ECLI:NL:RBDHA:2017:10579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
09/817451-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en bedreiging van medestudenten en hoogleraar door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan belaging van een medestudente, nadat zij de relatie met hem op een vervelende manier had beëindigd. De verdachte heeft daarnaast een andere medestudente, een hoogleraar aan de Universiteit Leiden, en de vader van de eerste medestudente bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen beledigende en bedreigende e-mails en teksten heeft gestuurd naar de slachtoffers, en hen op verschillende manieren heeft belaagd, waaronder via sociale media en telefonische bedreigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en heeft een contactverbod opgelegd voor een periode van drie jaar. Tevens is de verdachte verplicht om behandeling voor zijn psychiatrische problematiek te ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging, maar heeft hem vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817451-17
Datum uitspraak: 14 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1992 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juni 2017 (pro forma) en 31 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.J. Lieftink, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2015 tot en met 2 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] , in elk geval die
ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- meermalen gebeld naar het telefoonnummer van die [slachtoffer 1]
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende e-mails gestuurd
naar die [slachtoffer 1]
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende tekstberichten
gestuurd naar die [slachtoffer 1]
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende teksten geplaatst
op de (verschillende) social media van die [slachtoffer 1] en/of personen in haar
nabije omgeving;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 oktober 2015 tot en met 2 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland,(telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- meermalen gebeld naar het telefoonnummer van die [slachtoffer 2] en/of;
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende tekstberichten
gestuurd naar die [slachtoffer 2] en/of;
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende tekstberichten
gestuurd aan [persoon A.] , welke bedoeld waren voor die [slachtoffer 2] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 29 oktober 2015 tot en met 2 maart 2017, te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord in elk geval in Nederland, (telkens) via [persoon A.] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk [persoon A.] dreigend (middels tekstberichten) de woorden toegevoegd : “zeg effe tegen je chickie dat het binnenkort zo ver is, kan absoluut niet wachten om [slachtoffer 2] helemaal de tering in te slaan en/of geef maar door aan [slachtoffer 2] , kom der binnenkort halen en/of ik ben bereid hiervoor te zitten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekken, van welke bedreiging(en) die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 september 2016 tot en met 10 januari 2017 te Leiden en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,(telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 3] , in elk geval die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer 3] op zijn werkkamer heeft opgezocht en aldaar (ondermeer) de dreigende woorden heeft geuit "Ik ga de studentes pakken, ik ga jou pakken, ik heb een kankerhekel aan je, ik pak iedereen hier", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en/of
- meermalen beledigende en/of bedreigende en/of provocerende e-mail berichten
gestuurd naar die [slachtoffer 3] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 22 september 2016 tot en met 1 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag, althans in Nederland, [slachtoffer 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik ga studentes pakken, ik ga jou pakken, ik heb een kankerhekel aan je, ik pak hier iedereen en/of dreigend (middels een tekstbericht) de woorden toegevoegd :"kanker rat, morgen begint de hulpverlening, ik mag godverdomme hopen voor je dat het gaat werken want echt ik kan je wel vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 1 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, althans in Nederland [vader van slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [vader van slachtoffer 1] dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd:
"Ik weet je te vinden en/of ik maak je kapot en/of ik ga je dochter haar keel doorsnijden ik droom elke nacht dat ik haar keel door snij en/of er gaat bloed vloeien en/of ik ga jou van kant maken en/of ik weet je te vinden, en/of ik ga jou en jouw hele familie vinden en van kant maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 2] . De raadsman heeft gesteld dat hij het niet eens is met de motivering en beslissing van deze rechtbank van 9 juni 2017 en heeft betoogd dat het niet mogelijk is om in de aangifte van bedreiging van [slachtoffer 2] zowel de aangifte van belaging als de wens om in dat verband tot vervolging over te gaan te lezen, nu ter zake van belaging een klacht ontbreekt. Het is immers niet duidelijk of [slachtoffer 2] aangifte terzake van belaging wilde doen, laat staan dat zij vervolging in dat kader wenste. Dit is-volgens de raadsman- een andere situatie dan de jurisprudentie waaruit volgt dat bij een aangifte van belaging daaruit onder omstandigheden een wens tot vervolging kan worden afgeleid.