ECLI:NL:RBDHA:2017:11136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
C/09/519253 / HA RK 16-489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van verzoeker op basis van erkenning door vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2017 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn vader, [vader van verzoeker]. Het verzoek strekt ertoe vast te stellen dat [verzoeker] sinds 3 februari 2002 de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De IND, vertegenwoordigd door mr. Y.J. Kern, heeft betwist dat [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit bezit, en stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de nauwe persoonlijke betrekking tussen [verzoeker] en zijn vader, [vader van verzoeker].

De rechtbank heeft de feiten en stukken in de procedure zorgvuldig overwogen. Het is vastgesteld dat [vader van verzoeker] de Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij een relatie heeft gehad met de moeder van [verzoeker], [moeder van verzoeker]. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 24 juli 2015 bepaald dat de erkenning van [verzoeker] door [vader van verzoeker] moet worden erkend, maar er was onduidelijkheid over de nationaliteitsgevolgen van deze erkenning.

De rechtbank concludeert dat er voldoende aannemelijk is dat er ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verzoeker] en [vader van verzoeker]. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] toe en stelt vast dat hij sinds zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank wijst echter de verzoeken om proceskostenveroordeling af, omdat de IND niet onterecht heeft gehandeld door haar standpunt in te nemen. De beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, bijgestaan door griffier V. van den Hoed-Koreneef.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 16-489
Zaaknummer: C/09/519253
Datum beschikking: 28 september 2017

Beschikking op het op 3 oktober 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker, hierna: [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , Tsjechische Republiek,
in rechte vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger:
[vader van verzoeker] ,
hierna: [vader van verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S.C.A. van Vlijmen te Amsterdam.
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. Y.J. Kern.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 2 november 2016, met bijlage, van de IND;
  • de brief d.d. 15 december 2016 van de zijde van [verzoeker] ;
  • het faxbericht d.d. 18 januari 2017 van de zijde van [verzoeker] ;
  • het faxbericht d.d. 28 maart 2017 van de IND;
  • het faxbericht d.d. 10 april 2017 van de IND;
  • het faxbericht d.d. 11 mei 2017 van de zijde van [verzoeker] ;
  • de brief d.d. 3 juli 2017, met bijlagen, van de zijde van [verzoeker] ;
  • de brief d.d. 22 augustus 2017 van de IND.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank, op grond van artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), vaststelt dat [verzoeker] sinds 3 februari 2002 de Nederlandse nationaliteit bezit, een en ander met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de door, dan wel in naam van, [verzoeker] daadwerkelijk gemaakte kosten van het geding, tot het moment van indiening van het verzoek begroot op
€ 5.057,80, welk bedrag dient te worden verhoogd met de nog te maken kosten vanaf
1 oktober 2016.
De IND stelt zich op het standpunt dat, nu kan worden aangenomen dat er tussen de heer [vader van verzoeker] en de moeder van [verzoeker] , mevrouw [moeder van verzoeker] , ten tijde van de erkenning van [verzoeker] een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn valt te stellen, de rechtbank kan vaststellen dat [verzoeker] vanaf zijn geboorte op grond van artikel 3 lid 1 RWN de Nederlandse nationaliteit bezit.

