ECLI:NL:RBDHA:2017:10949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
NL17.2214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het relaas en motiveringsgebreken in de besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser. De eiser had op 31 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 8 mei 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende gemotiveerd was. De eiser had verklaard dat hij vanwege de dood van zijn gezinsleden bij een aanslag en zijn afkeer van de Islam in Afghanistan niet veilig kon terugkeren. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser over de aanslag en zijn alcoholgebruik ten onrechte ongeloofwaardig had geacht, zonder voldoende onderbouwing. Ook werd vastgesteld dat de staatssecretaris niet had gereageerd op belangrijke argumenten van de eiser, zoals zijn jeugdige leeftijd ten tijde van de aanslag en de omstandigheden waaronder hij alcohol had gedronken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de eiser niet op de juiste wijze had beoordeeld, wat leidde tot motiveringsgebreken in het besluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beoordelen of het relaas van de eiser geloofwaardig is en of dit leidt tot het verlenen van de gevraagde vergunning. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).

ProcesverloopBij besluit van 8 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 31 oktober 2015 heeft hij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn ouders, broertje en zusje in 2014 zijn omgekomen bij een aanslag op een ziekenhuis en dat deze gebeurtenis, in combinatie met eerdere twijfels, heeft geleid tot afkeer van de Islam. Volgens eiser is hij door het kenbaar maken van deze afkeer vernederd en mishandeld door zijn oom en door de directeur en een docent van zijn school. Eiser heeft verder aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat het vanwege zijn afvalligheid onmogelijk bleek om te blijven studeren of om te gaan werken en dat hij door deze situatie alcohol is gaan drinken. Tijdens de ramadan is eiser door zijn oom betrapt op het drinken van alcohol, waarop deze oom hem naar de moskee heeft gebracht waar hij door de imam is gedetineerd. Eiser wist te ontsnappen en hij heeft vervolgens met hulp van een vriend en een reisagent het land verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle elementen van eisers relaas ongeloofwaardig zijn, met uitzondering van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Overlijden gezinsleden
5. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder zijn verklaringen over het overlijden van zijn gezinsleden ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft eiser in dat kader tegengeworpen dat hij de exacte datum van de aanslag niet weet. Eiser heeft erop gewezen dat uit het advies aan verweerder van de ‘Forensisch Medische Maatschappij Utrecht Advies B.V.’ van 13 september 2016 blijkt dat een arts en een verpleegkundige hebben vastgesteld dat hij lijdt aan geheugenproblemen. Daarnaast heeft eiser erop gewezen dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd ten tijde van de aanslag. De rechtbank stelt vast dat verweerder daaraan voorbij is gegaan zonder nadere toelichting, anders dan de overweging dat het een belangrijke gebeurtenis betreft in het relaas van eiser.
6. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij niet weet wie er verantwoordelijk is voor de aanslag. Niet in geschil is dat eiser geen getuige is geweest van de aanslag en pas uren later op de plaats van de aanslag is gearriveerd. Eiser heeft erop gewezen dat hij desgevraagd heeft verklaard dat hij heeft vernomen dat er een explosie heeft plaatsgevonden toen er Amerikaanse auto’s passeerden en dat hij daarom vermoedt dat de aanslag is gepleegd door de Afghaanse overheid. Dit heeft hij later onderbouwd met passages uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van september 2014 en november 2016 waaruit blijkt dat vaker aanslagen op Amerikaanse troepen plaatsvinden waarbij betrokkenheid van Afghaanse overheidsfunctionarissen wordt vermoed, maar de precieze toedracht onduidelijk blijft. Verweerder heeft daarop slechts gereageerd met de overweging dat dit er niet aan afdoet dat eiser summier heeft verklaard over de toedracht van de aanslag.
7. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij de aanslag niet heeft onderbouwd met documenten. Eiser heeft daartegen ingebracht dat uit pagina 55 van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van november 2016 blijkt dat het nooit gebruikelijk is geweest in Afghanistan om overlijdenscertificaten uit te geven. Verweerder heeft daarop zijn standpunt bijgesteld in die zin dat van eiser had kunnen worden verwacht om alsnog overlijdenscertificaten aan te vragen en om andere documenten te verkrijgen. Eiser bestrijdt dit met de stellingen dat voor het aanvragen van overlijdenscertificaten de tazkera (identiteitsbewijs) van de overledene nodig is en dat hij niet in een positie was om documenten te verkrijgen. Zijn oom was immers in het bezit geraakt van de nodige documenten omdat hij de begrafenis moest regelen en deze oom had overwicht op hem. Daarop heeft verweerder slechts gereageerd met de overweging dat niet is onderbouwd waaruit het overwicht van deze oom zou bestaan, terwijl eiser heeft verklaard dat hij in de periode na de begrafenis problemen met deze oom heeft gekregen vanwege zijn afvalligheid. Ook heeft hij gesteld dat het bestaan van medische documenten zeer onwaarschijnlijk is gelet op de chaos in het ziekenhuis na de explosie. Daarop heeft verweerder niet gereageerd.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat eiser ongeloofwaardig heeft verklaard over de aanslag op zijn gezinsleden ontoereikend gemotiveerd is.
Alcoholgebruik
9. Eiser voert ten tweede aan dat verweerder zijn verklaringen over het drinken van alcohol ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft eiser in dat kader tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de plaats waar hij alcohol zou hebben gekocht. Eiser heeft aanvankelijk verklaard dat dit op de markt was en later dat het ging om een ondergrondse winkel bij bazaar [bazaar]. Eiser heeft daartegen ingebracht dat hij desgevraagd slechts zijn aanvankelijke verklaring heeft gespecificeerd. Verweerder heeft daarover slechts opgemerkt dat de stelling dat markt en bazaar hetzelfde betekenen nog niet maakt dat deze verklaringen alsnog geloofwaardig moeten worden geacht.
10. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij niet kan verklaren wat voor soort alcohol hij heeft gekocht. Eiser heeft daartegen ingebracht dat men zich daarop in een islamitisch land als Afghanistan nauwelijks kan oriënteren nu alcohol slechts in het geheim wordt gedronken. Ook heeft eiser daartegen ingebracht dat alcohol in Afghanistan wordt verkocht in mineraalwaterflessen zodat het lijkt alsof het water is en dat logischerwijs niet op die flessen wordt vermeld wat voor soort alcohol erin zit. Verweerder heeft daarover slechts opgemerkt dat eiser aan de verkoper gevraagd zou moeten hebben om een bepaald soort alcohol met water te vermengen. Eiser heeft echter niets verklaard over het vermengen van alcohol, maar slechts dat alcohol wordt verkocht in flessen waarin voorheen mineraalwater heeft gezeten.
11. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat hij pas een jaar na het verlies van zijn gezinsleden zou zijn begonnen met het drinken van alcohol. Eiser heeft echter verklaard dat hij na het verlies van zijn gezinsleden zijn leven heeft geprobeerd op te pakken door weer naar school te gaan en later door een bijbaantje aan te nemen bij een kledingmaker. Na enige tijd bleek dat het eiser vanwege zijn afvalligheid onmogelijk werd gemaakt om deze activiteiten voort te zetten. Toen eiser thuis kwam te zitten, is hij door zijn oom onder druk gezet om weer actief moslim te worden. Eiser heeft verklaard dat hij pas daarna, door die samenloop van omstandigheden, alcohol is gaan drinken.
12. Ook heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat hij alcohol kon kopen op een jonge leeftijd. Eiser heeft daartegen ingebracht dat leeftijd voor een illegale verkoper zeer waarschijnlijk geen overweging zal vormen. Daarop is verweerder niet ingegaan.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook zijn standpunt dat eisers verklaringen over zijn alcoholgebruik ongeloofwaardig zijn ontoereikend heeft gemotiveerd. Dit heeft er dan ook ten onrechte toe geleid dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden van eisers verklaringen over de gebeurtenissen in de moskee en de daarop volgende vlucht.

