Eiser is van Gambiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 9 september 2010 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 3 mei 2011 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 3 november 2011 (AWB 11/18340) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het daartegen door eiser ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser inmiddels rechtmatig verblijf had. Aan eiser is namelijk met ingang van 11 oktober 2011 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig tot 11 oktober 2012, omdat hij aangifte heeft gedaan van mensenhandel.
Op 27 juni 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9’ naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Bij besluit van 6 februari 2013 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en tevens de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 5 december 2011, omdat de officier van justitie heeft besloten het onderzoek naar aanleiding van eisers aangifte van mensenhandel te seponeren. Bij besluit van 11 april 2014 heeft verweerder eisers bezwaar tegen die beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, vernietigd bij uitspraak van 15 oktober 2013 (AWB 13/10608). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 23 december 2013 eisers bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 september 2014 (AWB 14/1306) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, eisers beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is vervolgens bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 10 februari 2015 (201408750/1/V1).
Op 26 januari 2015 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 2 februari 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 25 februari 2015 (AWB 15/2077) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, eisers beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 juli 2015 (201501840/1/V2) heeft de Afdeling het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, eisers beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 2 februari 2015 vernietigd. Bij besluit van 3 mei 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van 27 mei 2016 (AWB 16/9348) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 3 mei 2016 vernietigd. Bij besluit van 9 januari 2017 heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Bij uitspraak van 26 april 2017 (AWB 17/2803) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Op 26 mei 2017 heeft eiser een kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag ingediend. Op 23 augustus 2017 heeft hij zijn opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. In de eerdere beschikkingen is onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de geloofwaardigheidsbeoordeling is verricht. Werkinstructies 2015/9 en 2014/10 zijn niet juist toegepast. Verder heeft eiser een brief van Nick Kemps, coördinator asiel van het COC in Groningen van 25 mei 2017 en verschillende bewijzen van date-activiteiten (kopieën van profielen op datingsites en foto's van LHBT-feesten) overgelegd. Eiser stelt dat, wat er ook zij van de geloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid zoals deze blijkt uit de eerdere gehoren en beslissingen, niet ontkend kan worden dat hij in Nederland zijn homoseksuele gerichtheid heeft geaccepteerd en het duidelijk is dat hij homoseksueel is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en daarbij tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eisers stelling dat in de vorige procedure de werkinstructies niet goed zijn toegepast, had hij in die procedure naar voren moeten brengen. Ook de overgelegde documenten had hij tijdens de vorige procedure kunnen en dus moeten overleggen, nu hij toen ook heeft verklaard dat hij bijeenkomsten van het COC bezocht, actief was op datingsites en feesten voor homoseksuelen bezocht. Bovendien kunnen deze stukken niet alsnog de gestelde homoseksuele gerichtheid aannemelijk maken.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de vorige procedure is in rechte vast komen te staan dat de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. Eiser heeft in beroep betoogd dat het voor hem in de vorige procedures erg moeilijk was om over zijn seksuele gerichtheid te spreken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit in de vorige procedure naar voren had moeten brengen. Hetzelfde geldt voor zijn betoog dat de werkinstructies ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling in de vorige procedure niet juist zijn toegepast. Dat zijn beroep in de vorige procedure niet-ontvankelijk is verklaard en daarom niet inhoudelijk is beoordeeld, komt voor eisers rekening en risico.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Uit de brief van Nick Kemps blijkt dat eiser sinds juli 2017 als vrijwilliger actief is bij het COC. Dit kan daarom aangemerkt worden als nieuw, maar het is onvoldoende om te kunnen afdoen aan eisers ongeloofwaardig bevonden verklaringen. Ten aanzien van de overige stukken heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij deze niet in de vorige procedure had kunnen overleggen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte een verwijtbaarheidstoets hanteert bij opvolgende asielaanvragen. De rechtbank is van oordeel dat de overwegingen op grond waarvan deze rechtbank, zittingsplaats ‘s Hertogenbosch, in de uitspraak van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:6088) heeft uiteengezet dat de verwijtbaarheidstoets nog steeds kan worden gehanteerd, ook in deze zaak van toepassing zijn. Voorts is de rechtbank niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser heeft opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aan hef onder b, van de Vw gelezen in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De enkele stelling dat eiser privéleven in Nederland heeft opgebouwd, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van het inreisverbod.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.