ECLI:NL:RBDHA:2017:10994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
NL17.819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het procesbelang bij aanvraag verlenging verblijfsvergunning na intrekking

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en in het bezit van de Liberiaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 25 januari 2017, waarin zijn aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 29 mei 2017 in Breda gehouden, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na een heropening van het onderzoek op 3 juli 2017, waarbij partijen hun standpunten over het procesbelang hebben toegelicht, heeft de rechtbank besloten zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel op 23 september 2015 met terugwerkende kracht tot 22 september 2013 was ingetrokken. Dit besluit was eerder door de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. Eiser heeft in augustus 2016 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning, maar de rechtbank oordeelt dat hij ten tijde van deze aanvraag niet meer in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is bij de beoordeling van het beroep, omdat de aanvraag tot verlenging niet kan worden ingewilligd nu de onderliggende verblijfsvergunning reeds was ingetrokken.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 september 2017 door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.819
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 januari 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2017 in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 3 juli 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen te laten reageren op de vraag of eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Vervolgens hebben partijen op die vraag gereageerd. Nadien hebben zij de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Liberiaanse nationaliteit.
2. Bij besluit van 23 september 2015 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 22 september 2013. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 juli 2016 (AWB 15/19798) is het beroep, voor zover gericht tegen het intrekkingsbesluit, ongegrond verklaard. Hiermee staat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser in rechte vast.
3. Op 11 augustus 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
4. De rechtbank ziet aanleiding om te beoordelen of eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ten tijde van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning de onderliggende verblijfsvergunning asiel reeds bij besluit van 23 september 2015 was ingetrokken en dat het tegen deze beslissing ingestelde beroep door de rechtbank ongegrond was verklaard.
5. Eiser heeft gesteld dat in het geval er geen verlenging mogelijk zou zijn, omdat er niet (meer) sprake is van een voorliggende verblijfsvergunning, verweerder een verlengingsaanvraag als een eerste aanvraag pleegt aan te merken. In zoverre is verweerder dan ook bevoegd tot besluitvorming en heeft eiser een procesbelang.
6. Verweerder heeft zich ten aanzien van het procesbelang op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde van de aanvraag tot verlenging niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Dit laat volgens verweerder onverlet dat eiser een verlengingsaanvraag kan indienen die inhoudelijk kan worden beoordeeld. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag niet aangemerkt als een (eerste) asielaanvraag.
7. De vraag die thans voorligt is of eiser met zijn beroep kan bereiken wat hij wil. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Met de aanvraag heeft eiser beoogd een verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de maximale geldigheidsduur. Ten tijde van de aanvraag in augustus 2016 was hij al niet meer in het bezit van een verblijfsvergunning asiel, omdat die reeds bij besluit van 23 september 2015 per 22 september 2013 was ingetrokken. Vanwege deze intrekking kon er van een verlenging van de geldigheidsduur geen sprake meer zijn en kan de eventuele gegrondverklaring van het beroep niet alsnog leiden tot een inwilliging van de aanvraag.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat, nu van verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning geen sprake is, de aanvraag als eerste of opvolgende aanvraag beoordeeld dient te worden. De beoordeling van de aanvraag is immers niet geschied in het kader van een eerste of opvolgende asielaanvraag.
9. Eiser heeft dan ook geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr.
A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel