4.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feiten 2 primair en 3 primair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder feit 2 primair en onder feit 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verdachte vrij moet worden gesproken van het eerste en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging, nu het dossier hiertoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje behoeft dit oordeel gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman geen verdere motivering. Voor wat betreft het derde gedachtestreepje geldt dat in het dossier geen Whatsapp- of sms-berichten gericht aan [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Voor het overige geldt dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] in de periode van 15 september 2015 tot 2 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland, heeft belaagd door – kort gezegd – het sturen van e-mails en het plaatsen van teksten op sociale media. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 10 februari 2017 door I.M.A. Calis, BOA domein generieke opsporing van politie eenheid Den Haag (blz. 55 t/m 59);
- proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 10 februari 2017 door R.W.H. Hoek, hulpofficier van justitie en inspecteur van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 60 en 95);
- proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] opgemaakt op 18 april 2017 door M. Remmelzwaal, BOA domein generieke opsporing van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 190 t/m 193);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 29 oktober 2015 tot en met 11 juli 2016 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland – via [persoon A.] - [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 20 februari 2017 door H.M. Schalk, medewerker van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 96 t/m 100);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 3 subsidiair)
Op 25 januari 2017 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van bedreiging gepleegd in de periode van 22 september 2016 tot en met 10 januari 2017 in Leiden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 22 september 2016 in de kamer van [slachtoffer 3] is geweest, dat hij op dat moment heel boos op [slachtoffer 3] was en toen bedreigende bewoordingen jegens [slachtoffer 3] heeft geuit. De verdachte zou hebben gezegd: “Kankerlijer”, “Ik pak de betrokken personen” en “Ik pak jullie terug”. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij vervolgens tegen een stoel heeft geschopt en is weggegaan. Daarnaast heeft de verdachte bekend dat hij verschillende e-mails naar [slachtoffer 3] heeft gestuurd.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het door [slachtoffer 3] overgelegde overzichtsrelaas van 25 januari 2017. De rechtbank heeft geen redenen om aan de aangifte en aan dit overzichtsrelaas te twijfelen en is derhalve van oordeel dat – in samenhang met het vorenstaande – wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de zinsnede “Ik ga studentes pakken”, nu deze zin geen bedreiging van [slachtoffer 3] zelf inhoudt.
Ten aanzien van de bedreiging van [vader van slachtoffer 1] (feit 4)
Verdachte heeft bekend dat hij op 1 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland [vader van slachtoffer 1] heeft bedreigd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal aangifte van [vader van slachtoffer 1] , opgemaakt op 1 maart 2017 door M.H.J. van der Veen, surveillant van politie eenheid Midden-Nederland (blz. 148 t/m 150);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de eveneens onder dit feit tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.