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de aangifte van [slachtoffer 2] kan worden gelezen dat zij ook ter zake van belaging aangifte heeft willen doen. Beide feiten vallen onder de titel Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid en in de aangifte zijn meerdere berichten opgenomen, waaronder een bericht waarbij is gezegd dat [persoon A.] tegen haar moest zeggen dat ze voorlopig nog niet van de verdachte af was. Tegen deze achtergrond mag worden begrepen dat aangeefster ook aangifte terzake belaging heeft willen doen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover het verweer van de verdediging is gericht op het ontbreken van de klacht ter zake van de onder 2 tenlastegelegde belaging en er derhalve geen vervolging voor dit feit mogelijk zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze rechtbank hier reeds op 9 juni 2017 een beslissing op heeft genomen door het verweer gemotiveerd te verwerpen. De rechtbank verwijst in deze dan ook naar haar eerdere beslissing.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 15 september 2015 tot en met 2 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] , een medestudente aan de Universiteit Leiden. Daarnaast is aan verdachte tenlastegelegd dat hij in de periode van 29 oktober 2015 tot en met 2 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] , eveneens een medestudente, heeft belaagd dan wel heeft bedreigd. Voorts wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 22 september 2016 tot en met 10 januari 2017 in Leiden en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] , een hoogleraar werkzaam aan de Universiteit Leiden, heeft belaagd dan wel dat hij hem in de periode van 22 september 2016 tot en met 1 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag, in elk geval in Nederland heeft bedreigd. Tot slot is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich op 1 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [vader van slachtoffer 1] , de vader van [slachtoffer 1] – het slachtoffer van de belaging onder 1 – en [slachtoffer 1] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 primair en feit 3 primair is tenlastegelegd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 4 tenlastegelegde heeft gepleegd, behoudens een enkel onderdeel dat – voor zover relevant – hieronder nader zal worden behandeld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 vrijspraak dient te volgen voor hetgeen onder het eerste en derde gedachtestreepje is tenlastegelegd. Voor het overige kan dit feit volgens de raadsman wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De raadsman heeft voorts betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor hetgeen onder 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd. Feit 2 subsidiair kan volgens de raadsman wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bewoordingen “Ik ga de studentes pakken, ik ga jou pakken”. Verdachte zou immers gezegd hebben “terugpakken” en niet “pakken”. Voor het overige is er volgens de raadsman voldoende wettig en overtuigend bewijs. Tot slot heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 4 op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard met uitzondering van de bedreiging van [slachtoffer 1] . Het zou gaan om een indirecte bedreiging en het is niet gebleken dat deze bedreiging [slachtoffer 1] heeft bereikt.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feiten 2 primair en 3 primair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder feit 2 primair en onder feit 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verdachte vrij moet worden gesproken van het eerste en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging, nu het dossier hiertoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Voor wat betreft het eerste gedachtestreepje behoeft dit oordeel gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman geen verdere motivering. Voor wat betreft het derde gedachtestreepje geldt dat in het dossier geen Whatsapp- of sms-berichten gericht aan [slachtoffer 1] zijn aangetroffen. Voor het overige geldt dat verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] in de periode van 15 september 2015 tot 2 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland, heeft belaagd door – kort gezegd – het sturen van e-mails en het plaatsen van teksten op sociale media. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 10 februari 2017 door I.M.A. Calis, BOA domein generieke opsporing van politie eenheid Den Haag (blz. 55 t/m 59);
  • proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 10 februari 2017 door R.W.H. Hoek, hulpofficier van justitie en inspecteur van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 60 en 95);
  • proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] opgemaakt op 18 april 2017 door M. Remmelzwaal, BOA domein generieke opsporing van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 190 t/m 193);
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 29 oktober 2015 tot en met 11 juli 2016 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland – via [persoon A.] - [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 20 februari 2017 door H.M. Schalk, medewerker van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 96 t/m 100);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 3 subsidiair)
Op 25 januari 2017 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van bedreiging gepleegd in de periode van 22 september 2016 tot en met 10 januari 2017 in Leiden [2] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 22 september 2016 in de kamer van [slachtoffer 3] is geweest, dat hij op dat moment heel boos op [slachtoffer 3] was en toen bedreigende bewoordingen jegens [slachtoffer 3] heeft geuit. De verdachte zou hebben gezegd: “Kankerlijer”, “Ik pak de betrokken personen” en “Ik pak jullie terug”. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij vervolgens tegen een stoel heeft geschopt en is weggegaan. Daarnaast heeft de verdachte bekend dat hij verschillende e-mails naar [slachtoffer 3] heeft gestuurd [3] .
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het door [slachtoffer 3] overgelegde overzichtsrelaas van 25 januari 2017 [4] . De rechtbank heeft geen redenen om aan de aangifte en aan dit overzichtsrelaas te twijfelen en is derhalve van oordeel dat – in samenhang met het vorenstaande – wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de zinsnede “Ik ga studentes pakken”, nu deze zin geen bedreiging van [slachtoffer 3] zelf inhoudt.
