ECLI:NL:RBDHA:2017:11121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
09/777025-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en bedreiging met geweld door minderjarige verdachte

Op 28 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing en bedreiging. De verdachte en zijn mededaders hebben op 17 februari 2017 in Katwijk het slachtoffer, [slachtoffer 1], met geweld gedwongen zijn portemonnee af te geven. Dit geweld bestond uit schoppen en slaan, ook terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank oordeelt dat deze gewelddadige afpersing zeer bedreigend was voor het slachtoffer, die naast materiële schade ook langdurige angst en onveiligheid heeft ervaren. Daarnaast heeft de verdachte op 28 januari 2017 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd met de dood, wat eveneens als zeer intimiderend werd ervaren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en heeft een problematische achtergrond, waaronder een ADHD-stoornis en een alcohol- en cannabisstoornis. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 80 dagen opgelegd, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en een verbod op alcohol en drugs. De rechtbank heeft ook een werkstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-naleving.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777025-17
Datum uitspraak: 28 september 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
[adres] ,
doch thans civielrechtelijk verblijvende in een gesloten accommodatie voor
jeugdhulp, te weten [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.S. Van Haeringen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte
mr. J.F. Grégoire, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of of omstreeks 17 februari 2017 te Katwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heen gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee (met inhoud), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- hardhandig vastpakken van die [slachtoffer 1] terwijl deze op de fiets zat en/of vervolgens;
- die [slachtoffer 1] met kracht van zijn fiets trekken en/of vervolgens;
- het met kracht slaan/stompen in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of vervolgens;
- het slaan/stompen/schoppen tegen het gezicht/lichaam van deze [slachtoffer 1] terwijl hij op de
grond lang en/of vervolgens;
- meermalen, althans eenmaal zeggen dat hij zijn portemonnee moest afgeven;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2017 te Katwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend
- op een intimidere wijze dichtbij deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gestaan/gelopen en/of
- geroepen/gezegd: "ik steek je kapot, ik snij als jullie strotten open, ik weet waar je woont, jij en je
familie gaan er aan, ik maak jullie allemaal af" en/of "kankerlijers, ik maak jullie kapot, jullie zullen
het wel merken" en/of "ik heb een strafblad, ik steek je neer, ik zoek je nog wel op" en/of
- het kenteken van die [slachtoffer 2] opgeschreven en daarbij geroepen: "ik zoek je op".

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank staat voor de vraag of de verdachte zich op 17 februari 2017 te Katwijk
samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1] (feit 1) en of hij op 28 januari 2017 te Katwijk samen met anderen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling (feit 2).
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 17 februari 2017 te Katwijk samen met twee anderen, van wie hij de namen niet wil noemen, [slachtoffer 1]
(verder: [slachtoffer 1] ) heeft gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee, met inhoud, en dat daarbij geweld is gebruikt.
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] op zijn hoofd heeft geslagen en ook op zijn lichaam en dat hij hem ook een paar keer in zijn zij heeft geschopt. De anderen hebben ook allebei geschopt en geslagen. Eén van de anderen heeft [slachtoffer 1] vastgepakt, van zijn fiets getrokken en de bosjes in gesleurd. De verdachte was één van de jongens die in de bosjes stond te wachten. De verdachte heeft verklaard dat ze [slachtoffer 1] wilden beroven, omdat ze dachten dat hij wiet zou hebben. [slachtoffer 1] stond erom bekend dat hij wiet verkocht. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het plan gezamenlijk met de anderen heeft bedacht en dat ze ook alle drie, steeds met zijn mobiele telefoon, [slachtoffer 1] hebben gebeld. Ze hadden alle drie donkere kleding en handschoenen aan. De verdachte heeft geschreeuwd dat [slachtoffer 1] wiet moest afgeven en toen hij zei dat hij dat niet had, is er geschreeuwd dat hij zijn portemonnee moest afgeven. Van het geld dat in de portemonnee zat, heeft hij met de mededaders onder meer drank gekocht.
De verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend op 28 januari 2017 te Katwijk twee mannen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , te hebben bedreigd. De verdachte heeft verklaard in ieder geval te hebben gezegd “ik steek jullie neer” en “ik zoek je op”. De verdachte heeft aangegeven niet het kenteken van de auto van aangever te hebben opgeschreven noch een foto hiervan te hebben gemaakt. Hij heeft wel geprobeerd het kenteken te onthouden, maar dat is niet gelukt. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de bedreigingen heeft geuit ter verdediging. Eén van de mannen had hem gevloerd, hem dusdanig hardhandig bij zijn nek gepakt dat hij ervan moest overgeven en was op hem gaan zitten. De man is vervolgens weggegaan, maar kwam weer terug. De verdachte heeft verklaard dat hij toen bedreigingen heeft geuit, zodat de man hem niet opnieuw zou benaderen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan.
De officier van justitie heeft haar standpunt onderbouwd in haar requisitoir, dat zij op schrift aan de rechtbank heeft overgelegd. Zij heeft ten aanzien van feit 2 aangegeven dat het misschien begrijpelijk is dat de verdachte bedreigingen heeft geuit, nu de aangever hem kort daarvoor had vastgepakt, maar dat deze niet noodzakelijk en passend waren op het moment waarop deze werden geuit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu de verdachte ter terechtzitting een volledige bekentenis heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangegeven dat de verdachte de mannen wel heeft bedreigd en dit ook heeft bekend, maar dat er sprake is geweest van noodweer, nu één van de mannen de verdachte bij zijn nek had gepakt en hem op de grond heeft gelegd.
Er was dus sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging geboden was. Hij heeft zich verdedigd door de mannen te bedreigen en heeft zelf geen geweld gebruikt. De verdediging van de verdachte was geboden en gepast en voldeed derhalve aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet hierop is de verdachte niet strafbaar en dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 september 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, met bijlage,
d.d. 18 februari 2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017046817-1,
inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (p. 12-15);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 februari
2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017046817-8 (p.17);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever,
d.d. 21 februari 2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017046817-15,
inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (p. 18-21);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen,
d.d. 21 februari 2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017046817-16
(p. 22-26).
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
14 september 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 1 februari 2017,
opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017030675-1, inhoudende de
verklaring van [slachtoffer 2] (p. 43-47);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 23 februari
2017, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2017027663-3, inhoudende de
verklaring van [slachtoffer 3] (p. 171-173).
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 17 februari 2017 te Katwijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1]
heeftgedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee (met inhoud), toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het:
- vastpakken van die [slachtoffer 1] terwijl deze op de fiets zat en vervolgens;
- die [slachtoffer 1] met kracht van zijn fiets trekken en vervolgens;
- het met kracht slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1] en vervolgens;
- het slaan/schoppen tegen het lichaam van deze [slachtoffer 1] terwijl hij op de grond
lagen
vervolgens;
- meermalen zeggen dat hij zijn portemonnee moest afgeven;
2.
hij op 28 januari 2017 te Katwijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- op een intimidere
ndewijze dichtbij deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
heeftgestaan/gelopen en
- geroepen/gezegd: "ik steek je kapot, ik snij
aljullie strotten open, ik weet waar je woont, jij en je
familie gaan er aan, ik maak jullie allemaal af" en “ik steek je neer, ik zoek je nog wel op".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Ter terechtzitting hebben de verdachte en de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gesteld is dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, nu de verdachte door één van de aangevers bij de nek was gegrepen en op de grond was gelegd, en hij zich daartegen verdedigde.
De rechtbank is, op basis van de stukken in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, van oordeel dat er op 28 januari 2017 te Katwijk op de parkeerplaats bij Moerkerk sprake is geweest van twee confrontaties tussen de aangever en de verdachte. Tijdens de eerste confrontatie is de verdachte door aangever [slachtoffer 2] bij zijn nek gepakt, gevloerd en meegesleurd. Vervolgens is de aangever weggegaan en samen met getuige [slachtoffer 3] teruggekomen. Op dat moment heeft de verdachte de bedreigingen geuit. Naar het oordeel van de rechtbank was er op dat moment echter geen sprake meer van een noodweersituatie die de bedreigingen zoals deze zijn geuit rechtvaardigde. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zo blijkt uit de aangifte, het de verdachte was die op aangever afliep en niet andersom.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 80 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met,
onder toezicht van de jeugdreclassering, als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de
jeugdreclassering, het volgen van een behandeling bij Het Palmhuis, een verbod om alcohol en drugs te gebruiken en een contactverbod met de medeverdachten [naam] en [naam] , zo lang als de jeugdreclassering dit nodig acht, en tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de strafmaat rekening wordt gehouden met de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte gesloten geplaatst is.
De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie voor zover dit een deels voorwaardelijke jeugddetentie betreft, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ook tegen de bijzondere voorwaarden, zoals die door de officier van justitie zijn geëist, en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan bestaat geen bezwaar. Tegen het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf daarentegen wel. Dit heeft, aldus de raadsman, volgens de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende pedagogische meerwaarde en is ook niet nodig als extra vergelding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing van een leeftijdgenoot. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer met een smoes naar een afgelegen plek gelokt en hem daar herhaaldelijk geschopt en geslagen tegen zijn gezicht en lichaam, ook terwijl hij op de grond lag. Voornoemde gewelddadige afpersing is zeer bedreigend geweest voor het slachtoffer. Naast de geleden materiële schade kan het slachtoffer zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Deze uitlatingen zijn zeer intimiderend geweest richting de slachtoffers.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 augustus 2017, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten waaronder ook een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 16 juni 2017 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door drs. [naam] , psycholoog, onder supervisie van drs. [naam] , GZ-psycholoog.
Blijkens rapporteur is er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis. Gezien de mate van de aandachts- en concentratieproblemen, impulsiviteit, hyperactiviteit en beperkte impulsregulatie kan er gesproken worden van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteits- stoornis, gecombineerde beeld. Tevens kan gesproken worden van ouder-kind relatie problematiek, daar moeder niet (altijd) voldoende in staat is (geweest) om de verdachte te begrenzen en de verdachte de autoriteit van zijn ouders op momenten niet accepteert.
De genoemde persoonlijke en omgevingsfactoren maken dat er problemen zijn rondom de emotiehantering en het zich niet houden aan afspraken. De problemen zijn in die mate en van die lange duur dat er gesproken kan worden van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Tevens is er sprake van een alcohol- en cannabisstoornis, in vroege (gedwongen) remissie. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Volgens rapporteur was de geschetste problematiek aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, zij het dat de alcohol- en cannabisstoornis ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten nog niet in remissie was.
De verdachte heeft, passend bij de aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, de neiging impulsief te handelen. Het lukt hem, door de ADHD, onvoldoende stil te staan bij de consequenties van zijn gedrag, zowel voor zichzelf als voor anderen. Daarnaast is de forse gedragsstoornis van invloed geweest op het ontwikkelen van de gewetensfunctie van de verdachte, is hij, passend bij de gedragsstoornis, geneigd te zoeken naar spanning en heeft hij (zeer) veel moeite zich in de ander te verplaatsen. Er is sprake van een zorgelijke morele ontwikkeling, daar de verdachte achteraf weinig inzicht toont in zijn handelen. Daarnaast zorgt de verslavingsproblematiek voor een verhoogde impulsiviteit en demping van de emoties, waardoor het voornoemde nog versterkt wordt. Geadviseerd wordt, gezien de doorwerking van deze problematiek op het ten laste gelegde feit, deze in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Een continuering van de gesloten jeugdzorg bij Horizon is geïndiceerd. Na beëindiging van
het traject aldaar is het van belang dat de verdachte een dagbesteding vindt en zijn examenjaar op het [naam] afrondt. Voor de verdachte wordt daarnaast een behandeling bij Het Palmhuis (forensische psychiatrie) van de Jutters geadviseerd, waarbij gedacht kan worden aan een reguliere dag- of deeltijdbehandeling. Hier kan de gezinstherapie ook vervolgd worden en een psychiater kan meekijken om te bezien of de verdachte gebaat is bij medicatie. Dit behandeltraject wordt geadviseerd in het kader van een jeugdreclasseringsmaatregel met een (fors) voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten betreffende de persoon van de verdachte van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), waaronder het meest recente rapport d.d. 6 september 2017.
