ECLI:NL:RBDHA:2017:11088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
AWB 17/2328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afvalligheid van een Iraakse asielzoeker en de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser die op 16 september 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als verweerder, heeft de aanvraag op 23 januari 2017 afgewezen, waarbij de afvalligheid van de eiser als ongeloofwaardig werd aangemerkt. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zijn afvalligheid en de problemen die hij in Irak heeft ondervonden, niet geloofwaardig zijn. Hij heeft zijn motieven voor afvalligheid toegelicht en specifieke voorbeelden gegeven van de bedreigingen die hij heeft ervaren vanwege zijn geloofsovertuiging.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder de afvalligheid terecht ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid inconsistent en tegenstrijdig waren. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij als afvallige in Irak niet veilig kon leven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de samenvatting van het asielrelaas in het rapport nader gehoor alle relevante elementen bevatte en dat eiser niet had aangetoond dat de correcties en aanvullingen niet in de beoordeling waren betrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de staatssecretaris voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/2328
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde mr. M. Erik,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.M. van Leeuwen

Procesverloop

Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, heeft op 16 september 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Op 27 juni 2016 heeft verweerder een voornemen uitgebracht.
Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend.
Op 22 november 2016 heeft een aanvullend gehoor plaatsgevonden.
Op 16 december 2016 heeft verweerder opnieuw een voornemen uitgebracht.
Eiser heeft hierop op 11 januari 2017 een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 23 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig G. Sjors, tolk in de Arabische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij is opgegroeid in een islamitisch(sjiitisch) gezin. Nadat eiser in Irak afstand had gedaan van de islam werd hij als een afvallige beschouwd. Als gevolg van deze kwalificatie moest hij het ouderlijk huis verlaten en is hij verstoten door zijn familie. Hij is in verband met zijn afvalligheid in 2009 een maand lang ontvoerd door sjiieten. In 2010 is zijn woning beschoten door soennieten vanwege zijn sjiitische achtergrond. Later heeft hij een dreigbrief ontvangen vanwege zijn afvalligheid. Nog weer later is zijn auto opgeblazen. In september 2012 heeft eiser Irak verlaten. Na een verblijf in Turkije tot 2015 is hij via diverse landen Nederland ingereisd. Inmiddels heeft hij belangstelling voor het christendom. Eiser kan niet naar Irak terugkeren omdat hij als afvallige daar niet veilig kan leven.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de verklaringen over de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De verklaringen van eiser over de afvalligheid en de daardoor ondervonden problemen acht verweerder echter niet geloofwaardig.
3. Eiser heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom zijn afvalligheid en de problemen die tot zijn vertrek uit Irak hebben geleid, ongeloofwaardig worden geacht. Eiser heeft wel zijn motieven voor zijn afvalligheid naar voren gebracht, specifieke voorbeelden gegeven en hierover voldoende en aannemelijk verklaard. Verder is de samenvatting van het asielrelaas in het rapport nader gehoor (NG, p. 27) incompleet waardoor verweerder niet al eisers redenen voor afvalligheid zorgvuldig heeft onderzocht, en zijn de correcties en aanvullingen niet kenbaar bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft voorts ten onrechte afvalligheid op dezelfde wijze getoetst als bekering, terwijl dit twee verschillende dingen zijn. Tot slot heeft verweerder ten onrechte nagelaten de veranderde algemene veiligheidssituatie in Irak te beoordelen.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting heeft verweerder, met instemming van eiser, verklaard dat met het voornemen van 16 december 2016 het voornemen van 27 juni 2016 wordt geacht te zijn ingetrokken.
6. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder eisers afvalligheid en de daaruit voortkomende problemen niet ten onrechte als ongeloofwaardig zijn aangemerkt.
7.
Toetsing afvalligheid.
De rechtbank overweegt dat uit verweerders besluitvorming naar voren komt dat een diepgaande motivering van een weloverwogen beslissing ten aanzien van de afvalligheid wordt verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit, en het daarin ingelaste voornemen van 16 december 2016, voldoende onderbouwd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als afvallige moet worden beschouwd. Eiser heeft onvoldoende verklaard over de beweegredenen om zich af te keren van de islam en vage en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn gestelde afvalligheid. Verweerder heeft terecht overwogen dat de door eiser gegeven reden, dat de tegenstellingen tussen arm en rijk hem tegenstonden, te algemeen van aard is. Voorts heeft eiser niet eenduidig verklaard over zijn proces van afvalligheid en verschillende tijdstippen genoemd waarop hij afstand zou hebben gedaan van de islam. Ook over het nagedacht hebben over de gevolgen van het afstand doen van de islam heeft eiser wisselend verklaard. Eisers jonge leeftijd destijds is hiervoor geen afdoende verklaring. Immers, een welbewuste en weloverwogen keuze om afstand te nemen van de islam vereist dat de betrokken persoon zich bewust is van wat er zich om hem heen afspeelt, weet wat de islam inhoudt en waarom hij daar afstand van wil nemen, en ook wanneer die keuze is gemaakt.
Eisers verklaringen omtrent het contact met zijn familie zijn eveneens tegenstrijdig. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij verstoten is door zijn familie en dat zij niets met hem te maken wil hebben. Anderzijds heeft eiser verklaard in 2014 voor het laatst contact te hebben gehad met zijn vader en ook dat zijn familie zijn nationaliteitsverklaring via een vriend in Irak aan hem heeft gestuurd. Het hebben van contact met en het nazenden van benodigde documenten door de familie valt niet te rijmen met de gestelde verstoting. Dit doet derhalve verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Verweerder heeft voorts terecht gewezen op de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen over de beschieting van zijn huis en het opblazen van zijn auto. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte als ongeloofwaardig aangemerkt. Aan het voorgaande doet niet af dat verweerder bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid mede acht heeft geslagen op zijn beleid met betrekking tot bekeringen.
8. Eisers stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is, omdat dit bij de afronding van het nader gehoor is gebaseerd op een te korte samenvatting van zijn asielrelaas wordt evenmin gevolgd. De samenvatting van dat relaas is weliswaar kort, maar dit maakt op zichzelf nog niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard het met de gegeven samenvatting eens te zijn. In de correcties en aanvullingen heeft eiser de gelegenheid gehad om de samenvatting nog naar eigen inzicht te kunnen aanvullen en/of verbeteren, indien die naar zijn mening onvoldoende zou zijn geweest, hetgeen niet is geschied. Verweerders samenvatting bevat naar het oordeel van de rechtbank alle relevante elementen van het asielrelaas. Eiser heeft in beroep ook niet naar voren gebracht wat in de samenvatting zou ontbreken. Daarbij komt dat de rechtbank niet is gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag in het voornemen van 16 december 2016 en bestreden besluit uitsluitend is uitgegaan van de voornoemde samenvatting in het nader gehoor. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd door te verklaren dat zijn besluitvorming, zoals reeds vermeld in het bestreden besluit, is gebaseerd op de gehele inhoud van eisers dossier.
9. Ook eisers stelling dat verweerder niet de correcties en aanvullingen van 28 november 2016 en de zienswijze van, naar de rechtbank begrijpt, 11 januari 2017, kenbaar heeft betrokken in het bestreden besluit, kan hem niet baten. Verweerder is blijkens het bestreden besluit wel ingegaan op de in de zienswijze gegeven toelichting. Hoewel aan eiser moet worden toegegeven dat niet uit het bestreden besluit blijkt dat ook de correcties en aanvullingen (kenbaar) in de motivering daarvan zijn betrokken, leidt dit niet tot het oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard, aangezien de betreffende correcties en aanvullingen geen consequenties hebben voor de ongeloofwaardigheid van de afvalligheid van eiser, en derhalve niet afdoen aan de conclusie dat verweerder de afvalligheid op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht. In dit verband is ten slotte mede relevant hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen over de stukken die verweerder bij de beoordeling van het bestreden besluit heeft betrokken.
10. Tot slot kan eisers beroep op de veranderde algemene veiligheidssituatie in Irak ook niet slagen, reeds omdat een beroep op algemene bronnen onvoldoende is om eisers individuele asielrelaas geloofwaardig te maken.
11. De conclusie is dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.