7.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vorderingen, die betrekking hebben op een vergoeding ter zake van immateriële schade, getoetst dienen te worden aan de strikte criteria die in de civiele jurisprudentie (HR 22 februari 2002, LJN:AD5356 Taxibus-arrest), met betrekking tot de vergoeding van dit soort (shock)schade zijn ontwikkeld. Vergoeding van immateriële schade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg wordt gebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor vergoeding is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld.
[slachtoffer 3]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 3] aanwezig is geweest in de woonkamer toen zijn vader zijn moeder in de keuken om het leven heeft gebracht. De verbalisanten ter plaatse hebben [slachtoffer 3] aangetroffen aan de tafel in de woonkamer, nabij de keuken. Daarnaast is uit de stukken die gevoegd zijn bij de vordering gebleken dat [slachtoffer 3] na deze gebeurtenis tot aan zijn vertrek naar Rusland zeer intensief begeleid is door Jeugd GGZ en pleegzorg waarbij door De Jutters (Jeugd GGZ) conform de DSM IV classificatie de behandeldiagnose posttraumatische stress-stoornis (PTSS) is vastgesteld.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie met de directe gevolgen van het feit een hevige schok teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 3] waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, namelijk PTSS. Uit de overgelegde stukken volgt verder dat [slachtoffer 3] het trauma als gevolg van de confrontatie met het onverwachte en gewelddadige overlijden van zijn moeder nog lang niet heeft verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat in dat verband voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 3] daarvan mogelijk zijn hele leven last zal houden. In zoverre komt de vordering voor toewijzing in aanmerking.
De wet voorziet niet in het in een strafzaak toekennen van een voorschot op de definitief vast te stellen immateriële schade, zoals door de benadeelde partij gevorderd. Wel kan de rechtbank voor de tot op heden geleden immateriële schade een vergoeding naar billijkheid toekennen, hetgeen een definitieve vaststelling is.
De vraag moet dan worden beantwoord wat een billijke vergoeding is voor de tot op heden geleden immateriële schade. Uitgangspunt is dat de hoogte van immateriële schadevergoeding naar billijkheid wordt vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder het aan de verdachte gemaakte verwijt en de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag wordt ook in aanmerking genomen wat door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
De rechtbank acht alles afwegende de vergoeding voor de tot op heden geleden immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,-- naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 juli 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde].
[slachtoffer 4]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 4] aanwezig is geweest in de woonkamer toen zijn vader zijn moeder in de keuken om het leven bracht. De verbalisanten ter plaatse hebben [slachtoffer 4] huilend in de woonkamer aangetroffen, terwijl hij achter en deels onder de bank in elkaar gedoken zat met een gordijn om zich heen geslagen. Daarbij is uit de stukken die gevoegd zijn bij de vordering gebleken dat [slachtoffer 4] heeft gesproken over zijn moeder die in het glas lag en dat hij daarnaast heeft gesproken over veel bloed. Ook zou hij verteld hebben dat zijn vader zijn moeder heeft geslagen, dat zijn vader hard heeft geschreeuwd en dat zijn vader zijn moeder daarna ging snijden. Voorts is [slachtoffer 4] na de gebeurtenis tot aan zijn vertrek naar Rusland zeer intensief begeleid door Jeugd GGZ en pleegzorg waarbij door De Jutters (Jeugd GGZ) conform de DSM IV classificatie de
de behandeldiagnose PTSS is vastgesteld.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie met de directe gevolgen van het feit een hevige schok teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 4] waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, namelijk PTSS. Uit de overgelegde stukken volgt verder dat [slachtoffer 4] het trauma als gevolg van de confrontatie met het onverwachte en gewelddadige overlijden van zijn moeder nog lang niet heeft verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat in dat verband voldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer 4] daarvan mogelijk zijn hele leven last zal houden. In zoverre komt de vordering voor toewijzing in aanmerking.
De wet voorziet niet in het in een strafzaak toekennen van een voorschot op de definitief vast te stellen immateriële schade, zoals door de benadeelde partij gevorderd. Wel kan de rechtbank voor de tot op heden geleden immateriële schade een vergoeding naar billijkheid toekennen, hetgeen een definitieve vaststelling is.
Op dezelfde gronden zoals hiervoor ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] overwogen zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 4] toewijzen tot een bedrag van € 15.000,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 juli 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde].
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende toegelicht en onderbouwd is dat er bij [slachtoffer 2] sprake is van (shock)schade. Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken is onvoldoende gebleken dat bij [slachtoffer 2] door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, en dat deze is aan te merken als shockschade. Beoordeling van de vordering van [slachtoffer 2] moet om die reden als niet eenvoudig van aard worden beschouwd en de vordering vormt daarom een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.