Afvalligheid

14. Eiser voert ten derde aan dat verweerder zijn verklaringen over zijn afkeer van de Islam onjuist heeft beoordeeld. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt hierover nader toegelicht. Uit die toelichting is gebleken dat verweerder zich op het standpunt stelt dat in het midden kan worden gelaten of eiser inderdaad afvallig is, nu dit voor eiser nimmer kan leiden tot een risico als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Afghanistan.
15. Uit eisers relaas blijkt dat hij nadrukkelijk heeft verklaard dat de aanslag op zijn gezinsleden er, in combinatie met eerdere twijfels, toe heeft geleid dat hij zich afkeerde van de Islam en dat hij dit ook meermaals in het openbaar heeft geuit. Eiser voert aan dat hij hierdoor bij terugkeer naar Afghanistan wel degelijk een 3 EVRM-risico loopt. Deze stelling heeft hij onderbouwd met een verwijzing naar passages uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van november 2016, waaruit blijkt dat afvalligheid kan leiden tot de doodstraf.
16. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte eisers gestelde afvalligheid niet op geloofwaardigheid heeft beoordeeld, zodat het bestreden besluit ook in zoverre ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat de vraag in hoeverre het risico op vervolging vanwege een godsdienstige overtuiging kan worden voorkomen door zich van het uiten van die overtuiging te onthouden, niet in de beoordeling mag worden betrokken. Daarbij wordt verwezen naar punt 79 van het arrest van 5 september 2012 inzake Y. en Z. tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2012:518).
Verkrachting
17. Eiser heeft eerst bij de beroepsgronden verklaard dat hij is verkracht door zijn oom en door de imam. In geschil is de vraag of deze verklaring dient te worden aangemerkt als een nieuw asielmotief. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Gelet op eisers verklaringen, heeft deze gebeurtenis immers zijn oorsprong in het reeds naar voren gebrachte element betreffende de afvalligheid. Wel is sprake van een nieuw feit, zodat de rechtbank deze verklaring met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw meeneemt in de beoordeling.
18. In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat deze verklaring niet kan afdoen aan de eerder bevonden ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Dusdoende heeft verweerder nagelaten dit element op eigen merites te beoordelen zodat ook op dit punt een toereikende motivering ontbreekt.
Conclusie
19. Nu is vastgesteld dat het bestreden besluit diverse motiveringsgebreken kent, dient dit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de aard van de geconstateerde gebreken ziet de rechtbank geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Het is aan verweerder om opnieuw te beoordelen of eisers relaas geloofwaardig is en vervolgens of deze beoordeling al dan niet leidt tot het verlenen van de gevraagde vergunning.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 990,- (negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel