ECLI:NL:RBDHA:2017:11072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
NL17.6055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op grond van ongeloofwaardig relaas en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. Eiser had verklaard dat hij als kind in weeshuizen had gewoond en later bij zijn broer, die heroïne gebruikte. Na een huiszoeking waarbij drugs werden gevonden, werd eiser gearresteerd en onder voorwaarden vrijgelaten. De rechtbank vond de verklaringen van eiser over zijn arrestatie en detentie vaag en onvoldoende onderbouwd. Eiser had niet kunnen aantonen dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen als ongegrond en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

gemachtigde: mr. S. Rennen

ProcesverloopBij besluit van 26 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Farsi is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders zijn overleden toen hij vijf of zes jaar oud was. Eiser heeft in verschillende weeshuizen verbleven in de plaatsen Jahrom, Darab en laatstelijk Shiraz. Op zijn veertiende of vijftiende jaar moest hij het weeshuis verlaten en heeft hij enige tijd in het ouderlijk huis in Shiraz gewoond bij zijn oudere broer [broer] , die net was vrijgelaten uit de gevangenis. Vanwege het heroïnegebruik van [broer] en zijn vrienden heeft eiser het ouderlijk huis verlaten. Eiser sliep iedere dag ergens anders, bij zijn oom, vrienden of op straat. Toen hij op een keer naar het huis van [broer] ging om te douchen en zijn kleren te verwisselen zag eiser dat er niemand thuis was en is hij die nacht blijven slapen. s’ Morgens stond de politie voor de deur en werd er een huiszoeking gedaan waarbij heroïne werd gevonden van zijn verslaafde broer [broer] . Omdat [broer] niet aanwezig was, werd eiser aangeklaagd wegens drugsbezit. Eiser werd drie dagen in detentie gehouden en moest na twee dagen voor de rechter verschijnen. Deze geloofde niet dat de drugs van broer [broer] waren, maar stelde eiser in vrijheid onder de voorwaarde dat hij binnen twee weken de verblijfsplaats van [broer] en zijn vrienden moest achterhalen. Hierna moest eiser zichzelf melden. Als het niet zou lukken zijn broer te vinden zou eiser een levenslange gevangenisstraf of executie tegemoet kunnen zien in plaats van zijn broer. Als borg voor eisers vrijlating moest eisers oma de eigendomsakte van het ouderlijk huis afgeven. Toen eiser na tien dagen zijn broer niet had gevonden besloot hij te vertrekken uit Iran.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. gebeurtenissen die zien op de huiszoeking, detentie en vrijlating.
4. Verweerder heeft element 1 geloofwaardig geacht. Element 2 wordt niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
5. Eiser voert aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht. Het niet geloofwaardig achten van de huiszoeking en de omstandigheid dat eiser bij zijn vrijlating geen enkel document heeft meekregen, berust op aannames van verweerder die niet nader zijn onderbouwd.
Eiser betwist dat hij vaag en summier heeft verklaard over zijn vrijlating. Er is een verschoonbare reden dat hij na zijn vrijlating geen contact meer met zijn oma heeft opgenomen, omdat zij hem in het verleden heeft mishandeld en geslagen. Verder wordt ten onrechte gesteld dat hij niet precies kan vertellen waarvan hij werd beschuldigd. Ten aanzien van de gang van zaken bij zijn vrijlating verwijst eiser naar pagina 37, onder het kopje “Sippenhaft” van het Algemeen Ambtsbericht Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2017. Daarnaast voert eiser aan dat hij bij terugkeer naar Iran in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat vanwege zijn illegale uitreis. In dat kader verwijst eiser naar hetgeen over illegale uitreis staat vermeld onder het kopje “Terugkeer” in het voornoemde Algemeen Ambtsbericht Iran en in diverse rapportages over Iran.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gang van zaken omtrent de huiszoeking ongeloofwaardig is.
Terecht heeft verweerder eiser tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat hij het risico heeft genomen te blijven slapen in een huis waarvan hij wist dat er drugs gebruikt werden en waar de politie al eerder een inval had gedaan. De verklaring van eiser, dat het risico klein was omdat er niemand thuis was, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht. Eiser kon immers niet weten of broer [broer] nog terug zou keren naar het ouderlijk huis.
7. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn redenering dat de verklaringen van eiser over zijn arrestatie, detentie en vrijlating niet geloofwaardig zijn.
Eiser heeft vaag verklaard over zijn arrestatie en detentie. Zo weet hij niet waar hij naartoe werd gebracht, wanneer hij is gearresteerd en waar hij was toen hij werd vrijgelaten. Dat Shiraz een grote stad is, vergelijkbaar met Parijs, is hiervoor geen genoegzame verklaring. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser gedetailleerd kan verklaren over Shiraz. Daarnaast heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij zijn telefoon aan de politie heeft gegeven om het adres, waar zijn grootmoeder de eigendomsakte als borg moest afgegeven, door te geven. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser dit gehoord moet hebben, zodat voor hem duidelijk geweest moet zijn waar hij toen was. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser niet precies weet waarvan hij werd beschuldigd. Zo heeft hij enerzijds verklaard dat hij werd beschuldigd van bezit en handel in drugs en anderzijds vanwege het bezit van drugs. Bovendien heeft verweerder niet ten onechte gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser bij zijn vrijlating geen enkel document heeft meegekregen. Dit klemt des te meer omdat hij heeft verklaard dat hij zich na twee weken weer moest melden bij de rechter. Dat mogelijk sprake is van “Sippenhaft” heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht, omdat “Sippenhaft” geen betrekking heeft op familieleden die zelf vastzitten. Verder heeft eiser geen document van zijn oma betreffende de borgstelling overgelegd. De verklaring die eiser hiervoor heeft gegeven, dat de verhouding met zijn oma slecht is, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht. Eiser heeft haar immers ook gebeld toen hij een borgstelling nodig had voor zijn vrijlating en zijn oma is aan zijn vraag klaarblijkelijk tegemoet gekomen.
8. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder met de in rechtsoverweging 6 en 7 weergeven geloofwaardigheidsbeoordeling een onjuiste invulling heeft gegeven aan de beoordeling van de interne geloofwaardigheidsindicatoren. Verweerder heeft daarom geen onjuist toetsingskader gehanteerd.
9. Evenmin is aannemelijk geworden dat eiser als asielzoeker heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft daarbij, gelet op
de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 oktober 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:5719) terecht tot uitgangspunt genomen dat de consequenties van een illegale uitreis uit Iran op zichzelf niet dermate ernstig zijn dat hiertegen internationale bescherming nodig is. Verder volgt uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van mei 2017
(p. 66) dat er geen informatie is over bestraffingen van personen die illegaal zijn uitgereisd.
Uit de diverse rapportages die eiser heeft overgelegd, valt niet af te leiden dat eiser alleen vanwege zijn illegale uitreis heeft te vrezen voor vervolging, dan wel ernstige schade.
De door eiser genoemde problemen met de Iraanse autoriteiten voor zijn vertrek uit Iran zijn door hem niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiser er in de gronden van beroep nog op heeft gewezen dat hij Iran heeft verlaten voordat hij zijn militaire dienstplicht heeft vervuld, wordt overwogen dat in het voornoemde ambtsbericht (p. 59) staat vermeld dat dienstplichtontduiking of -weigering doorgaans wordt bestraft met verlenging van de te dienen periode.
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel