.4
Dat [gedaagde] zich niet als een redelijk handelend en bekwaam zorgverlener heeft gedragen is door [rechthebbende] op geen enkele manier onderbouwd.

4.Beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft buiten de daartoe gestelde termijn, beroep ingesteld tegen de vaststellingsbeschikking en budgetafrekening over het jaar 2013 van 6 juni 2014. Die beschikking heeft daarmee formele rechtskracht gekregen.
4.2
Ten tijde van het sluiten van de zorgovereenkomst was [rechthebbende] meerderjarig en niet handelingsonbekwaam. Daarnaast is niet weersproken dat iemand pas een PGB wordt toegekend, indien diegene in staat wordt geacht de verplichtingen behorende bij de toekenning zelfstandig uit te voeren. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [rechthebbende] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst handelingsbekwaam was en wist, althans behoorde te weten, wat hij deed.
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de in het geding gebrachte zorgovereenkomst en de door partijen geponeerde stellingen, niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op basis van die overeenkomst de administratie voor [rechthebbende] zou voeren. Indien dat wel de bedoeling van partijen was geweest, had het voor de hand gelegen dat daar in de overeenkomst melding van werd gemaakt. Dat hebben partijen echter niet gedaan.
4.4
Dat het kopje “begeleiding” met name zou zien op het door [gedaagde] verzorgen/uitvoeren van diverse administratieve handelingen, zoals door [rechthebbende] is aangevoerd is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , niet komen vast te staan.
4.5
Het gedeelte van de vordering dat ziet op een bedrag van € 237,35, zal dan ook, nu de grondslag daarvan niet is komen vast te staan, worden afgewezen.
4.6
Ten aanzien van het aan [rechthebbende] toegekende PGB merkt de kantonrechter op, dat indien een zorgverlener wel een zorgtaak op zich neemt, al is dat onverplicht, hij/zij dat wel zorgvuldig dient te doen.
4.7
Vaststaat dat [gedaagde] getracht heeft de belangen van [rechthebbende] te behartigen. Zo heeft [gedaagde] :
-haar eigen adres als postadres van [rechthebbende] gebruikt ten behoeve van de afhandeling van de post, waaronder PGB-formulieren:
-het PGB verantwoordingsformulier voor de periode 22 juli 2013 tot 31 december 2013, eigenhandig ingevuld en aan de daartoe bevoegde instantie verzonden;
-buiten de daartoe gestelde termijn een bezwaarschrift ingediend tegen de (afwijzende)vaststellingsbeschikking;
-het PGB-verantwoordingsformulier voor 2014 zelf ingevuld;
-verschillende instanties benaderd om tot een betalingsregeling te komen.
4.8
Daarnaast staat vast dat [gedaagde] met betrekking tot die belangenbehartiging, tekort is geschoten nu zij PGB-declaratieformulieren onvolledig heeft ingevuld en te laat beroep heeft ingesteld tegen de vaststellingsbeschikking. Daarmee heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, hetgeen in beginsel onrechtmatig is.
4.9
[gedaagde] heeft daarop als verweer aangevoerd, dat zij als gevolg van het handelen van [rechthebbende] en/of het nalaten daarvan, niet in staat was adequaat aktie te ondernemen. Met andere woorden: [gedaagde] beroept zich op “eigen schuld” aan de zijde van [rechthebbende] .
4.1
[gedaagde] heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
- [rechthebbende] heeft er zelf voor gekozen [gedaagde] op afstand te houden;
- [gedaagde] heeft [rechthebbende] er herhaaldelijk op geattendeerd dat hij documenten naar het Zorgkantoor moest opsturen; [rechthebbende] heeft dat niet gedaan.
-brieven waren gericht aan [rechthebbende] , hij was dan ook zelf verantwoordelijk.
4.11
[rechthebbende] heeft de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist.
4.12
Naar het oordeel van de kantonrechter kan ook [rechthebbende] in deze een verwijt worden gemaakt. Zoals eerder overwogen was [rechthebbende] in 2013 een volwassen, wilsbekwame man die weliswaar hulp nodig had bij het verrichten van bepaalde handelingen, maar wel in staat werd geacht zelfstandig te functioneren. Gelet op die omstandigheid had van [rechthebbende] mogen worden verwacht dat hij er zich meer aan gelegen had laten liggen het aan hem verstrekte PGB te verantwoorden: [rechthebbende] was tenslotte de budgethouder. Vaststaat dat ook [rechthebbende] op dat vlak tekort is geschoten. Zo heeft [rechthebbende] zelf aangevoerd dat hij na ontvangst van de vaststellingsbeschikking van 6 juni 2014, contact heeft opgenomen met [gedaagde] . [rechthebbende] was dus zelf ook op de hoogte van de afwijzende vaststellingsbeschikking.
4.13
Gelet op die omstandigheid komt ook aan [rechthebbende] een zekere mate van (eigen) schuld toe op grond waarvan de kantonrechter aanleiding ziet ook aan [rechthebbende] een deel van de ontstane schade van € 12.154,01 toe te delen. De kantonrechter denkt daarbij aan een percentage van tussen de 40% en 60%.
4.14
Alvorens een beslissing te nemen zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich enkel daarover uit te laten.
4.15
Bij akte na comparitie heeft [rechthebbende] te kennen gegeven “zaakwaarneming” aan zijn vordering ten grondslag te willen leggen. De kantonrechter acht dit te laat en in strijd met een goede procesorde, met name nu [gedaagde] niet op deze wijziging heeft kunnen reageren. Deze aanvulling/wijziging zal dan ook worden afgewezen.
4.16
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 17 mei 2017 voor uitlaten aan de zijde van beide partijen met betrekking tot hetgeen onder 4.13 is overwogen;
2 houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.