ECLI:NL:RBDHA:2017:11144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser. Eiser, die voorheen werkzaam was als productiemedewerker in de kippenslachterij, had zich op 10 mei 2011 ziek gemeld met vaatproblemen en psychische klachten. Na een aantal beoordelingen en besluiten, waaronder een besluit van 30 mei 2016 waarin de uitkering werd beëindigd, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bedrijfsarts zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de medische situatie van eiser en dat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn medische klachten. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat eiser in staat was om de geduide functies te vervullen, juist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 30 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/8273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. N. Çiçek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 30 mei 2016 beëindigd.
Bij besluit van 7 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd.
Eiser heeft nogmaals nadere stukken ingediend.
Het beroep is op 15 juni 2017 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is B.P. den Butter, tolk Turks verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als productiemedewerker kippenslachterij voor 47 uren per week, heeft zich op 10 mei 2011 ziek gemeld met vaatproblemen en psychische klachten. Bij besluit van 8 april 2013, gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2013 is aan eiser per einde wachttijd op 7 mei 2013 op grond van een theoretische schatting geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Voor eiser zijn de functies wikkelaar, samensteller electronische apparatuur, graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder en productiemedewerker metaal- en electro-industrie geduid, waarmee eiser voor minder dan 35 % arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft zich op 19 augustus 2013 wederom ziek gemeld voor deze functies met psychische klachten. Op het moment van ziekmelden ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 29 juli 2014, gehandhaafd bij besluit van 17 september 2014 is eiser in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling per 5 augustus 2014 wederom arbeidsgeschikt geacht voor het verrichten van de geduide functies. Eiser heeft zich vervolgens op 9 maart 2016 vanuit de WW ziek gemeld met depressieve klachten, slaapproblemen en met moeheidsklachten, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Verweerder heeft de ZW-uitkering per 30 mei 2016 beëindigd. Verweerder vindt dat eiser niet langer ongeschikt is om zijn werk te verrichten.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert hiertoe -kort samengevat- aan dat de beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft een carpaal tunnel syndroom (CTS), is depressief, heeft slaapproblemen en suikerziekte. Er is onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek verricht naar eiser zijn medische klachten. Voorts is er geen informatie ingewonnen bij de behandelend arts. Verder is er in de functies geen rekening gehouden met de beperkingen van eiser. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een brief van de huisarts van 17 januari 2017, een brief van i-psy van 11 januari 2017 en een medicatielijst ingediend. Eiser vindt dat hij niet in staat is om te werken. Daarom vindt hij dat hij nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Wanneer iemand na gedurende de maximale termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf gangbare arbeid zoals die nader geconcretiseerd is bij de beoordeling van de aanspraak van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dan wel de Wet WIA van betrokkene. Bij die beoordeling is een aantal functies voor de betrokken verzekerde geschikt geacht. Onder “zijn arbeid” dient in zo’n geval te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk.
5.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres weliswaar bewaar en beroep heeft ingediend tegen de weigering van de uitkering op grond van de Wet WIA, maar dat dit beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
6. De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid voor (één van) de geduide functies, zoals genoemd onder 1, juist is.
Verweerder heeft zich in het onderhavige geschil beperkt tot de toets of de functie wikkelaar geschikt is voor eiser. In het kader van onderhavige zaak is deze functie derhalve uitgangspunt en ter beoordeling is of de medische bevindingen aanleiding geven tot zodanig toegenomen beperkingen dat die functie als niet meer passend moet worden beschouwd. De stelling van eiser dat de geduide functies niet als passend kunnen worden beschouwd, in verband met overschrijdingen van de belastbaarheid, kan in dit geschil geen rol meer spelen en behoeft derhalve geen bespreking.
7.1.
In het kader van zijn ziekmelding is eiser uitgenodigd voor het spreekuur bij de bedrijfsarts op 18 april 2016, waar hij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De bedrijfsarts heeft voorts dossierstudie verricht en hiermee kennis genomen van informatie van de handchirurg en van i-psy. Tevens heeft de bedrijfsarts nadere informatie opgevraagd bij i-psy. Na ontvangst van deze informatie, is eiser nogmaals opgeroepen voor het spreekuur bij de bedrijfsarts op 30 mei 2016. De bedrijfsarts heeft na zijn eigen onderzoek, en de informatie van i-psy eiser per 30 mei 2016 voor de functie wikkelaar hersteld verklaard.
7.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser aangevoerde bezwaren de bevindingen van de bedrijfsarts beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft eiser tijdens de hoorzitting op 14 juli 2016 gezien en aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht, en informatie van i-psy van 10 mei 2016 en een medicatie overzicht verkregen. Uit zijn rapport van 1 september 2016 blijkt dat de verzekeringsarts b&b het eens is met de conclusie van de bedrijfsarts. Hij heeft in de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gezien om de medische problematiek anders in te schatten dan de bedrijfsarts heeft gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanwijzingen gekregen dat de psychische klachten dan wel de fysieke belastbaarheid ontoereikend zou zijn voor de arbeid van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiser. Hij heeft geen klachten over het hoofd gezien.
9. Eiser voert aan dat ten onrechte geen inlichtingen bij de behandelend sector is ingewonnen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende actuele informatie van de behandelend sector voorhanden was om zijn beoordeling op te baseren. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b blijkens vaste jurisprudentie in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Daarenboven heeft de verzekeringsarts nog informatie bij i-psy opgevraagd en heeft de verzekeringsarts b&b informatie van i-psy en de handchirurg bij zijn conclusie betrokken. Er bestond derhalve geen aanleiding voor het inwinnen van nadere informatie. Deze beroepsgrond faalt.
10. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Ook de in beroep overgelegde medische stukken werpen geen nieuw licht op de zaak. De rechtbank verwijst naar het rapport van 24 februari 2017 waar de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd heeft aangegeven waarom de informatie voor hem geen aanleiding is geweest voor wijziging van zijn standpunt.
11. Uit wat hiervoor is geschreven volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser per 30 mei 2016 in staat moet worden geacht de arbeid in voornoemde zin te verrichten. Verweerder heeft daarom terecht besloten de ZW-uitkering van eiser te beëindigen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
12/. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.