Blijkens dit rapport ziet de Raad een positieve ontwikkeling op verschillende domeinen van de verdachte en zijn gezin. De verdachte heeft progressie gemaakt door zich thuis en op de groep aan de regels en afspraken te houden, een positieve vrijetijdsbesteding op te pakken en in remissie te blijven. Hiernaast heeft hij sinds zijn schorsing geen politiecontacten gehad en er zijn geen signalen van agressie. De verdachte lijkt zich te houden aan de afspraken met jeugdreclassering en staat open voor hulpverlening, wat de Raad als beschermende factoren ziet. Desondanks vindt de Raad het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met het risico op terugval, met name op het gebied van de gebrekkige emotieregulatie, gecombineerd met drugsgebruik en de aanwezigheid van antisociale relaties. Hierom vindt de Raad toezicht en controle door begeleiding vanuit de jeugdreclassering belangrijk.
De Raad vindt ook behandeling vanuit het Palmhuis (individueel en gezinsgericht) passend,
waarbij de verdachte vaardigheden aanleert met betrekking tot zijn ADHD en ODD en er aandacht wordt besteed aan emotie-regulatieproblematiek, het verminderen van impulsiviteit, het vergroten van zijn frustratietolerantie en het vergroten van zijn copingsvaardigheden.
Tevens wil de Raad het belang onderstrepen dat er in de behandeling aandacht wordt besteed aan alcohol- en drugsgebruik omdat dit een grote en risicovolle rol heeft gespeeld in het leven van de verdachte.
Naast behandeling adviseert de Raad om een contactverbod met medeverdachten op te nemen in de bijzondere voorwaarden voor zolang nodig. Met een voorlopig contactverbod wordt de verdachte beschermd tegen antisociale contacten met als doel om eerst middels behandeling te leren om prosociale relaties aan te gaan.
De Raad is voorts van mening dat inzet van behandeling op dit moment een eerste prioriteit heeft en dat de pedagogische meerwaarde van een taakstraf onvoldoende draagkracht heeft.
De Raad adviseert dan ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, inclusief de meldplicht, het volgen van een behandeling bij het Palmhuis, het volgens van onderwijs, geen alcohol en drugs gebruiken en een contactverbod met de medeverdachten gedurende een periode van zes maanden. Tevens adviseert de Raad de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat de verdachte de afgelopen maanden hard heeft gewerkt en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor er thans naar thuisplaatsing wordt toegewerkt. Vanuit Horizon zal de behandeling bij Het Palmhuis worden opgestart. De verdachte en zijn ouders staan hiervoor open.
Aangegeven is desgevraagd dat het hebben van een dagbesteding niet in de bijzondere voorwaarde hoeft te worden opgenomen, omdat hieraan wordt gewerkt en er zeker een goede dagbesteding voor de verdachte zal worden gerealiseerd. Het kiezen van de juiste vrienden is voorts een aandachtspunt dat in de behandeling van Het Palmhuis zal worden meegenomen.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en het advies van de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering. Ook de positieve proceshouding van de verdachte weegt de rechtbank in haar oordeel mee.
De rechtbank acht allereerst een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank ziet wel aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding en behandeling van de verdachte zeker te stellen.
Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van een individuele en gezinsgerichte
behandeling bij Het Palmhuis en controle op het alcohol- en middelengebruik.
Ook zal de rechtbank de verdachte voor een periode van zes maanden een contactverbod met zijn medeverdachten [naam] en [naam] opleggen, of zoveel korter als door de jeugdreclassering verantwoord wordt geacht.
De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn jeugddetentie reeds in voorarrest doorgebracht. Nu dit vanwege de plaatsing van de verdachte in een gesloten setting slechts een beperkte tijd is geweest, zal de rechtbank de verdachte - naast voornoemde jeugddetentie - tevens een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Dit, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit voor de strafbeleving van de verdachte zeker pedagogische meerwaarde heeft.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten afpersing.
Gelet op de eerdere veroordeling voor een geweldsdelict en de aanwezige kans op terugval is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding
onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 80 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de
jeugddetentie, groot 58 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

behandeling

- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Het Palmhuis, individueel en gezinsgericht, op de tijden en plaatsen als door of namens Het Palmhuis aan te geven;
drugs- alcoholverbod
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich
verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek
of urineonderzoek;
contactverbod
- gedurende een periode van zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering
verantwoord acht, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen of
zoeken met
[naam], geboren op [geboortedatum] 2001, wonende te
[adres] , en[naam], geboren op [geboortedatum]
2002, thans wonende te [adres];
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid Holland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2017.