Ten aanzien van de bedreiging van [vader van slachtoffer 1] (feit 4)
Verdachte heeft bekend dat hij op 1 maart 2017 in Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland [vader van slachtoffer 1] heeft bedreigd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van verdachte geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal aangifte van [vader van slachtoffer 1] , opgemaakt op 1 maart 2017 door M.H.J. van der Veen, surveillant van politie eenheid Midden-Nederland (blz. 148 t/m 150);
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017.
Ten aanzien van de eveneens onder dit feit tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode van 15 september 2015 tot 2 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk
heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 1] , vrees aan te jagen, immers heeft verdachte:
- meermalen beledigende en/of bedreigende e-mails gestuurd naar die [slachtoffer 1]
- meermalen beledigende en/of bedreigende teksten geplaatst op verschillende social media van die [slachtoffer 1] en/of personen in haar nabije omgeving;
2. Subsidiair
hij in de periode van 29 oktober 2015 tot en met
11 juli 2016, te Leiden en/of Den Haag in elk geval in Nederland, via [persoon A.] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [persoon A.] dreigend (middels tekstberichten) de woorden toegevoegd: “zeg effe tegen je chickie dat het binnenkort zo ver is, kan absoluut niet wachten om [slachtoffer 2] helemaal de tering in te slaan en geef maar door aan [slachtoffer 2] , kom der binnenkort halen en ik ben bereid hiervoor te zitten”, van welke bedreigingen die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
3. Subsidiair
hij in de periode van 22 september 2016 tot en met
10 januari2017 te Leiden en/of Den Haag, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik ga jou pakken, ik heb een kankerhekel aan je, ik pak hier iedereen” en dreigend middels een tekstbericht de woorden toegevoegd :"kanker rat, morgen begint de hulpverlening, ik mag godverdomme hopen voor je dat het gaat werken want echt ik kan je wel vermoorden”;
4.
hij op 1 maart 2017 te Leiden en/of Den Haag en/of Emmeloord, althans in Nederland [vader van slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [vader van slachtoffer 1] dreigend telefonisch de woorden toegevoegd:
"Ik weet je te vinden en ik maak je kapot” en “ik ga je dochter haar keel doorsnijden ik droom elke nacht dat ik haar keel door snij” en “er gaat bloed vloeien” en “ik ga jou van kant maken” en “ik weet je te vinden” en “ik ga jou en jouw hele familie vinden en van kant maken".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 162 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. De officier van justitie heeft opgemerkt dat hij geen kortdurende klinische opname zal vorderen, zoals door de reclassering genoemd, nu uit het rapport van de reclassering de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarnaast heeft de officier van justitie wel contactverboden gevorderd ten aanzien van de personen genoemd in het reclasseringsadvies en [slachtoffer 2] met oplegging van een maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van zestig dagen voorwaardelijk vrij fors is en de rechtbank verzocht om een eventueel voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf te matigen. De raadsman kan zich voorts vinden in oplegging van de meldplicht en een behandelverplichting. Een kortdurende klinische opname is volgens de raadsman niet nodig. Hij verzoekt afwijzing van het contactverbod, daar dit in de weg zou staan aan de wens van zijn cliënt om al dan niet met een tussenpersoon op een minnelijke wijze in contact te treden met de slachtoffers.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan belaging van een medestudente, nadat zij – zo heeft hij gesteld – de relatie met hem op een vervelende manier heeft beëindigd. Daarnaast heeft verdachte een andere medestudente, een hoogleraar aan de universiteit Leiden en de vader van eerstgenoemde medestudente bedreigd.
