ECLI:NL:RBDHA:2017:10646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
C/09/14/695 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van faillissement en toepassing van schuldsaneringsregeling

Op 18 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot opheffing van het faillissement van de schuldenaar, die op 16 september 2014 failliet was verklaard. De schuldenaar had op 12 juni 2017 een verzoek ingediend om het faillissement op te heffen en tegelijkertijd de schuldsaneringsregeling toe te passen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2017 heeft de curator negatief geadviseerd over het verzoek, onder andere omdat de schuldenaar geen boekhouding had overgelegd en onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet de gevraagde documenten had ingediend en de termijn voor het aanleveren van deze stukken was verstreken. Bovendien was de schuldenaar niet op eigen aangifte failliet verklaard, wat een vereiste is voor de opheffing van het faillissement onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar verantwoordelijk was voor het niet ontvangen van de oproepbrief van de rechtbank, die naar het juiste adres was gestuurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de schuldenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden en dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/X/X/X F
uitspraakdatum : 18 september 2017
In het faillissement van:

[schuldenaar],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ten tijde van de faillietverklaring
wonende op een geheim adres,
heeft schuldenaar op 12 juni 2017 een verzoek ingediend strekkende tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van de schuldenaar is bij vonnis van 16 september 2014 het faillissement uitgesproken, met benoeming van mr. R. Cats tot rechter-commissaris. Mr. S.H. Broeseliske, advocaat te 's-Gravenhage, is laatstelijk benoemd tot curator.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 september 2017. Bij deze behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenaar,
  • mr. P. van Wegen, advocaat van schuldenaar, en
  • de curator.
De curator heeft schriftelijk negatief geadviseerd over de omzetting. Schuldenaar heeft geen boekhouding overgelegd, en het is niet duidelijk welke belastingaanslagen ambtshalve zijn opgelegd. Daarnaast heeft schuldenaar de curator onvoldoende geïnformeerd, aangezien hij bij het intakegesprek niet heeft gemeld dat hij eigenaar is van een onroerende zaak in Duitsland en van een voertuig. Voorts voorziet de curator dat schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Hij leeft van een bijstandsuitkering en heeft gedurende het faillissement geen baten voor de boedel verworven, terwijl van arbeidsongeschiktheid niet is gebleken.
Schuldenaar heeft aangevoerd dat hij al een paar jaar elke week diverse sollicitatiebrieven heeft verzonden. Ten aanzien van de bezittingen heeft hij verklaard dat hij niet wist dat hij die aan de curator moest melden.
De rechter-commissaris ondersteunt het standpunt van de curator.

