ECLI:NL:RBDHA:2017:11127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
09/842453-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 29 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn partner op 14 juli 2016 in Rijswijk meermalen met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, maar niet aan moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, met het bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en de impact van het delict op de kinderen van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de kinderen van het slachtoffer voor immateriële schade, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van het gepleegde feit en de noodzaak van behandeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842453-16
Datum uitspraak: 29 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1971 [geboorteplaats],
[adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 oktober 2016 (pro forma), 22 december 2016 (pro forma), 27 januari 2017 (pro forma), 14 maart 2017 (pro forma), 24 mei 2017 (pro forma), 11 augustus 2017 (pro forma) en 15 september 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2016 te Rijswijk [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan
niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen,
althans eenmaal, met een mes in haar hart en/of borst en/of buik en/of rug,
althans haar bovenlichaam te steken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Verdenking
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag, door zijn partner meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de voorbedachten rade. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan doodslag, niet aan moord.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van moord. Met betrekking tot het wettig en overtuigend bewijs voor doodslag heeft de raadsvrouw zich niet uitgelaten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op donderdag 14 juli 2016 omstreeks 10:05 uur zijn verbalisanten naar de woning aan de [adres 2] te Rijswijk gegaan naar aanleiding van een melding dat er twee personen, die niet meer bewogen, op de grond zouden liggen, terwijl de keuken onder het bloed zou zitten. De meldster zou vijf minuten daarvoor een hoop gegil uit de woning hebben horen komen. Bij de woning aangekomen, zagen de verbalisanten in de keuken een man staan, zijnde verdachte, die met grote ogen paniekerig om zich heen keek en onder het bloed zat. Verdachte hield op dat moment zijn handen onder de kraan, waarna hij ook zijn gezicht onder de kraan hield. Tevens zagen zij een persoon op de grond liggen. Toen verdachte de verbalisanten zag staan, opende hij de achterdeur van de woning en is hij aangehouden. [2]
Na de aanhouding van verdachte hebben de verbalisanten de woning betreden. In de keuken zagen zij een vrouw op de grond liggen. Uit haar borstkast stak, ter hoogte van het borstbeen, een zilverkleurig mes. Nadat zij de vrouw lichtjes hoorde kreunen, dan wel uitademen, is de hulpverlening ter plekke gestart. [3] De vrouw is hierna overgebracht naar het ziekenhuis. Na circa één uur en twintig minuten reanimeren/medische hulp is de situatie van de vrouw steeds verder verslechterd en is er gestopt met medisch handelen. De vrouw, genaamd [slachtoffer 1], is vervolgens op 14 juli 2016 omstreeks 11:58 uur in het Leyenburg Ziekenhuis in Den Haag overleden. Op haar lichaam is vervolgens sectie verricht. De patholoog heeft vastgesteld dat er zich 14 scherprandige huidperforaties/snijletsels op haar lichaam bevonden. Het intreden van de dood werd verklaard door verwikkelingen van met name vijf steekletsels aan de romp, waaronder in het hart, de borstkast en buik. [4]
Het mes dat zich in de borst van het slachtoffer bevond, is veiliggesteld voor forensisch onderzoek. [5] Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft zowel op het heft als op het lemmet van het mes bloed aangetroffen, welke bloedsporen zijn bemonsterd. Uit nader onderzoek is een match gebleken tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-profiel van het sporenmateriaal waarbij het NFI heeft geconcludeerd dat het meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering bloed/celmateriaal bevat van het slachtoffer en van verdachte dan dat de monstering bloed/celmateriaal bevat van het slachtoffer en één willekeurige onbekende persoon. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting het feit erkend, in die zin dat hij heeft verklaard dat zijn lichaam het feit heeft begaan. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat er ruzie tussen hem en zijn partner is ontstaan, dat hij haar op enig moment met een fles olijfolie op het hoofd heeft geslagen, dat hij niet meer wat er daarna is gebeurd, maar dat hij wel een mes heeft gepakt en dat het eerste beeld dat hij daarna heeft, is dat er een mes in de borst van het slachtoffer stak. [7]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zijn partner, [slachtoffer 1], op 14 juli 2016 in hun woning te Rijswijk meermalen met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan zij is overleden. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte hierbij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zij zal verdachte daarom van dat onderdeel uit de tenlastelegging vrijspreken.
