6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een kelderbox gelegen onder een appartementencomplex en een winkelcentrum. Brandstichting is een zeer ernstig feit, met name vanwege de verstrekkende gevolgen die het met zich mee kan brengen. De verdachte heeft daarmee onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van de levens van omwonenden. Voorts is door de brand grote materiële schade ontstaan, niet alleen in de kelderboxen maar ook in de winkelpanden gelegen boven het appartementencomplex. Dit alles heeft de nodige schrik en ongemak veroorzaakt, zeker nu er eerder sprake is geweest van brandstichting in het appartementencomplex. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij, zonder rekening te houden met de belangen van anderen, tot haar daad is gekomen.
Strafblad
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van de volgende stukken:
- Het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier d.d. 9 augustus 2017, opgesteld door C.E. Tempelman (reclasseringswerker), onder supervisie van H. de Jong (leidinggevende);
- Het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek, d.d. 30 juni 2017, opgesteld door C.J.F. Kemperman, psychiater;
- Het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek, d.d. 10 juli 2017, opgesteld door A. Preesman, GZ- psycholoog, onder supervisie van M.H. Keppel, GZ- psycholoog;
De psychiater Kemperman heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een alcoholgebruik stoornis en persistente depressieve stoornis, gefundeerd op een borderline persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende trekken. De psychiater heeft, nu bedoelde symptomen ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig waren en deze het gedrag van verdachte hebben beïnvloed, geadviseerd om haar de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. Het recidiverisico schat de psychiater in als matig wanneer verdachte weer op vrije voeten is, nu verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor brandstichting. De psychiater merkt daarbij wel op dat er sprake is van een verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en de verslaving en een behandeling tot aan het moment van het opstellen van het rapport nog niet heeft geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen. Daarnaast kan het ontbreken van goede dagbesteding, problemen in de woonsituatie en het ontbreken van een relatie en/of voldoende steunend netwerk van belang zijn voor de kans op recidive. Als beschermende factoren noemt de psychiater de normale intelligentie van verdachte en het feit dat zij gemotiveerd is voor behandeling. Kemperman adviseert een klinische behandeling in de forensische verslavingszorg met aandacht voor alcohol- en persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het beter leren omgaan met stressfactoren met daarna het toewerken naar begeleiding en resocialisatie in de vorm van begeleid wonen. Deze behandeling en begeleiding kan aan verdachte worden aangeboden bij een voorwaardelijk strafdeel met een verplicht reclasseringstoezicht.
De psycholoog Preesman heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van zowel een borderline-persoonlijkheidsstoornis met in het verlengde daarvan een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) als gevolg van een ernstige alcoholverslaving. De psycholoog heeft gerapporteerd dat deze symptomen, gelet op het feit dat het diepgewortelde, diepdoordringende en aanhoudende psychiatrische problematiek betreft, ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig waren. Dat deze symptomen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde is zeer waarschijnlijk, maar hoe en in welke mate dit precies heeft doorgewerkt is niet vast te stellen, aldus de psycholoog. De psycholoog schat het recidive risico in op matig als verdachte terug zou keren naar haar oude woonsituatie, met name vanwege de nog steeds bestaande borderline- persoonlijkheidsstoornis, een laag zelfbeeld, dysthymie, de zucht naar alcohol en onvoldoende stressregulatie en copingvaardigheden. Als beschermende factor noemt de psycholoog met name de motivatie van verdachte tot behandeling. De psycholoog schat het risico als laag in wanneer er stapsgewijs, via een verslavingsbehandeling, wordt toegewerkt naar een beschermende of begeleide woonvorm en adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarde opname in een forensische verslavingskliniek.
De reclassering sluit zich aan bij het rapport van de psycholoog en de psychiater. De reclassering is daarnaast van oordeel dat een reclasseringstraject van drie jaar geïndiceerd is om het gehele behandeltraject, inclusief resocialisatie, op adequate wijze te kunnen bewerkstelligen. Daarbij merkt de reclassering op dat er na twee jaar een toets moment dient te zijn om te kijken wat er tot dan toe is bereikt om te bezien of het derde jaar reclasseringstoezicht nog geïndiceerd is. De reclassering adviseert om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in zorginstelling FPA de Mare voor de duur van 12 maanden, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een behandelverplichting.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat zij, nadat ze is geschorst uit de voorlopige hechtenis, op 11 augustus 2017, is opgenomen in FPA de Mare en dat zij zeer gemotiveerd is om aan haar problematiek te werken.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Straf en/of maatregel
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, alleen worden volstaan met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, zij het dat een gedeelte deel daarvan in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij straffen die opgelegd plegen te worden in soortgelijke zaken. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal hierbij de adviezen met betrekking tot de op te leggen bijzondere voorwaarden overnemen. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte zich (telefonisch) moet melden bij GGZ reclassering Palier te Den Haag en zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast wordt zij verplicht zich klinisch te laten behandelen bij FPA de Mare of een soortgelijke instelling, zich hierop volgend ambulant te laten behandelen in een forensisch polikliniek van Palier of soortgelijke ambulante forensische zorg en hierna mee te werken aan een begeleid wonen programma.
Met betrekking tot de duur van de proeftijd overweegt de rechtbank dat zij deze zal vaststellen op de drie jaar nu de reclassering heeft geadviseerd dat een langere proeftijd niet geïndiceerd is en adequate behandeling in de periode van drie jaar kan plaatsvinden. Een toetsmoment na twee jaar, zoals de reclassering heeft geadviseerd, acht de rechtbank, nog los van het feit dat de wet hiervoor geen mogelijkheid biedt, niet nodig. Het is immers de reclassering zelf die de intensiteit van het toezicht in het derde jaar van de proeftijd bepaalt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting. Gelet op de inhoud van de hiervoor beschreven rapporten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.