Beoordeling

Allereerst geldt ten aanzien van de ontvankelijkheid van schuldenaar het volgende.
Bij brief van 24 juli 2017 heeft de rechtbank schuldenaar verzocht diverse stukken over te leggen, namelijk een kopie van een geldig legitimatiebewijs, een GBA-uittreksel, een recente schuldenlijst met ontstaansdata van zijn schulden, en specificaties van de belastingschulden. De rechtbank heeft schuldenaar in deze brief bericht dat, als de stukken niet binnen vier weken worden ontvangen, dit tot gevolg kan hebben dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek of dat zijn verzoek kan worden afgewezen. Deze brief is ook naar zijn advocaat gestuurd. Schuldenaar noch zijn advocaat heeft de stukken opgestuurd of ter zitting overgelegd. Het verzoekschrift is daardoor niet compleet, terwijl de termijn voor reparatie onbenut is gelaten. Reeds hierom verklaart de rechtbank schuldenaar niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Daarnaast geldt inzake de ontvankelijkheidsvraag het volgende.
Artikel 15b lid 1, Fw bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de gefailleerde het faillissement kan opheffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte of indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
Schuldenaar is niet op eigen aangifte maar op verzoek van derden failliet verklaard. Vast staat dat schuldenaar geen verzoekschrift als hierboven vermeld heeft ingediend. Schuldenaar heeft aangevoerd dat hij niet van die mogelijkheid op de hoogte was, omdat hij destijds – ten tijde van het faillissementsrekest – de betreffende oproepbrief met folder niet van de rechtbank heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat, voor zover schuldenaar die stelling al voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat een omstandigheid is die voor zijn risico en rekening komt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Schuldenaar is op 16 september 2014 in staat van faillissement verklaard op verzoek van een derde. Schuldenaar had een hogerberoepschrift ingediend. Het Hof Den Haag heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het verzoekschrift (daarom) aangemerkt als verzetschrift, en bij vonnis van 28 oktober 2014 is dat verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen. De rechtbank heeft daarbij onder andere geoordeeld dat voldoende vaststaat dat aan schuldenaar de oproepbrief is verzonden waarin hij op de mogelijkheid is gewezen een WSNP-verzoek in te dienen. Ook bij het onderhavige ‘omzettingsverzoek’ moet dat worden beoordeeld. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie en verwijst daarvoor ook naar voormeld vonnis van 28 oktober 2014. Daarbij geldt dat van belang is dat vaststaat dat de oproepbrief d.d. 30 juli 2014 voor de faillissementszitting aangetekend en ’met handtekening retour’ is verzonden naar het adres waar schuldenaar volgens het GBA-uittreksel stond ingeschreven. De brief is retour gezonden naar de rechtbank. De envelop is geopend geweest en op de oproepbrief is met de hand vermeld: ’deze persoon woont niet op dit adres! Hij moet zich nog uitschrijven bij de geemeente! Stuur geen post meer!’ Gesteld noch gebleken is dat schuldenaar op het verkeerde adres zou zijn aangeschreven. Schuldenaar heeft verklaard dat hij er niks aan kan doen dat iemand anders zijn post heeft geopend. De rechtbank volgt hem hierin echter niet. Als het mogelijk is een succesvol beroep te doen op de enkele verklaring dat een huisgenoot of medebewoner verantwoordelijk is voor het ontvangen en verwerken van post, zou het landelijke systeem van aanschrijven op het GBA-adres op de hierboven omschreven wijze, dat is ingebed in de Nederlandse wet- en regelgeving, zinloos zijn en misbruik in de hand werken. Dit maakt dat het schuldenaar kan worden toegerekend dat hij binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. De rechtbank verklaart schuldenaar (ook) daarom niet-ontvankelijk in zijn omzettingsverzoek.
Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring komt de rechtbank (in beginsel) niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Ten overvloede overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Schuldenaar heeft de gevraagde schuldenlijst met ontstaansdata niet overgelegd. Volgens de curator is schuldenaar in 2010 gestopt met zijn onderneming en zijn de schulden ontstaan in de periode 2010 tot 2014. Schuldenaar heeft niet betwist dat hij, ondanks dat op hem een (fiscale) bewaarplicht van zeven jaar rustte, in het geheel geen administratie van zijn voormalige onderneming heeft overgelegd. Op grond van de stukken staat vast dat schuldenaar voor faillissement belastingaanslagen heeft laten ontstaan waarvan onduidelijk is of het ook om ambtshalve aanslagen gaat. Schuldenaar heeft in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van ambtshalve aanslagen. Ambtshalve aanslagen betreffen schulden die naar hun aard niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat schuldenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder c, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Schuldenaar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij dat zal doen. Hij heeft niet weersproken dat hij de curator onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn administratie en vermogen. Dat hij niet wist dat hij de eigendom van een woning en auto moest melden, is onaannemelijk. Schuldenaar had moeten begrijpen dat een curator zijn of haar taken als vereffenaar en toezichthouder niet fatsoenlijk kan uitvoeren als het hem of haar aan de noodzakelijke medewerking en informatie ontbreekt. De rechtbank is er niet van overtuigd dat schuldenaar in de WSNP een saneringsgezinde houding jegens een bewindvoerder zal hebben.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank schuldenaar niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart schuldenaar niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. M.M.F. Holtrop en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2017 in aanwezigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.