Feiten

- [vader van verzoeker] heeft vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit.
- In verband met zijn werk is [vader van verzoeker] in 1996 verhuisd van [woonplaats] naar [1. plaatsnaam] , België.
- In september 1998 is [vader van verzoeker] verhuisd van [1. plaatsnaam] naar [woonplaats] , Tsjechische Republiek.
- [vader van verzoeker] is op 3 oktober 1998 te [huwelijksplaats] , Verenigde Staten van Amerika, gehuwd met [echtgenote van de vader van verzoeker] . Dit huwelijk is tot op heden niet ontbonden.
- Tijdens zijn verblijf in [woonplaats] , tot zijn terugkeer naar [1. plaatsnaam] in juni 2001, heeft [vader van verzoeker] een relatie gehad met [moeder van verzoeker] (hierna: [moeder van verzoeker] ).
- [moeder van verzoeker] is Tsjechisch staatsburger.
- Uit [moeder van verzoeker] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Tsjechische Republiek, [verzoeker] geboren.
- Op 28 december 2001 is door het Stadsdeelbestuur te [woonplaats] , naar aanleiding van een verklaring van [vader van verzoeker] en [moeder van verzoeker] , een akte betreffende de vaststelling van het vaderschap van een ongeboren kind opgemaakt. Uit deze akte blijkt dat [vader van verzoeker] en [moeder van verzoeker] zijn overeengekomen dat het kind de achternaam [vader van verzoeker] en de voornaam [verzoeker] zal gebruiken.
- Het Instituut voor hematologie en bloedtransfusie te [woonplaats] heeft door middel van DNA-onderzoek op 19 maart 2002 vastgesteld dat [vader van verzoeker] waarschijnlijk (een kans van 99,99999%) de biologische vader van [verzoeker] is.
- De Nederlandse ambassade te [woonplaats] heeft op 26 november 2002 een Nederlands paspoort op naam van [verzoeker] afgegeven. Een tweede paspoort verkreeg [verzoeker] in 2007 en een derde in 2011.
- [vader van verzoeker] woont sinds oktober 2003 in [woonplaats] .
- [verzoeker] heeft een BSN nummer en [vader van verzoeker] ontvangt kinderbijslag voor [verzoeker] .
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 24 juli 2015 is voor recht verklaard dat de erkenning van [verzoeker] door [vader van verzoeker] , zoals die in de Tsjechische Republiek heeft plaatsgevonden, in Nederland dient te worden erkend. Tevens is voor recht verklaard dat de geboorteakte van [verzoeker] met volgnummer [nr.] , in volumen 3, jaargang [geboortejaar verzoeker] , voorkomend in het register van geboorten van [geboorteplaats] , overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. De inschrijving van de geboorteakte is vervolgens gelast, alsook het toevoegen van een latere vermelding betreffende de erkenning van [verzoeker] door [vader van verzoeker] .
- Op 29 oktober 2015 is door de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van inschrijving van voormelde beschikking van deze rechtbank opgemaakt (2015, aktenummer: [nr.] ), met latere vermelding betreffende erkenning kind.
- Bij beslissing van het Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 november 2015 is het aan [verzoeker] verstrekte paspoort, geldig tot april 2016, op grond van artikel 47, eerste lid en onder a of h van de Paspoortwet van rechtswege vervallen verklaard en de aanvraag van een nieuw paspoort voor [verzoeker] afgewezen omdat niet duidelijk is vanaf wanneer de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker] en [vader van verzoeker] volgens de rechtbank erkend dienen te worden, waardoor niet kan worden vastgesteld of deze erkenning het Nederlanderschap op grond van de RWN tot gevolg heeft gehad. Bovendien, zo stelt de minister, heeft de rechtbank niet vastgesteld dat tussen [vader van verzoeker] en [moeder van verzoeker] een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen en/of dat tussen [vader van verzoeker] en [verzoeker] sinds de geboorte een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Volgens de minister heeft [verzoeker] nimmer de Nederlandse nationaliteit bezeten.
- Na overleg met [vader van verzoeker] heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 20 januari 2016 de IND, directie Juridische Zaken, verzocht om advies over de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door [verzoeker] . Op 5 februari 2016 heeft de IND geconcludeerd dat de beschikking d.d. 24 juli 2015 van deze rechtbank thans onvoldoende aanknopingspunten geeft om te bepalen dat en, zo ja, vanaf wanneer [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit bezit.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat bij beschikking van 24 juli 2015 van deze rechtbank reeds is bepaald dat de erkenning van [verzoeker] door [vader van verzoeker] moet worden erkend. In deze beschikking is echter niets gezegd over de nationaliteitsgevolgen van deze erkenning, noch over het feit of er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verzoeker] en [vader van verzoeker] . Dit heeft ertoe geleid dat er een inmiddels langslepende discussie is ontstaan tussen [vader van verzoeker] en de IND over het Nederlanderschap van [verzoeker] .
De rechtbank wijst erop dat ook in de jurisprudentie op dit moment nog niet eenduidig wordt gedacht over het antwoord op de vraag of een toetsing aan de openbare orde ex tunc dan wel ex nunc moet worden verricht, maar nog belangrijker, welke gevolgen deze toetsing heeft voor de nationaliteit van de betrokkene (zie ook de antwoorden op prejudiciële vragen van deze rechtbank door de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:942).
De rechtbank overweegt dat zij op grond van de stukken voldoende aannemelijk acht dat ten tijde van de erkenning van [verzoeker] door verzoeker sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen. Indien het feit dat de man ten tijde van de erkenning gehuwd was met een ander dan de moeder van [verzoeker] ook thans nog in de weg zou staan aan verkrijging van het Nederlanderschap, dan geldt dat is voldaan aan de uitzonderingsgrond als bedoeld in het destijds geldende artikel 1:204 lid 1 sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de verzochte proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verzoeker van mening is dat de IND een onjuist standpunt heeft ingenomen (zeker nu er eerder Nederlandse paspoorten aan [verzoeker] waren verstrekt) en hem daardoor tot een (nodeloze) procedure heeft gedwongen - met alle kosten van dien -, kan de rechtbank gelet op de huidige stand van de jurisprudentie niet tot die conclusie komen. Het enkele feit dat de IND een standpunt inneemt waarmee verzoeker het niet eens is kan in ieder geval niet leiden tot een proceskostenveroordeling. Dit verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat [verzoeker] Carlo [vader van verzoeker] sinds zijn geboorte op [geboortedatum] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2017.