ECLI:NL:RBDHA:2017:10942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
09/818916-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een minderjarige en verspreiding van beelden

Op 14 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een vijfjarig meisje, dat zijn buurmeisje was. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer door haar seksueel te binnendringen en beelden van deze handelingen te maken en te verspreiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 juli 2016 tot en met 26 juli 2016, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het meisje. Daarnaast heeft hij in de periode van 25 juli 2016 tot en met 27 juli 2016 een filmpje gemaakt waarop seksuele gedragingen zichtbaar waren, waarbij het slachtoffer betrokken was. De verdachte heeft deze beelden naar anderen gestuurd, wat de ernst van zijn daden vergroot. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 week, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en behandeling bij De Waag. Tevens is er een schadevergoeding van €1.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de ouders van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/818916-16
Datum uitspraak: 14 september 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Ceuninck van Capelle-Willems en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.R. Juriaans, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 26 juli 2016 te Oegstgeest, met [slachtoffer] , [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] ,
te weten het
- brengen/stoppen en/of houden van en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn,
verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] en/of
- stoppen en/of houden van en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes vinger, in
de vagina van [slachtoffer] en/of
- openen en/of (vervolgens) bekijken van de vagina van [slachtoffer] en/of
- houden van en/of stoten van zijn, verdachtes, penis, tegen de (blote) vagina van [slachtoffer] ;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2016 tot en met 27 juli 2016 te Oegstgeest, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal,
afbeeldingen, te weten een film en/of een gegevensdrager bevattende (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd en/of verworven en/of verspreid, althans zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) en/of film een seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) [slachtoffer] ( [geboortedatum] ), althans een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijbaar was betrokken welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit (onder meer):
- het met de/een penis oraal penetreren van het lichaam van [slachtoffer] , althans een persoon die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- het houden van een (stijve) penis bij/naast het gezicht en/of lichaam van [slachtoffer] , althans een
persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank staat voor de vraag of de verdachte in de periode van 1 juli 2016 tot en met
26 juli 2016 met zijn buurmeisje van destijds 5 jaar handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dit meisje (feit 1).
Tevens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte in de periode van
25 juli 2016 tot en met 27 juli 2016 een filmpje heeft vervaardigd en meermalen verspreid waarop seksuele gedragingen zichtbaar zijn waarbij het buurmeisje betrokken is (feit 2).
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat [slachtoffer] , zijn buurmeisje, tweemaal zijn piemel in haar mond heeft genomen en dat hij een keer zijn piemel tegen de blote vagina van [slachtoffer] heeft gehouden.
Tevens heeft de verdachte bekend dat hij de tweede keer dat [slachtoffer] zijn piemel in haar mond heeft genomen, dit heeft gefilmd, en dat hij dit filmpje tweemaal aan [naam 1] , een vriendin van hem, heeft gestuurd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
De officier van justitie heeft haar standpunt onderbouwd in haar requisitoir, dat zij op schrift aan de rechtbank heeft overgelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 tweede en derde gedachtestreepje vrijspraak bepleit, nu de verdachte dit deel van de tenlastelegging ontkent en het dossier, anders dan de verklaring hierover van [slachtoffer] , geen ondersteunend bewijs oplevert.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 eerste en vierde gedachtestreepje heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd evenals ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van de handelingen die na het tweede en derde gedachtestreepje van feit 1 in de tenlastelegging zijn opgenomen, overweegt de rechtbank dat alleen [slachtoffer] in het studioverhoor heeft verklaard dat deze handelingen hebben plaatsgevonden en haar verklaring over deze handelingen verder geen steun vindt in het dossier.
De rechtbank acht daarbij van belang dat de verdachte deze handelingen pertinent ontkent, terwijl hij verder wel belastend over zichzelf heeft verklaard, te weten dat hij zijn piemel tegen de vagina van [slachtoffer] heeft gehouden, terwijl [slachtoffer] hierover in het studioverhoor niets heeft verklaard. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de na het tweede en derde gedachtestreepje van feit 1 genoemde handelingen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de overige in feit 1 genoemde handelingen, met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte de onder het eerste en vierde gedachtestreepje bewezenverklaarde handelingen heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte terzake geen vrijspraak bepleit, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
Ook ten aanzien van feit 2 kan, naar het oordeel van de rechtbank, met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van beide feiten acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
31 augustus 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 7 september 2016,
opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016235045-1 (p. 47-53);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ,
d.d. 6 september 2016, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016235045-10
(p. 69-74);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 september
2016, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016235045-7 (p. 54-55);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 oktober
2016, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2016235045-35, inhoudende het
studioverhoor van [slachtoffer] (p. 183-202);
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 de na het eerste en vierde gedachtestreepje genoemde handelingen bewezen worden geacht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 26 juli 2016 te Oegstgeest, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het
- houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] en
- houden van zijn, verdachtes, penis, tegen de blote vagina van [slachtoffer] ;
2.
hij in de periode van 25 juli 2016 tot en met 27 juli 2016 te Oegstgeest, een film heeft vervaardigd en
meermalenverspreid, terwijl op die film seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het met de penis oraal penetreren van het lichaam van [slachtoffer] en
- het houden van een stijve penis bij/naast het gezicht van [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, alsook tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het volgen van een behandeling bij De Waag, een gebiedsverbod, in die zin dat de verdachte zich niet binnen een straal van 300 meter van de woning van het slachtoffer zal ophouden, alsook een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank een straf zal opleggen conform het advies zoals dit door de Raad voor de Kinderbescherming is uitgebracht. Een voorwaardelijke werkstraf met de daarbij genoemde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het gebiedsverbod, is een passende straf. Het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf is, aldus de raadsman, een stap te ver, nu het initiatief bij het jonge slachtoffer lijkt te hebben gelegen, zij ook steeds terug bleef komen naar de verdachte en zij, zoals op het filmpje te horen is, ook wilde dat de verdachte bepaalde dingen deed. Ook het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie gaat te ver, nu de kans op recidive zeer gering is.
Ten aanzien van het gebiedsverbod heeft de raadsman aangegeven dat dit niet alleen de verdachte treft, maar ook zijn beide ouders. Door het gebiedsverbod kan er geen uitvoering worden gegeven aan het co-ouderschap met alle gevolgen van dien.
De raadsman heeft meegedeeld dat de verdachte zich wel met een contactverbod kan verenigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een vijfjarig meisje, die mede heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Hij heeft het vertrouwen van zijn nog zeer jonge buurmeisje misbruikt ten behoeve van zijn eigen seksuele behoeftes. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van seksueel misbruik ernstig en langdurig kunnen zijn. Dat de verdachte daarnaast ook nog heeft gefilmd dat het jonge slachtoffer zijn penis in haar mond had en het filmpje vervolgens tot tweemaal toe heeft doorgestuurd, maakt zijn gedrag extra verwerpelijk. De psychische schade kan voor het jonge slachtoffer nog worden vergroot, door de omstandigheid dat, hoewel de politie het filmpje verwijderd heeft, dit voor altijd nog op internet terug te vinden zou kunnen zijn.
De ontvangster van het filmpje heeft het immers, zoals dat gaat op social media, doorgestuurd en daarna is het filmpje weer doorgestuurd naar anderen.
De verdachte heeft verklaard dat het buurmeisje degene was die toenadering tot hem heeft gezocht en dat hij het filmpje alleen maar heeft gemaakt toen vriendinnen om ‘bewijs’ vroegen, maar de rechtbank is van oordeel dat, wat hier verder ook van zij, dit niet afdoet aan de ernst van de feiten en het laakbare van zijn gedrag.
Uit de verklaring van de vader van het slachtoffer ter zitting, die gebruik heeft gemaakt van zijn spreekrecht, blijkt voorts dat het gebeurde grote impact heeft op het gezin. De ouders maken zich veel zorgen over de toekomst van hun dochter. Hoewel uit haar huidige gedrag niet valt op te maken dat zij schade aan het gebeurde heeft opgelopen, is het onduidelijk welke gevolgen een en ander in haar verdere leven zal hebben. Zij zal in ieder geval begeleiding nodig hebben. Verder zijn de ouders erg ongerust over het bestaan van het filmpje.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 21 december 2016 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend
door dr. [naam 2] , GZ-psycholoog.
Blijkens rapporteur zijn er bij de verdachte, behalve een leesstoornis (dyslexie), geen formele ziekelijke stoornissen of gebreken in de ontwikkeling van zijn geestvermogens vastgesteld. Bovengenoemd beeld strekt zich uit over langere tijd en hier was dus ook sprake van ten tijde van de ten laste gelegde delicten.
Volgens rapporteur is er wel sprake van een aantal factoren die zijn gedrag hebben beïnvloed. Uitgaande van de verklaringen van de verdachte, lijkt hij onder druk niet in staat om helder te denken, tot de juiste keuzes te komen en de gevolgen van zijn keuzes te overzien. Hij lijkt door denkfouten in de problemen te zijn gekomen (zoals dat hij het slachtoffer haar gang laat gaan in de hoop dat zij dan zal stoppen). Met zijn vrees voor de gevolgen als de buren ervan zouden horen en zijn neiging om er vooral maar niet aan te willen denken, blokkeerde hij daarbij ook zijn mogelijkheden om zijn verantwoordelijkheid te nemen en de situatie effectief op te lossen. Hij besprak zijn probleem wel met leeftijdsgenootjes, waardoor hij nog verder onder druk kwam te staan. Zijn mondigheid lijkt in complexe situaties ook onder druk te staan.