Voorts overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring van doodslag is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft zijn partner meermalen met een mes in haar bovenlichaam heeft gestoken. Niet ter discussie staat dat het steken met het mes in het bovenlichaam van een ander dodelijk kan zijn en dat dit hier ook het geval is geweest. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij, naar het oordeel van de rechtbank, de kans dat bij het (meermalen) steken in het bovenlichaam vitale organen zouden worden geraakt ook bewust aanvaard, zodat hij in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het intreden van de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag door [slachtoffer 1] meermalen met een mes in haar hart, borst en buik te steken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 14 juli 2016 te Rijswijk [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door meermalen met een mes in haar hart en borst en buik te steken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was en dat verdachte een strafbare dader is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende Pro Justitia rapporten betreffende verdachte:
  • een Pro Justitia rapportage van 20 december 2016, opgesteld door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater;
  • een Pro Justitia rapportage aanvullend van 9 juni 2017, opgesteld door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater;
  • een Pro Justitia rapportage van 21 december 2016, opgesteld door drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia rapportage aanvullend van 14 juni 2017, opgesteld door drs. S.P. van der Hoorn, GZ-psycholoog.
Pro Justitia rapportage psychiater
Uit het rapport van 20 december 2016 volgt dat er bij verdachte sprake is van een paranoïde waanstoornis en afhankelijkheid van cannabis, thans in (gedwongen) remissie. Ten tijde van het tenlastegelegde waren deze stoornissen aanwezig. Het gedrag van verdachte is in sterke mate bepaald door het paranoïde waansysteem. De ziekelijke stoornis heeft de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde grotendeels beïnvloed. Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde adviseert de rapporteur daarom om verdachte het hem tenlastegelegde feit verminderd toe te rekenen. In het aanvullende rapport heeft de psychiater aangegeven geen argumenten te hebben om de eerder opgetekende analyse ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid aan te passen.
Pro Justitia rapportage psycholoog
Uit het rapport van 21 december 2016 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de vorm van een paranoïde waanstoornis, cannabisafhankelijkheid en mogelijk een posttraumatische stressstoornis. Er is mogelijk sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast stond verdachte onder druk door sociaalmaatschappelijke problematiek, zoals financiële en relatieproblemen. Ten tijde van het tenlastegelegde waren de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde adviseert de rapporteur daarom om verdachte het hem tenlastegelegde feit minstens verminderd toe te rekenen. In het aanvullende rapport heeft de psycholoog voornoemd advies met betrekking tot de toerekenbaarheid gehandhaafd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voormelde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Voorts hebben beide deskundigen nog aanvullend gerapporteerd, waarbij hen onder meer specifiek de vraag is voorgelegd of zij zich, na nader (test) onderzoek gelet op de inmiddels verbeterde toestand van verdachte, opnieuw wilden uitlaten over de mate van toerekenbaarheid van verdachte. Beide deskundigen hebben zowel in hun eerste rapport als in hun aanvullende rapport geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Ter terechtzitting hebben de deskundigen hun standpunt toegelicht en gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank de conclusie van de beide deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde over en maakt die tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. De verdediging heeft weliswaar aangevoerd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, maar de rechtbank ziet daarvoor geen steun in de adviezen van de deskundigen noch in wat ter zake door de raadsvrouw is aangevoerd.
Dit betekent dat verdachte strafbaar is, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging en de op te leggen maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op zeer brute wijze zijn partner en moeder van zijn kinderen het leven ontnomen door haar meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken. Hij heeft haar aangevallen in haar eigen huis waar zij zich veilig waande en waar haar kinderen aanwezig waren. De laatste minuten van haar leven moeten voor haar onvoorstelbaar beangstigend zijn geweest. Ook moet het handelen van verdachte zeer beangstigend zijn geweest voor hun drie zeer jonge kinderen die zich op dat moment in de aangrenzende woonkamer bevonden. De oudste twee kinderen moeten het gillen van hun moeder hebben gehoord. De ervaring leert dat een dergelijke beangstigende ervaring voor kinderen verreikende psychisch nadelige gevolgen kan hebben; tot aan hun vertrek naar de familie van het slachtoffer in Rusland zijn zij dan ook intensief behandeld zijn door Jeugd GGZ.
Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van zijn partner, het recht om te leven, ontnomen. Voorts heeft hij er voor gezorgd dat hun drie jonge kinderen de rest van hun leven moeten opgroeien zonder hun moeder en met de wetenschap dat hun vader hun moeder het leven heeft ontnomen. Haar gewelddadige dood heeft groot verdriet en ontsteltenis veroorzaakt bij de nabestaanden, zoals ook is verwoord in de namens de moeder van het slachtoffer voorgelezen verklaring ter zitting.
Ook anderen uit de omgeving van het slachtoffer en de samenleving als geheel zijn door het bewezen geachte feit ernstig geschokt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 14 februari 2017. Daaruit is gebleken dat verdachte in 2009 één keer met politie en justitie in aanraking is gekomen vanwege een bedreiging.
Uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportages opgesteld door de psychiater, volgt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Er is sprake van een reëel risico op recidive wanneer verdachte niet adequaat en integraal wordt behandeld. Verdachte heeft enig ziektebesef maar het risico op recidive is zonder behandeling aanwezig. Om de recidive te verminderen, is een adequate behandeling van de combinatie van de stoornissen essentieel, waarbij de start van de behandeling klinisch moet aanvangen. Er moet aandacht zijn voor de behandeling van de psychotische stoornis, alsmede voor het middelengebruik. Als het psychotisch beeld enigszins is verbleekt, kan nadere diagnostiek volgen naar bijvoorbeeld zijn persoonlijkheid. Daarna kan gewerkt worden aan de resocialisatie. Een opname op een forensische kliniek met afdoende beveiliging- en behandelmogelijkheden heeft de voorkeur waarbij gedacht kan worden aan een Forensische Psychiatrische Kliniek of een Forensische Psychiatrische Afdeling. Geadviseerd wordt om bovengenoemd zorgadvies binnen de kaders uit te voeren van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportages van de psycholoog volgt eveneens dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. De indruk ontstaat dat verdachte de afgelopen periode enigszins heeft geleerd van de behandelingen, maar dat het ziekte-inzicht nog altijd beperkt is. De psychiatrische problematiek van verdachte is enigszins gestabiliseerd. Desondanks is het recidiverisico (op agressief of grensoverschrijdend gedrag), hoewel minder hoog dan eerder werd vastgesteld, nog steeds hoog te noemen, met name op de lange termijn en als behandeling zou uitblijven. Om die reden is een gefaseerde behandeling nodig waarbij verdachte vanuit een klinische setting kan doorgroeien naar resocialisatie. Het feit dat een waanstoornis een chronische aandoening is, maakt dat verdachte langdurig, in ieder geval de komende jaren, een vorm van behandeling nodig heeft, welke behandeling bij voorkeur klinisch moet worden gestart in een Forensische Psychiatrische Kliniek. Als het toestandsbeeld voldoende gestabiliseerd is, is het wenselijk om nader onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte. Geadviseerd wordt om bovengenoemd zorgadvies binnen de kaders uit te voeren van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 20 december 2016 en het aanvullend reclasseringsadvies van 25 januari 2017, opgemaakt door R. Liekens-Willems, reclasseringsmedewerkster, geeft de reclassering aan van mening te zijn dat verdachte meer zorg en beveiliging nodig heeft dan een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan bieden, zodat geadviseerd wordt om een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Uit het desgevraagd opgemaakte aanvullende (maatregel)rapport van 2 augustus 2017 volgt dat de recidivefactoren die bij het uitbrengen van de vorige rapportages nog aanwezig waren, lijken te zijn afgenomen, waarbij verdachte heeft aangegeven zijn uiterste best te doen om zich aan alle voorwaarden en afspraken te houden. De reclassering geeft daarom in dit rapport het advies om aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerkster dit advies, met enige aarzeling, gehandhaafd.
Maatregel
De rechtbank heeft de conclusie van de deskundigen, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde, overgenomen en tot de hare gemaakt.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat een terbeschikkingstelling, zij het met dwangverpleging, zij het met voorwaarden, een voor verdachte zeer ingrijpende strafrechtelijke maatregel is, die aan de orde is als de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende maatregelen, niet effectief zijn. Op grond van de bevindingen van de deskundigen komt de rechtbank tot de vaststelling dat de bij verdachte vastgestelde stoornis dusdanig ernstig is dat een langdurige behandeling noodzakelijk is. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de verwachte behandelduur, het beperkte ziekte-inzicht, de veiligheid van personen en het gevaar voor herhaling, dat op grond van alle beschikbare informatie moet worden gevreesd, maken dat de rechtbank de voor verdachte noodzakelijke behandeling in geen ander kader kan opleggen dan in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling.
Gevangenisstraf
Naast de vraag naar de oplegging van een maatregel, dient de rechtbank echter ook en vooreerst tot een oordeel te komen over wat in het onderhavige geval een passende straf is. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf overweegt de rechtbank dat doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Doodslag is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. In het onderhavige geval is de rechtbank ook van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is naast de al genoemde factoren ook relevant wat in vergelijkbare zaken als straf wordt opgelegd. De rechtbank houdt voorts rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 7 jaren – zoals door de officier van justitie is geëist - voor dit feit passend en geboden is.
Terbeschikkingstelling met dwangverplegingNu oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk is wanneer een vrijheidsstraf van meer dan vijf jaar wordt opgelegd, volgt daaruit dat slechts oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de noodzaak van terbeschikkingstelling, legt de rechtbank aan verdachte op de maatregel van terbeschikkingstelling met het bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten doodslag, een en ander als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde], heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (voogd) van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, van (telkens) € 15.000,-- ter vergoeding van immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tot een bedrag van telkens € 15.000,-- aan immateriële schade, met daarover de wettelijke rente vanaf 14 juli 2016.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van telkens € 15.000,-- subsidiair hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor toewijzing van immateriële schade moet sprake zijn van shockschade en deze schade kan in rechte alleen worden vastgesteld indien er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een dergelijk ziektebeeld wordt door de thans overgelegde stukken niet onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vorderingen, die betrekking hebben op een vergoeding ter zake van immateriële schade, getoetst dienen te worden aan de strikte criteria die in de civiele jurisprudentie (HR 22 februari 2002, LJN:AD5356 Taxibus-arrest), met betrekking tot de vergoeding van dit soort (shock)schade zijn ontwikkeld. Vergoeding van immateriële schade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg wordt gebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor vergoeding is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld.
[slachtoffer 3]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 3] aanwezig is geweest in de woonkamer toen zijn vader zijn moeder in de keuken om het leven heeft gebracht. De verbalisanten ter plaatse hebben [slachtoffer 3] aangetroffen aan de tafel in de woonkamer, nabij de keuken. Daarnaast is uit de stukken die gevoegd zijn bij de vordering gebleken dat [slachtoffer 3] na deze gebeurtenis tot aan zijn vertrek naar Rusland zeer intensief begeleid is door Jeugd GGZ en pleegzorg waarbij door De Jutters (Jeugd GGZ) conform de DSM IV classificatie de behandeldiagnose posttraumatische stress-stoornis (PTSS) is vastgesteld.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie met de directe gevolgen van het feit een hevige schok teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 3] waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, namelijk PTSS. Uit de overgelegde stukken volgt verder dat [slachtoffer 3] het trauma als gevolg van de confrontatie met het onverwachte en gewelddadige overlijden van zijn moeder nog lang niet heeft verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat in dat verband voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 3] daarvan mogelijk zijn hele leven last zal houden. In zoverre komt de vordering voor toewijzing in aanmerking.
De wet voorziet niet in het in een strafzaak toekennen van een voorschot op de definitief vast te stellen immateriële schade, zoals door de benadeelde partij gevorderd. Wel kan de rechtbank voor de tot op heden geleden immateriële schade een vergoeding naar billijkheid toekennen, hetgeen een definitieve vaststelling is.
