ECLI:NL:RBDHA:2017:10931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Armeense nationaliteit houder, had eerder uitstel van vertrek gekregen vanwege zijn opname in een psychiatrische kliniek. Na zijn klinische opname diende hij op 20 april 2016 een aanvraag in voor verlenging van dit uitstel. Verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig de benodigde medische documenten heeft overgelegd, zoals gevraagd in de brief van 10 februari 2017. Eiser had de ontbrekende stukken pas bij de beroepsgronden op 28 maart 2017 ingediend, terwijl het medische rapport al op 22 februari 2017 was opgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van excessief formalisme en dat het voor rekening en risico van eiser kwam dat hij niet tijdig de benodigde documenten had ingediend.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht van het horen van eiser had kunnen afzien, omdat er op voorhand geen twijfel bestond dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om hem krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitstel van vertrek te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaar van 25 mei 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 januari 2017 is het tegen bovengenoemd besluit ingestelde beroep gegrond verklaard. Verweerder is daarbij opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen.
Bij besluit van 2 maart 2017 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser van 25 mei 2016 wederom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 juni 2017 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 21 juli 2017 gereageerd op het ingediende verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Polet, kantoorgenoot van gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer. Tevens is ter zitting verschenen A.M. Kurdyan, als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Armeense nationaliteit. Bij besluit van 14 oktober 2015 is aan eiser uitstel van vertrek verleend voor de duur van zijn opname in een psychiatrische kliniek. Nadat de klinische opname van eiser was afgerond, maar de behandeling nog niet was afgesloten heeft eiser op 20 april 2016 een aanvraag tot het verlenen/verlengen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en de beslissing op bezwaar van
2 maart 2017 gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser, kort samengevat, niet (tijdig) de benodigde en bij brief van 10 februari 2017 gevraagde medische informatie aangeleverd. Met name ontbrak het medische rapport van [persoon A] met antwoorden op de vragen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Hierdoor kon geen medisch advies worden gevraagd bij het BMA. Daarnaast ontbrak de geboortedatum van eiser op het formulier 'Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens' van [persoon A].
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert, kort samengevat, aan dat het besluit van verweerder getuigt van extreem formalisme. Eiser heeft bij brief van 24 februari 2017, binnen de in de brief van 10 februari 2017 gestelde twee weken, de gevraagde documenten 'Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens' van [persoon A] en het formulier 'Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling' overgelegd. In die begeleidende brief is ook aangegeven dat het medische rapport later nog zou volgen. Gelet hierop had verweerder aan eiser nader uitstel moeten geven om het medische rapport na te zenden. Daarnaast is het ontbreken van de geboortedatum een kleine omissie en had verweerder daar gemakkelijk achter kunnen komen, nu dit in de begeleidende brief van 24 februari 2017 stond. Bovendien heeft verweerder ten onrechte geen gehoor gegeven aan de hoorplicht in de bezwaarfase.
4. In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat hij eiser in de brief van
10 februari 2017 erop heeft gewezen dat verder uitstel van de hersteltermijn van twee weken niet zou worden verleend. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om verweerder expliciet te verzoeken om een nadere termijn en daarbij concreet aan te geven wanneer de nog ontbrekende stukken zouden worden overgelegd. De ontbrekende stukken zijn eerst bij de beroepsgronden op 28 maart 2017 overgelegd. Verweerder merkt op dat het medische rapport van [persoon A] echter al op 22 februari 2017 was opgesteld. Verweerder ziet niet in waarom eiser deze stukken niet direct heeft nagestuurd. Van excessief formalisme is geen sprake. Eiser heeft de benodigde gegevens immers niet tijdig ingediend, waardoor het bezwaarschrift terecht kennelijk ongegrond is verklaard en er dientengevolge ook afgezien kon worden van het horen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Op grond van hoofdstuk A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de vreemdeling die een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw indient de volgende bewijsmiddelen over te leggen:
1.een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;
2.een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:
de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);
welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;
de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.
3.relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:
de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
de medische voorgeschiedenis;
de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
4.een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocument of andere bewijsmiddelen waarmee de vreemdeling inzicht in zijn identiteit en nationaliteit geeft.
5.2
Niet in geschil is dat eiser niet binnen de gestelde termijn van twee weken alle benodigde medische documenten heeft overgelegd, zoals door verweerder is gevraagd in de brief van 10 februari 2017. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het voor rekening en risico van eiser komt dat het ontbrekende medische rapport van [persoon A] in reactie op de vragen van het BMA, pas bij de beroepsgronden van 28 maart 2017 is overgelegd, terwijl het rapport al op 22 februari 2017 was opgesteld. Het had op de weg van eiser en zijn gemachtigde gelegen om het rapport alsnog, toen dit door de gemachtigde op 28 februari 2017 werd ontvangen, aan verweerder te doen toekomen. Eiser had in ieder geval contact op kunnen nemen met verweerder hieromtrent, vooral gelet op het belang dat eiser heeft bij een voor hem positieve beslissing van verweerder. Niet gebleken is dat eiser na ontvangst van de ontbrekende stukken contact heeft geprobeerd op te nemen met verweerder. Ook dit komt voor rekening en risico van eiser. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van excessief formalisme, nu gebleken is dat eiser niet tijdig de benodigde documenten heeft overgelegd. De beroepsgrond faalt.
5.3
Ten aanzien van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich een dergelijke situatie hier voor. Eiser heeft geen volledig medisch dossier overgelegd en heeft niet onderbouwd waarom de stukken niet tijdig overgelegd konden worden en wanneer de stukken dan wel verwacht zouden worden. Het bezwaarschrift bood geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had hoeven verwachten dat tijdens een hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 zouden moeten leiden.
6. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vw.
7. Het beroep is derhalve ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.