Verdachte heeft via e-mailberichten, teksten op sociale media, persoonlijk en via telefoongesprekken deze personen op onbeschaamde, beledigende, zeer intimiderende en zelf bedreigende wijze bejegend. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte nog steeds gevoelens van woede tegen de medestudente koestert, waarmee hij stelt een relatie te hebben gehad. Het kost hem daarbij moeite te laten zien dat hij het besef heeft dat zijn gedrag ongeoorloofd en uiterst onwenselijk is en grote invloed heeft gehad op de betrokken personen. Hoe erg verdachte ook gekwetst is, dit kan in geen geval een rechtvaardiging vormen om te handelen zoals hij heeft gedaan. Het is dan ook van groot belang dat verdachte voor de toekomst leert om op een andere, ook voor hemzelf, mindere ingrijpende wijze met mogelijke tegenslagen en voor hem kwetsende gebeurtenissen in zijn leven om te gaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 8 mei 2017 betreffende verdachte, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 29 augustus 2017 van drs. B.G.J. Gunnewijk, psychiater, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een persisterende aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten en beïnvloedde ook zijn gedrag in duidelijke mate in die periode. Er kan worden geconcludeerd dat het hem ten laste gelegde in een verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Het risico op herhaling van gedragingen zoals ten laste gelegd wordt als beperkt ingeschat. De frustraties van verdachte over de breuk en verwikkelingen met aangeefster zijn nog niet verwerkt en verhogen, tezamen met het cannabisgebruik, zonder verdere behandeling, het risico op herhaling. Geadviseerd wordt dat, bij een bewezenverklaring, verdachte zich onder toezicht van de reclassering stelt en een ambulante behandeling bij de Waag aangaat. Aandacht dient besteed te worden aan zijn cannabisgebruik, zijn motivatie en wat gemaakt heeft dat hij tot de ten laste gelegde feiten is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 29 augustus 2017 van P.E. Geurkink, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog. In deze rapportage wordt op hoofdlijnen tot dezelfde bevindingen en conclusies gekomen als in de hiervoor vermelde rapportage.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 2 juni 2017 van Palier forensische & intensieve zorg en op het aanvullende advies van 29 augustus 2017, waaruit is gebleken dat volgens de uitkomsten van de RISc de kans op herhaling als laag wordt ingeschat. De reclassering heeft enige twijfels bij deze uitkomsten. Verdachte heeft laten zien dat hij nog steeds gekwetst, gekrenkt en verbolgen is over de aangifte en het vervolg daarop. Volgens de reclassering is toezicht geïndiceerd. Geadviseerd wordt om aan verdachte een meldingsgebod, een behandelverplichting en een contactverbod met de in het advies genoemde personen op te leggen.
Alles in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf – met een voorwaardelijk gedeelte – zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een proeftijd van drie jaren opleggen. Ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte nog steeds gevoelens van woede jegens [slachtoffer 1] koestert en dat hij kennelijk meer tijd nodig heeft om dit los te laten. De rechtbank zal de officier van justitie ook volgen in zijn eis aangaande de bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte wordt behandeld en dat daarbij door de reclassering toezicht wordt uitgeoefend. De noodzaak voor een klinische opname van korte duur is naar het oordeel van de rechtbank in het reclasseringsadvies onvoldoende onderbouwd en zal dan ook niet door de rechtbank als onderdeel van de behandelverplichting worden opgelegd.
Gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten, alsmede gelet op de houding van verdachte, zal de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie – ter voorkoming van enig strafbaar feit een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen.
Omdat de rechtbank er voorts rekening mee houdt dat verdachte zich jegens de in het reclasseringsadvies van 29 augustus 2017 vermelde personen, belastend kan gedragen, zal de rechtbank op die grond bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Aan de door de reclassering genoemde personen zal de rechtbank ook [slachtoffer 2] toevoegen, aangezien zij ook slachtoffer is geweest van de bedreigingen van verdachte. De rechtbank zal deze maatregel voor een periode van drie jaren opleggen en bepalen dat voor iedere keer dat er niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis van één week zal volgen. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing noodzakelijk is om verdachte ervan te doordringen dat het onwenselijk is dat hij deze personen op enigerlei wijze benaderd en hem ervan te weerhouden dit in de toekomst te doen.

8.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 21.800,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 21.800,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – voor zowel de materieel als immaterieel gevorderde schade – niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In dit verband is volgens de raadsman het causaal verband onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft voorts verwezen naar de verklaring van De Leeuw waarin zou zijn opgemerkt dat de benadeelde partij meerdere problemen heeft gehad waarbij volgens de raadsman niet uit te sluiten is dat ook die problemen de oorzaak zijn voor het ontstaan van de gevorderde schade.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien het bestaan van de gestelde schade – zowel de materieel als immateriële gevorderde schade – onvoldoende is onderbouwd.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
162 (HONDERDTWEEËNZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 60 (zestig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Palier, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Forensische Polikliniek of een Polikliniek van de GGZ, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychiatrische problematiek;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid;
inhoudende dat verdachte wordt bevolen:
- zich gedurende drie jaren te onthouden van contact – op welke wijze dan ook- met de volgende personen, te weten:
 [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1994;
 [vader van slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1947;
 [moeder van slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1958;
 [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 2] 1968;
 [studiebegeleider] , studiebegeleider Universiteit Leiden;
 [persoon A.] , geboren op [geboortedag 2] 1996;
 [persoon B. 2] , geboren op [geboortedag 2] 1996;
 [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 1994;
- en op geen enkele wijze contact opneemt met de Universiteit Leiden;
beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van ten hoogste één week, voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M .Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017059369 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 212);
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] van 25 januari 2017, blz. 5 t/m 8;
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2017;
4.Een geschrift, te weten een overzichtsrelaas van 25 januari 2017 van [slachtoffer 3] met bijlagen, blz. 11 t/m 54).