ECLI:NL:RBDHA:2017:10932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van relevante elementen in het asielrelaas van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had op 8 oktober 2016 een asielaanvraag ingediend na een incident in de moskee waar hij werkte. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, had de aanvraag afgewezen en stelde dat de problemen van eiser met de Mulla niet geloofwaardig waren. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat verweerder belangrijke gebeurtenissen voorafgaand aan de brand in de moskee niet had meegenomen in de beoordeling van zijn asielverzoek.

De rechtbank oordeelde dat eiser een consistent en gedetailleerd verhaal had gepresenteerd en dat verweerder ten onrechte de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand niet als relevant had aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een verband was tussen deze gebeurtenissen en de daaropvolgende problemen die eiser ondervond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante elementen opnieuw in de beoordeling betrokken moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden in asielprocedures, en dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas in samenhang moet worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/29101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen mevr. F. Flippo-Wassa, als tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1980 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft zich op 6 oktober 2016 gemeld in AC Ter Apel en heeft op 8 oktober 2016 onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser werkte in de wintermaanden als bediende bij de moskee en hij hielp daar de geestelijke, de Mulla. Eiser hield onder andere de moskee warm door middel van een systeem van vuur en rookkanalen. Op een dag raakte een deel van het systeem oververhit en heeft een gordijn en vervolgens ook de Koran vlam gevat. Toen eiser de brand ontdekte heeft hij het gordijn en de half verbrande Koran meegenomen en verstopt in een bijgebouw. Eiser heeft het gordijn enige uren later alsnog helemaal verbrand. Op dat moment kwam de Mulla binnen. Toen hij de half-verbrande Koran zag liggen heeft hij direct, luid hoorbaar voor zich buiten bevindende jongeren, eiser beschuldigd van het verbranden van de Koran. Er ontstond een opstootje waarbij eiser werd geschopt en geslagen, totdat het dorpshoofd kwam. De Mulla probeerde het dorpshoofd ervan te overtuigen dat eiser expres de Koran in brand had gestoken en dat hij een afvallige was. De Mulla liet daartoe stukjes opnames horen die hij van (een) gesprek(ken) met eiser had gemaakt (met zijn mobiel), juist stukjes waarin eiser zei dat hij de Mulla als voorganger en het geloof niet meer aanhing. De opnames waren van enkele maanden geleden nadat het volgende zich had voorgedaan. In eisers bijzijn kwam ene [persoon A] er achter dat de Mulla een ongeoorloofde betrekking onderhield met zijn - [persoon A's] - vrouw. [persoon A] en de Mulla hebben het onderling op een akkoordje gegooid en eiser gedreigd dat hij hierover voorgoed moest zwijgen. [persoon A] zou desnoods bevriende Taliban op hem afsturen. Vanaf dat moment maakte de Mulla eiser het leven zuur en heeft hij belastend materiaal tegen hem gezocht.
De dag na de brand is over eiser vergaderd in de moskee. Later hoorde eiser dat de dorpsraad had besloten om hem te doden. Hierna is eiser gevlucht en heeft hij een maand bij een tante in Herat ondergedoken gezeten. Van zijn tante hoorde eiser dat de Taliban inmiddels ook afwist van het incident. Een dorpeling, [persoon A] , zou het aan de commandant van de Taliban, [persoon B] , hebben verteld. Vervolgens is eiser naar Europa gevlucht
3. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
- Eiser is geboren in [plaats], Ghazni, district Jaghori en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiser behoort tot de Sayyed.
- Eiser was werkzaam in de moskee en tijdens zijn werkzaamheden aldaar zijn een gordijn, een klein boekje en de Koran (gedeeltelijk) verbrand. Als gevolg daarvan heeft eiser problemen ondervonden.
4. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Het asielrelaas acht verweerder ongeloofwaardig. Verweerder acht, kort samengevat, de problemen die eiser met de Mulla stelt te hebben niet geloofwaardig en ziet niet in waarom eiser niet direct na de brand aan de Mulla heeft verteld wat er was gebeurd. Ook ziet verweerder geen verband tussen de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand en de gebeurtenissen na de brand. Verweerder acht het ongeloofwaardig dat de Mulla eiser het leven zuur wilde maken vierenhalve maand na het incident met de vrouw van [persoon A] .
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert allereerst aan dat verweerder bij de vaststelling van de relevante elementen ten onrechte voorbij is gegaan aan de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand. Volgens eiser hebben deze gebeurtenissen een belangrijke samenhang met de gebeurtenissen na de brand en eisers vlucht en dienen deze bij de geloofwaardigheidsbeoordeling te worden betrokken.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1
In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) worden onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder wordt in Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) aangegeven dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser een gedetailleerd, consistent en samenhangend verhaal heeft verteld omtrent de redenen van zijn asielverzoek. Niet is gebleken dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn of in strijd zijn met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag. Gelet op het gehele verhaal van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand en het verband tussen die gebeurtenissen en de gebeurtenissen na de brand ten onrechte niet heeft aangemerkt als relevant element en ten onrechte niet heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de gebeurtenissen van vierenhalve maand niet als relevant element kunnen worden aangemerkt. Verweerder gaat er daarbij ten onrechte aan voorbij dat de relatie tussen eiser en de Mulla sinds de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand is verslechterd, dat de Mulla eiser begon te haten en dat er geen sprake was van een gelijkwaardige relatie nu eiser een hulpje was van de Mulla. In samenhang daarmee is verweerder er ook ten onrechte aan voorbij gegaan dat eiser heeft verteld dat de Mulla, na het incident met de vrouw van [persoon A] , gesprekken met hem begon op te nemen, mogelijk om eiser eventueel op onoorbare (afvallige) uitlatingen te betrappen. Dit is door verweerder echter niet uitgevraagd tijdens het nader gehoor. Het is echter denkbaar dat de Mulla de brand in de moskee als kans heeft gezien om eiser als afvallige aan te merken en op die manier van eiser verlost te zijn.
6.2
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van eiser slaagt. Immers, niet gezegd kan worden dat er geen verband is tussen de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand en de gebeurtenissen daarna. De rechtbank is daardoor ook van oordeel dat de rest van het asielrelaas in samenhang daarmee beoordeeld dient te worden en ziet aanleiding het bestreden besluit te vernietigen vanwege strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, noch aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, nu het geconstateerde gebrek nader onderzoek door verweerder zal vergen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij draagt de rechtbank verweerder op om de gebeurtenissen van vierenhalve maand voor de brand als relevant element in de besluitvorming te betrekken opnieuw de geloofwaardigheid te beoordelen.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.