ECLI:NL:RBDHA:2017:10703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. L.B.M. Klein Tank
  • mr. J.L.E. Bakels
  • kapitein ter zee (A) b.d. mr. H.T. Wagenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming voor slachtoffers blootstelling aan chroom VI door defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de 'Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie', ook wel de Coulanceregeling genoemd. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had gewerkt in een functie die in bijlage 1 van de Coulanceregeling is omschreven en dat niet aannemelijk was dat hij gedurende zijn werkzaamheden als schoonmaker in 1990/1991 blootgesteld was aan chroom VI houdende stoffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in militaire dienst was van 11 juni 1990 tot 10 juni 1991 en daarna als beroepsmilitair tot maart 2016. Tijdens de periode van 1990/1991 heeft hij onder andere werkzaamheden verricht in loodsen. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij gedurende een jaar lang aan chroom VI houdende stoffen was blootgesteld. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van de eiser dat hij in ruimtes heeft gewerkt waar met chroom VI werd gewerkt, niet voldoende was om aan te nemen dat er een voorstelbare relatie was tussen zijn werkzaamheden en de aandoening waaraan hij lijdt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de eiser niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kwam. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 september 2017, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/539

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. K. Kromhout),
en

de minister van Defensie, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in ‘Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie’ (hierna: Coulanceregeling) afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017.
Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is begonnen in militaire dienst als dienstplichtige van 11 juni 1990 tot 10 juni 1991. Daarna is eiser vanaf 1994 tot en met maart 2016 als beroepsmilitair in dienst geweest. In de periode 1990/1991 heeft eiser onder andere loodsen in [plaats] opgeruimd en schoongemaakt. Eiser lijdt aan allergische beroepsastma/chronische longaandoening.
2 Verweerder heeft in bezwaar het besluit gehandhaafd dat eiser niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in de Coulanceregeling.
Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de voorwaarden, omdat:
- eiser niet heeft gewerkt in een functie als omschreven in bijlage 1 bij de Coulanceregeling;
- en voorts niet aannemelijk is dat eiser tijdens de werkzaamheden als schoonmaker in 1990/1991 gedurende een jaar lang is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen.
3 Eiser heeft gesteld dat de besluitvorming door verweerder onzorgvuldig is, omdat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht als genoemd in de toelichting bij artikel 2.2. van de Coulanceregeling en ten onrechte de bewijslast bij eiser legt. In de loodsen waar eiser heeft gewerkt werd gewerkt met chroom VI houdende stoffen, zodat moet worden aangenomen dat eiser hieraan is blootgesteld.
4 Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijke kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiser lijdt aan allergische beroepsastma/chronische longaandoening, als genoemd in bijlage II bij de Coulanceregeling. Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de functie van eiser niet is opgenomen in bijlage I. Tussen partijen is in geschil of aannemelijk is dat tijdens het verrichten van (schoonmaak)werkzaamheden in 1990/1991 gedurende een periode van minimaal een jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat eiser tijdens het verrichten van (schoonmaak)werkzaamheden is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen. Uit de schriftelijke verklaring van eiser van 18 juli 2017 blijkt dat zijn werkzaamheden – kort gezegd – bestonden uit het onderhouden van de opslag- en werkloodsen, met name het uitvegen van loodsen, het opruimen van allerlei soorten (rest)afval en het verzamelen en verwijderen van spuitbussen, verfblikken en voertuigonderdelen. Bekend is dat in de loods waar eiser werkzaam was met chroom VI houdende stoffen werd geverfd en dat er werd geschuurd waarbij chroom VI houdende stoffen zijn vrijgekomen. Eiser heeft echter onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat hij tijdens die verf- en/of schuurwerkzaamheden, dan wel kort daarna, in de loods(en) aanwezig was om zijn werkzaamheden te verrichten. Zo heeft eiser geen detailleerde verklaringen gegeven over de momenten waarop hij in deze loods(en) werkzaam was. Gelet op de aard van de door eiser genoemde werkzaamheden gaat de rechtbank ervan uit dat eiser die werkzaamheden verrichtte enige tijd nadat in de loods(en) was gewerkt met chroom VI houdende stoffen. De enkele stelling dat eiser werkzaamheden heeft verricht in een ruimte waar ook met chroom VI houdende stoffen werd gewerkt, is niet voldoende voor de conclusie dat eiser gedurende een periode van minimaal een jaar dermate is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen dat sprake is van een voorstelbare relatie tussen de werkzaamheden van eiser en de aandoening waaraan hij lijdt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat in een bepaalde gevallen waarin medewerkers niet zelf hebben gewerkt met chroom VI houdende stoffen maar wel aanwezig waren in ruimtes waarin met die stoffen werd gewerkt, is aangenomen dat zij zijn blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen. Verweerder heeft daarbij het voorbeeld van bepaalde guards genoemd, die ten tijde van de werkzaamheden met chroom VI houdende stoffen patrouilleerden in die ruimtes, of vlak daarna, als voertuigen nog uit aan het dampen waren. De rechtbank ziet in de verklaring van eiser onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een vergelijkbaar geval. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijk op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
5.2
Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht overweegt de rechtbank als volgt. Uit de toelichting bij artikel 2.2. van de Coulanceregeling blijkt dat indien de werknemer aannemelijk heeft gemaakt in welke periode hij werkzaam is geweest en is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, welke taken en werkzaamheden zijn verricht en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht, defensie dan als werkgever het nodige onderzoek zal verrichten naar het arbeidsverleden. In deze zaak zijn partijen het er over eens dat eiser in de periode 1990/1991 onder andere loodsen in [plaats] heeft opgeruimd en schoongemaakt. Vastgesteld is dat eiser niet direct met chroom VI houdende stoffen heeft gewerkt, noch een functie heeft vervuld waarbij directe blootstelling aan deze stoffen in de rede lag. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder verder onderzoek redelijkerwijs niet worden gevergd. Eisers betoogt faalt daarom.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, mr. J.L.E. Bakels en kapitein ter zee (A) b.d. mr. H.T. Wagenaar, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Wettelijk kader
Artikel 2.1 van de Coulanceregeling:
Aan de werknemer die in zijn hoedanigheid als werknemer heeft gewerkt met chroom VI houdende stoffen inclusief het bewerken van materialen waarop chroom VI houdende stoffen zijn aangebracht, wordt op zijn aanvraag een tegemoetkoming ineens verleend, indien hij:
1. in totaal gedurende de periode van minimaal een jaar werkzaam is geweest in een in de bijlage I omschreven functie of functies of werkzaamheden en daadwerkelijk met chroom VI houdende stoffen heeft gewerkt;
2. lijdt aan één of meerdere in de bijlage II omschreven aandoeningen;
3. niet eerder een bedrag heeft ontvangen in verband met blootstelling aan chroom VI houdende stoffen, dan wel een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan € 15.000; en
4. meewerkt aan een geneeskundig onderzoek zoals bedoeld in artikel 3.2, derde lid, door het ABP of de door haar aangewezen personen of instellingen.
Artikel 2.2 van de Coulanceregeling:
Onder de in artikel 2.1, eerste lid bedoelde functie wordt mede verstaan die functie of werkzaamheden waarvan het aannemelijk is dat bij het verrichten van arbeid als werknemer voor defensie in totaal gedurende een periode van minimaal een jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
Toelichting 1. Algemeen
Deze tijdelijke regeling is een tegemoetkomingsregeling, waarbij de tegemoetkoming wordt gegeven vanwege een voorstelbare relatie tussen de werkzaamheden met chroom VI houdende stoffen die zijn verricht binnen defensie, en de aandoening waaraan de werknemer of gewezen werknemer op dit moment lijdt en waardoor kan worden aangenomen dat hij schade heeft.
Toelichting artikel 2.2 van de Coulanceregeling:
Niet is uit te sluiten dat de functies genoemd in bijlage I niet alle functies omvatten van (voormalige) werknemers die hebben gewerkt met chroom VI houdende stoffen en aan die stoffen zijn blootgesteld. Daarbij kan ook gedacht worden aan functies of werkzaamheden, waarvan uit de functienaam of functieomschrijving niet blijkt dat men gedurende een langere periode is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, maar dat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de plaats waar de (voormalig) werknemer zijn werkzaamheden verrichtte of dat men bijvoorbeeld wel werkte als spuiter of plaatbewerker, maar dit niet zijn normale functie was. Het artikel stelt als voorwaarde dat aannemelijk is dat de (voormalig) werknemer tijdens het verrichten van arbeid is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen gedurende de periode van een jaar of meer. De coulance bestaat daarin dat (voormalige) werknemers niet hard hoeven aan te tonen dat ze een relevant arbeidsverleden hebben. Voor de vaststelling van die `aannemelijkheid' zal de (voormalig) werknemer wel bij de aanvraag enige gegevens moeten verstrekken waardoor het relevante arbeidsverleden aannemelijk wordt. Dat omvat de functies waarin de aanvrager gedurende welke periode werkzaam is geweest en blootgesteld is geweest aan chroom VI houdende stoffen, welke taken en werkzaamheden zijn verricht en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht. Dat is essentieel om snel erkenning te geven aan die (voormalige) werknemers die dat behoeven. Defensie zal als werkgever vervolgens het nodige onderzoek verrichten naar het arbeidsverleden.