Indien de verdachte zelf (mede) het initiatief nam tot de seksuele handelingen en/of daarop aandrong, dan wordt veeleer gedacht aan doorgeschoten experimenteergedrag bij een opkomende seksualiteit, waarbij er zorgen zijn over zijn impulsbeheersing en zijn morele functies. Het filmpje zou in dat geval wellicht kunnen wijzen op neigingen tot exhibitionisme. Rapporteur heeft geen aanwijzingen gevonden voor pedofilie, al kan dit ook niet helemaal worden uitgesloten. Voor een gedragsstoornis komen geen aanwijzingen naar voren in verdachtes verdere functioneren. Geadviseerd wordt de verdachte op basis van zijn leeftijd en het voorgenoemde in een verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Om dit toch nog verder te beperken en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte wordt gedacht aan hulpverlening gericht op de keuzes die hij maakt, zijn denkfouten, oplossingsvaardigheden, omgaan met druk en verantwoordelijkheid, zijn opkomende seksualiteit en eventueel ook zijn impulsbeheersing, mogelijke neiging tot exhibitionisme en zijn morele functioneren. Toekomstig verblijf bij vader is tevens een aandachtspunt en daarbij past wellicht ook ouderbegeleiding en/of mediation met de buren. Rapporteur geeft de rechtbank in overweging bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke (leer-) straf als bijzondere voorwaarde te stellen dat de verdachte een verplicht (jeugd)reclasseringscontact wordt opgelegd. Ambulante behandeling bij De Waag, gericht op de reeds genoemde aandachtspunten is ook aangewezen.
De rechtbank neemt het advies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte uit voornoemd rapport niet over. Ingevolge artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is immers het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte vereist om tot niet (volledige) toerekenbaarheid te oordelen. De rapporteur heeft het bestaan hiervan bij de verdachte echter niet vastgesteld.
Wel neemt de rechtbank bij haar oordeelsvorming omtrent de op te leggen straf de conclusies van de rapporteur over waar het gaat over de factoren die het gedrag van de verdachte hebben beïnvloed, inhoudende dat er hoe dan ook zorgen zijn over de persoon van de verdachte (de gemaakte denkfouten en zijn gebrek aan oplossingsvaardigheden), ongeacht of de seksuele gedragingen nu wel of niet door hem zijn begonnen.
Ook wordt de conclusie van de rapporteur omtrent de lage kans op recidive door de rechtbank overgenomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een tweetal voorlichtingsrapporten van de
Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), waaronder het meest recente rapport d.d. 29 augustus 2017.
Blijkens dit rapport lijkt het ten laste gelegde zich tamelijk geïsoleerd te hebben
voorgedaan van het verdere functioneren van de verdachte. Het komt niet naar voren als
onderdeel van een zorgwekkend patroon. Aandachtspunten en zorgen zijn er ten aanzien
van zijn denken, oplossingsvaardigheden, mondigheid, functioneren onder druk, verantwoordelijkheid, en mogelijk ook zijn opkomende seksualiteit, morele
functies en zijn impulsbeheersing. Het beeld van de verdachte is dat hij onder druk, of althans in sociaal-emotioneel complexe situaties niet in staat is/was om helder te denken en tot de juiste keuzes te komen. Hij lijkt de gevolgen van zijn keuzes onvoldoende te hebben
overzien. Zijn geweten lijkt nog gericht te zijn op het vermijden van straf. Verstandelijk was
hij zich bewust van de ernst van wat er gebeurde; emotioneel heeft hem dit niet weerhouden, evenmin als zijn inlevingsvermogen in de beleving van het meisje. Hij is conflictmijdend, de kans op recidive wordt ingeschat als klein.
Aangezien de verdachte nog heel erg jong is, hij zeer afspraaktrouw is, volop door zijn ouders wordt ondersteund en zich op een goede manier inzet om het goed te doen, wordt
geadviseerd aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De voorwaardelijke taakstraf kan en moet dienen als pressie-middel om noodzakelijke begeleiding en hieraan gekoppeld noodzakelijke behandeling te waarborgen.
Als bijzondere voorwaarden worden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het deelnemen aan behandeling van de Waag zowel gericht op het versterken van het gezinssysteem en op het aanpakken van de ontwikkelingsproblemen/tekorten
van de verdachte en het zich houden aan het gebiedsverbod geadviseerd.
Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting is van de zijde van de Raad benadrukt dat de behandeling bij De Waag heel belangrijk is, temeer nu op de leeftijd van de verdachte nog geen stoornis kan worden vastgesteld. Overigens zijn er, aldus aangegeven, ook geen ontwikkelingen vastgesteld die een stoornis doen vermoeden en gaat het op veel leefgebieden goed.
Meegedeeld is voorts dat, hoewel de kans op recidive laag is, een gebiedsverbod noodzakelijk is om het slachtoffer te beschermen.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegend, tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen en het advies van de psycholoog en de Raad.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf, zoals door de Raad geadviseerd, geen passende reactie. Hoewel er bij de verdachte geen stoornis is vastgesteld, houdt de rechtbank wel rekening met de persoonskenmerken van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en het geringe recidiverisico.
De rechtbank zal allereerst een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur opleggen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er geen onvoorwaardelijke werkstraf zou kunnen worden opgelegd, omdat er sprake zou zijn van medeschuld van de zijde van het slachtoffer. Het slachtoffer is een zodanig jong kind, dat niet aangenomen kan worden dat aan haar schuld toekomt voor hetgeen tussen de verdachte en haar is voorgevallen.
Naast de onvoorwaardelijke werkstraf acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentiestraf noodzakelijk, om recidive te voorkomen en in het bijzonder om de begeleiding en behandeling van de verdachte zeker te stellen. Gelet op de leeftijd van de verdachte zal deze voorwaardelijke straf van beperkte duur zijn.
Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling bij De Waag.
De rechtbank ziet geen reden het gebiedsverbod dat inmiddels als schorsingsvoorwaarde al bijna 1 jaar geldt te handhaven, nu het recidiverisico laag is en het gebiedsverbod ernstig inbreuk maakt op het recht op family life van de verdachte met zijn vader en stiefmoeder. Om het jonge slachtoffer en haar ouders te beschermen, zal de rechtbank de verdachte wel een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders opleggen, zolang als dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Nu de kans op recidive laag is, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding om te bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zullen zijn, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[Ouder]heeft zich als
wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer]ten aanzien van de feiten als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding,
groot € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het betreft een vergoeding van de geleden immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit, nu voor het optreden van de ouders van een minderjarige benadeelde partij een machtiging van de kantonrechter ex artikel 1:253k jo 349, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vereist is.
Subsidiair heeft de raadsman afwijzing van de vordering bepleit nu de immateriële schade niet is onderbouwd door een objectieve verklaring van bijvoorbeeld een psycholoog over de psychische toestand van de benadeelde en er verder ook geen bewijs is van geestelijk letsel.
Voorts acht de raadsman eigen/medeschuld van de benadeelde aanwezig en doet hij een beroep op artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.
Meer subsidiair heeft de raadsman matiging van de vordering bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt allereerst het verweer van de raadsman dat voor het optreden van de ouders van een minderjarige benadeelde partij een machtiging van de kantonrechter nodig is.
Als een benadeelde partij minderjarig is, kunnen de ouders als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij het verzoek tot schadevergoeding indienen. Daarvoor is een machtiging van de kantonrechter niet vereist.
Nu de vordering betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt en aan wie de gedraging als onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt deze geacht te zijn gericht tegen diens ouders.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat overweegt de rechtbank dat de Nederlandse wet een restrictief stelsel kent ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding van immateriële schade bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat een inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer waardoor zij in haar persoon is aangetast. Aldus staat genoegzaam vast dat aan de benadeelde partij door de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte krijgt voorts ter zake van deze feiten een straf opgelegd. Het verweer over eigen/medeschuld wordt gelet op de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer gepasseerd.
De rechtbank stelt met inachtneming van alle omstandigheden van dit geval de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.500,-.
De rechtbank zal de vordering ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 1 juli 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Voorgaande brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de ouders van de verdachte aansprakelijk zijn voor de geleden schade, volgt uit de wet dat aan hen geen verplichting tot betaling aan de Staat kan worden opgelegd.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 240b en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding
onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2
een film bevattende seksuele gedragingen, waarbij iemand die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en verspreiden, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 1 WEEK;
bepaalt dat
deze jeugddetentieniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;

behandeling

- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag op de tijden en plaatsen als door of namens De Waag aan te geven;

contactverbod

- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen of
zoeken met
[slachtoffer] , [geboortedatum] , wonende te
[adres 2] , en haar ouders, wonende op hetzelfde
adres, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het opgeschorte beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de ouders van de verdachte en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
A [slachtoffer], een bedrag van
€ 1.500,-,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de de vordering af voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2017.