ECLI:NL:RBDHA:2017:11044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
NL17.6318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en risico op bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 24 augustus 2017 is de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de Duitse autoriteiten een verzoek om eiser terug te nemen hebben geaccepteerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat er geen garantie is dat zijn asielaanvraag in Duitsland verder zal worden behandeld, wat volgens hem het risico op bewaring met zich meebrengt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser onrechtmatig in bewaring zal worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen nationale asielaanvragen en verzoeken om internationale bescherming onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen zullen houden en dat hij in Duitsland de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te wenden tegen een eventuele beslissing tot bewaring. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Wever).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer NL17.6319, plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Uit stukken die verweerder op 23 augustus 2017 heeft overgelegd, blijkt dat eiser door de Vreemdelingenpolitie en Centraal Orgaan opvang asielzoekers is gemeld als met onbekende bestemming vertrokken. Eisers gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting echter uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij nog in contact staat met eiser en hem nog steeds bijstaat. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen en neemt daarom aan dat eiser nog immer belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
2. Op 12 juli 2017 heeft eiser de huidige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eisers eerdere aanvraag van 10 oktober 2016 is niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de huidige, opvolgende aanvraag niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daaraan is ten grondslag gelegd dat de Duitse autoriteiten een verzoek om eiser terug te nemen hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) en dat niet is gebleken van nova voor wat betreft het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag.
4. Niet in geschil is dat de Duitse autoriteiten volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
5. Eiser voert aan dat de Duitse autoriteiten weliswaar hebben toegezegd hem te zullen terugnemen, maar dat niet is gebleken van de garantie dat zij de hier te lande ingediende asielaanvraag verder zullen behandelen. Dit heeft volgens eiser tot gevolg dat hij het Duitse grondgebied als illegaal binnenkomt en daardoor het risico loopt om in bewaring te worden gesteld. Nu dit zijn belangen schaadt, meent eiser dat verweerder in deze omstandigheden ten onrechte geen aanleiding heeft gezien zijn asielaanvraag inhoudelijk te behandelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen de naar nationaal recht ingediende asielaanvraag en het verzoek om internationale bescherming als bedoeld in de Dublinverordening. Anders dan eiser stelt, volgt uit de Dublinverordening niet de verplichting voor een lidstaat om een naar het nationale recht van een andere lidstaat ingediende asielaanvraag verder te behandelen. Uit deze verordening volgt slechts dat de overgedragen vreemdeling recht heeft op de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Niets staat eraan in de weg om die behandeling vorm te geven in het kader van een nieuwe asielaanvraag volgens het nationale recht van de ontvangende lidstaat.
7. In eisers geval is het terugnameverzoek geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat eiser zijn eerder in Duitsland gedane verzoek om internationale bescherming heeft ingetrokken. Het bepaalde in het tweede lid van dat artikel brengt mee dat eiser bij terugkeer in Duitsland in de gelegenheid dient te worden gesteld om te verzoeken dat dit verzoek alsnog verder wordt behandeld, dan wel om een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen. Eiser heeft niet geconcretiseerd en aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten zich niet aan deze verplichting zullen houden.
8. Het feit dat de Duitse autoriteiten met terugname van eiser akkoord zijn gegaan, brengt verder mee dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit kan worden gegaan dat eiser niet onrechtmatig in bewaring zal worden genomen. Eiser heeft niet geconcretiseerd en aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders zou zijn. Evenmin is aannemelijk dat eiser in Duitsland geen mogelijkheid zou hebben om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de eventuele beslissing tot bewaring.
9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat geen grond bestaat om anders te oordelen dan in de vorige asielprocedure, zodat terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb is besloten om ook deze opvolgende asielaanvraag niet in behandeling te nemen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel