6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een vijfjarig meisje, die mede heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Hij heeft het vertrouwen van zijn nog zeer jonge buurmeisje misbruikt ten behoeve van zijn eigen seksuele behoeftes. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van seksueel misbruik ernstig en langdurig kunnen zijn. Dat de verdachte daarnaast ook nog heeft gefilmd dat het jonge slachtoffer zijn penis in haar mond had en het filmpje vervolgens tot tweemaal toe heeft doorgestuurd, maakt zijn gedrag extra verwerpelijk. De psychische schade kan voor het jonge slachtoffer nog worden vergroot, door de omstandigheid dat, hoewel de politie het filmpje verwijderd heeft, dit voor altijd nog op internet terug te vinden zou kunnen zijn.
De ontvangster van het filmpje heeft het immers, zoals dat gaat op social media, doorgestuurd en daarna is het filmpje weer doorgestuurd naar anderen.
De verdachte heeft verklaard dat het buurmeisje degene was die toenadering tot hem heeft gezocht en dat hij het filmpje alleen maar heeft gemaakt toen vriendinnen om ‘bewijs’ vroegen, maar de rechtbank is van oordeel dat, wat hier verder ook van zij, dit niet afdoet aan de ernst van de feiten en het laakbare van zijn gedrag.
Uit de verklaring van de vader van het slachtoffer ter zitting, die gebruik heeft gemaakt van zijn spreekrecht, blijkt voorts dat het gebeurde grote impact heeft op het gezin. De ouders maken zich veel zorgen over de toekomst van hun dochter. Hoewel uit haar huidige gedrag niet valt op te maken dat zij schade aan het gebeurde heeft opgelopen, is het onduidelijk welke gevolgen een en ander in haar verdere leven zal hebben. Zij zal in ieder geval begeleiding nodig hebben. Verder zijn de ouders erg ongerust over het bestaan van het filmpje.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 21 december 2016 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend
door dr. [naam 2] , GZ-psycholoog.
Blijkens rapporteur zijn er bij de verdachte, behalve een leesstoornis (dyslexie), geen formele ziekelijke stoornissen of gebreken in de ontwikkeling van zijn geestvermogens vastgesteld. Bovengenoemd beeld strekt zich uit over langere tijd en hier was dus ook sprake van ten tijde van de ten laste gelegde delicten.
Volgens rapporteur is er wel sprake van een aantal factoren die zijn gedrag hebben beïnvloed. Uitgaande van de verklaringen van de verdachte, lijkt hij onder druk niet in staat om helder te denken, tot de juiste keuzes te komen en de gevolgen van zijn keuzes te overzien. Hij lijkt door denkfouten in de problemen te zijn gekomen (zoals dat hij het slachtoffer haar gang laat gaan in de hoop dat zij dan zal stoppen). Met zijn vrees voor de gevolgen als de buren ervan zouden horen en zijn neiging om er vooral maar niet aan te willen denken, blokkeerde hij daarbij ook zijn mogelijkheden om zijn verantwoordelijkheid te nemen en de situatie effectief op te lossen. Hij besprak zijn probleem wel met leeftijdsgenootjes, waardoor hij nog verder onder druk kwam te staan. Zijn mondigheid lijkt in complexe situaties ook onder druk te staan.
Indien de verdachte zelf (mede) het initiatief nam tot de seksuele handelingen en/of daarop aandrong, dan wordt veeleer gedacht aan doorgeschoten experimenteergedrag bij een opkomende seksualiteit, waarbij er zorgen zijn over zijn impulsbeheersing en zijn morele functies. Het filmpje zou in dat geval wellicht kunnen wijzen op neigingen tot exhibitionisme. Rapporteur heeft geen aanwijzingen gevonden voor pedofilie, al kan dit ook niet helemaal worden uitgesloten. Voor een gedragsstoornis komen geen aanwijzingen naar voren in verdachtes verdere functioneren. Geadviseerd wordt de verdachte op basis van zijn leeftijd en het voorgenoemde in een verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Om dit toch nog verder te beperken en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte wordt gedacht aan hulpverlening gericht op de keuzes die hij maakt, zijn denkfouten, oplossingsvaardigheden, omgaan met druk en verantwoordelijkheid, zijn opkomende seksualiteit en eventueel ook zijn impulsbeheersing, mogelijke neiging tot exhibitionisme en zijn morele functioneren. Toekomstig verblijf bij vader is tevens een aandachtspunt en daarbij past wellicht ook ouderbegeleiding en/of mediation met de buren. Rapporteur geeft de rechtbank in overweging bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke (leer-) straf als bijzondere voorwaarde te stellen dat de verdachte een verplicht (jeugd)reclasseringscontact wordt opgelegd. Ambulante behandeling bij De Waag, gericht op de reeds genoemde aandachtspunten is ook aangewezen.
De rechtbank neemt het advies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte uit voornoemd rapport niet over. Ingevolge artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is immers het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte vereist om tot niet (volledige) toerekenbaarheid te oordelen. De rapporteur heeft het bestaan hiervan bij de verdachte echter niet vastgesteld.
Wel neemt de rechtbank bij haar oordeelsvorming omtrent de op te leggen straf de conclusies van de rapporteur over waar het gaat over de factoren die het gedrag van de verdachte hebben beïnvloed, inhoudende dat er hoe dan ook zorgen zijn over de persoon van de verdachte (de gemaakte denkfouten en zijn gebrek aan oplossingsvaardigheden), ongeacht of de seksuele gedragingen nu wel of niet door hem zijn begonnen.
Ook wordt de conclusie van de rapporteur omtrent de lage kans op recidive door de rechtbank overgenomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een tweetal voorlichtingsrapporten van de
Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), waaronder het meest recente rapport d.d. 29 augustus 2017.
Blijkens dit rapport lijkt het ten laste gelegde zich tamelijk geïsoleerd te hebben
voorgedaan van het verdere functioneren van de verdachte. Het komt niet naar voren als
onderdeel van een zorgwekkend patroon. Aandachtspunten en zorgen zijn er ten aanzien
van zijn denken, oplossingsvaardigheden, mondigheid, functioneren onder druk, verantwoordelijkheid, en mogelijk ook zijn opkomende seksualiteit, morele
functies en zijn impulsbeheersing. Het beeld van de verdachte is dat hij onder druk, of althans in sociaal-emotioneel complexe situaties niet in staat is/was om helder te denken en tot de juiste keuzes te komen. Hij lijkt de gevolgen van zijn keuzes onvoldoende te hebben
overzien. Zijn geweten lijkt nog gericht te zijn op het vermijden van straf. Verstandelijk was
hij zich bewust van de ernst van wat er gebeurde; emotioneel heeft hem dit niet weerhouden, evenmin als zijn inlevingsvermogen in de beleving van het meisje. Hij is conflictmijdend, de kans op recidive wordt ingeschat als klein.
Aangezien de verdachte nog heel erg jong is, hij zeer afspraaktrouw is, volop door zijn ouders wordt ondersteund en zich op een goede manier inzet om het goed te doen, wordt
geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De voorwaardelijke taakstraf kan en moet dienen als pressie-middel om noodzakelijke begeleiding en hieraan gekoppeld noodzakelijke behandeling te waarborgen.
Als bijzondere voorwaarden worden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het deelnemen aan behandeling van de Waag zowel gericht op het versterken van het gezinssysteem en op het aanpakken van de ontwikkelingsproblemen/tekorten
van de verdachte en het zich houden aan het gebiedsverbod geadviseerd.
Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting is van de zijde van de Raad benadrukt dat de behandeling bij De Waag heel belangrijk is, temeer nu op de leeftijd van de verdachte nog geen stoornis kan worden vastgesteld. Overigens zijn er, aldus aangegeven, ook geen ontwikkelingen vastgesteld die een stoornis doen vermoeden en gaat het op veel leefgebieden goed.
Meegedeeld is voorts dat, hoewel de kans op recidive laag is, een gebiedsverbod noodzakelijk is om het slachtoffer te beschermen.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en het advies van de psycholoog en de Raad.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf, zoals door de Raad geadviseerd, geen passende reactie. Hoewel er bij de verdachte geen stoornis is vastgesteld, houdt de rechtbank wel rekening met de persoonskenmerken van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en het geringe recidiverisico.
De rechtbank zal allereerst een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur opleggen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er geen onvoorwaardelijke werkstraf zou kunnen worden opgelegd, omdat er sprake zou zijn van medeschuld van de zijde van het slachtoffer. Het slachtoffer is een zodanig jong kind, dat niet aangenomen kan worden dat aan haar schuld toekomt voor hetgeen tussen de verdachte en haar is voorgevallen.
Naast de onvoorwaardelijke werkstraf acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentiestraf noodzakelijk, om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding en behandeling van de verdachte zeker te stellen. Gelet op de leeftijd van de verdachte zal deze voorwaardelijke straf van beperkte duur zijn.
Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling bij De Waag.
De rechtbank ziet geen reden het gebiedsverbod dat inmiddels als schorsingsvoorwaarde al bijna 1 jaar geldt te handhaven, nu het recidiverisico laag is en het gebiedsverbod ernstig inbreuk maakt op het recht op family life van de verdachte met zijn vader en stiefmoeder. Om het jonge slachtoffer en haar ouders te beschermen, zal de rechtbank de verdachte wel een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders opleggen, zolang als dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Nu de kans op recidive laag is, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding om te bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zullen zijn, zoals door de officier van justitie is gevorderd.