De vraag moet dan worden beantwoord wat een billijke vergoeding is voor de tot op heden geleden immateriële schade. Uitgangspunt is dat de hoogte van immateriële schadevergoeding naar billijkheid wordt vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder het aan de verdachte gemaakte verwijt en de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag wordt ook in aanmerking genomen wat door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
De rechtbank acht alles afwegende de vergoeding voor de tot op heden geleden immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,-- naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 juli 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde].
[slachtoffer 4]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 4] aanwezig is geweest in de woonkamer toen zijn vader zijn moeder in de keuken om het leven bracht. De verbalisanten ter plaatse hebben [slachtoffer 4] huilend in de woonkamer aangetroffen, terwijl hij achter en deels onder de bank in elkaar gedoken zat met een gordijn om zich heen geslagen. Daarbij is uit de stukken die gevoegd zijn bij de vordering gebleken dat [slachtoffer 4] heeft gesproken over zijn moeder die in het glas lag en dat hij daarnaast heeft gesproken over veel bloed. Ook zou hij verteld hebben dat zijn vader zijn moeder heeft geslagen, dat zijn vader hard heeft geschreeuwd en dat zijn vader zijn moeder daarna ging snijden. Voorts is [slachtoffer 4] na de gebeurtenis tot aan zijn vertrek naar Rusland zeer intensief begeleid door Jeugd GGZ en pleegzorg waarbij door De Jutters (Jeugd GGZ) conform de DSM IV classificatie de
de behandeldiagnose PTSS is vastgesteld.
Op grond van voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie met de directe gevolgen van het feit een hevige schok teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer 4] waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, namelijk PTSS. Uit de overgelegde stukken volgt verder dat [slachtoffer 4] het trauma als gevolg van de confrontatie met het onverwachte en gewelddadige overlijden van zijn moeder nog lang niet heeft verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat in dat verband voldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer 4] daarvan mogelijk zijn hele leven last zal houden. In zoverre komt de vordering voor toewijzing in aanmerking.
De wet voorziet niet in het in een strafzaak toekennen van een voorschot op de definitief vast te stellen immateriële schade, zoals door de benadeelde partij gevorderd. Wel kan de rechtbank voor de tot op heden geleden immateriële schade een vergoeding naar billijkheid toekennen, hetgeen een definitieve vaststelling is.
Op dezelfde gronden zoals hiervoor ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] overwogen zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 4] toewijzen tot een bedrag van € 15.000,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 juli 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde].
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende toegelicht en onderbouwd is dat er bij [slachtoffer 2] sprake is van (shock)schade. Op grond van de bij de vordering gevoegde stukken is onvoldoende gebleken dat bij [slachtoffer 2] door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, en dat deze is aan te merken als shockschade. Beoordeling van de vordering van [slachtoffer 2] moet om die reden als niet eenvoudig van aard worden beschouwd en de vordering vormt daarom een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze hierboven onder 3.5 is omschreven en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
dat verdachte ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege
zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 3], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde], een bedrag van € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 4], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde], een bedrag van € 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 15.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 4], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2],in deze wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde], niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel - Van Erp, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2016-196508, van de politie eenheid Den Haag, Divisie Regionale Opsporing, Afdeling Forensische Opsporing, forensisch dossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 124), verdachtedossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 32), dossier voorgeleiding (doorgenummerd blz. 1 t/m 98), dossier raadkamer (doorgenummerd blz. 99 t/m 112), dossier algemeen 2/OPV (doorgenummerd blz. 113 t/m 162).
2.Proces-verbaal van aanhouding, verdachtedossier, p. 7 en 8.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossier voorgeleiding, p. 16, p. 18, p. 20 en 21.
4.Geschrift, te weten pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 13 september 2016 van het Nederlands Forensisch Instituut, forensisch dossier, p. 87, 89, 91, 94 en 95.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, forensisch dossier, p. 75 en 76.
6.Geschrift, te weten Rapport Aanvullend onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop gepleegd in Rijswijk op 14 juli 2016, forensisch dossier, p. 106, 109 en 110.
7.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 september 2017.