ECLI:NL:RBDHA:2017:10418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
NL17.7023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse vrouw op basis van ongeloofwaardige identiteit en asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vrouw, die stelt te zijn geboren in Afghanistan, heeft aangevoerd dat zij en haar drie kinderen het land zijn ontvlucht vanwege eerwraak door haar broers, die bij de Taliban zijn aangesloten. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de identiteit en herkomst van de vrouw niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en asielrelaas, en dat haar verklaringen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook de argumenten van de gemachtigde van de vrouw, die stelde dat de reactietermijn voor het indienen van een zienswijze te kort was, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich aan de wettelijke termijnen heeft gehouden en dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alleenstaand is of dat de veiligheidssituatie in Afghanistan zodanig is dat zij niet kan terugkeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de aanvraag voor de verblijfsvergunning afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1]
[kind 2]
[kind 3]
(gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

ProcesverloopBij besluit van 11 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats], district Gol Tipah, provincie Kunduz, Afghanistan. Zij stelt in eerste instantie niet te weten tot welke etniciteit zij behoort, maar later tot de Tadzjieken te behoren. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij acht jaar geleden getrouwd is met haar man en toen van huis is weggelopen. Haar vijf broers, die bij de Taliban zitten, hebben haar man drie maanden geleden vermoord. Omdat haar broers nu weten in welk dorp zij woont, stelt zij wegens eerwraak niet veilig meer te zijn in dat dorp. Daarom is zij samen met haar drie kinderen het land uit gevlucht.
2. Verweerder gaat er vooralsnog van uit dat eiseres de Afghaanse nationaliteit heeft. Hij heeft de identiteit en herkomst van eiseres echter niet geloofwaardig geacht. Eiseres heeft geen enkel document overgelegd om dit te onderbouwen en haar verklaringen in dit kader acht verweerder ongeloofwaardig. Het asielrelaas van eiseres heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig geacht. Omdat zij geen enkel document heeft overgelegd om haar asielrelaas te staven, verwacht verweerder volledige gedetailleerde en geloofwaardige verklaringen rondom de gestelde moord op haar echtgenoot. Verweerder heeft uitgebreid gemotiveerd waarom eiseres hier volgens hem niet in is geslaagd.
3.1
De gemachtigde van eiseres voert aan dat de reactietermijn van één dag die werd gegeven voor het indienen van een zienswijze te kort was om adequaat te reageren op het uitgebreide voornemen. Hij voert aan dat dit in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat het beginsel van hoor en wederhoor in een dergelijk korte termijn niet voldoende kan worden benut. Dat deze termijn correct is volgens de beleidsregels voor de Algemene Asielprocedure, laat onverlet dat deze werkwijze in strijd is met de beginselen van een goede procesorde en van een fair trial. Ook de Procedurerichtlijn verzet zich tegen een dergelijke korte termijn.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich met het verlenen van een reactietermijn van een dag heeft gehouden aan de gestelde wettelijke termijnen. Zoals ter zitting door de gemachtigde van eiseres is toegelicht, is dit ook niet in geschil. De rechtbank constateert dat in het voornemen veel tegenstrijdigheden aan eiseres zijn tegengeworpen en begrijpt dat de wettelijke reactietermijn van een dag daarom in dit geval kort is. De rechtbank constateert echter ook dat de gemachtigde van eiseres ook na het verlopen van deze termijn, dus na 10 augustus 2017, geen verklaringen heeft gegeven voor deze tegenstrijdigheden. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding voorbij te gaan aan de vraag of verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door in deze zaak niet af te wijken van de wettelijke reactietermijn van een dag voor een zienswijze. In beroep is enkel aangevoerd dat eiseres onderontwikkeld is en daarom veel vragen tijdens het gehoor niet heeft begrepen. Dat eiseres veel vragen niet heeft begrepen, heeft zij niet naar voren gebracht tijdens het gehoor. In het verslag is te lezen dat eiseres na afloop van het gehoor desgevraagd heeft aangegeven tevreden te zijn over de manier waarop het gesprek is verlopen, alle vragen goed begrepen te hebben en dat er niets is dat zij niet heeft begrepen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder aan eiseres ook bevreemdende antwoorden heeft tegengeworpen op persoonlijke vragen waarvoor geen bepaald kennisniveau vereist is.
4.1
Eiseres voert aan dat zij, ook indien haar asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht, als alleenstaande vrouw aangemerkt moet worden en dat zij reeds daarom volgens het geldende beleid voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt. Omdat het gestelde huwelijk van eiseres door verweerder wordt betwijfeld, zou verweerder moeten aannemen dat eiseres niet is gehuwd. Eiseres stelt geen eigen netwerk te hebben en geen beroep te kunnen doen op familiebanden in Afghanistan.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, hoewel in de besluitvorming aan de verklaringen van eiseres omtrent haar huwelijk getwijfeld wordt, hierin niet geconcludeerd wordt dat het huwelijk daarom ongeloofwaardig wordt geacht. Daarom is verweerder er niet ten onrechte vanuit gegaan dat eiseres gehuwd is. Overigens overweegt de rechtbank, zoals verweerder ook in het bestreden besluit heeft opgenomen, dat in het geval wel zou zijn geconcludeerd dat door de verklaringen van eiseres het huwelijk ongeloofwaardig wordt geacht, eiseres geacht wordt nog deel uit te maken van haar ouderlijk gezin. Dat de band met haar ouderlijk gezin verbroken is, kan gelet op haar tegenstrijdig geachte relaas namelijk ook niet worden aangenomen.
5.1
Eiseres voert verder aan dat de veiligheidssituatie in Afghanistan, dan wel Kunduz en omgeving in het bijzonder, zo slecht is dat sprake is van een situatie van willekeurig geweld, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Zij verwijst naar de UNHCR Eligibility Guidelines, het standpunt Afghanistan van VluchtelingenWerk Nederland van 8 augustus 2017, Amnesty International en Human Rights Watch.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) geoordeeld dat, hoewel de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is, zich geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan in de daar aanwezige veiligheidsstructuur en dat voorts het aantal burgerslachtoffers dat het gewapend conflict tot gevolg heeft, mede gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan, relatief gezien, niet zo hoog is dat gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie. De mate van willekeurig geweld werd in Afghanistan niet dermate hoog geacht dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die daar naartoe terugkeert, alleen door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op de ernstige schade. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) herhaald dat in Afghanistan geen sprake is van een 15c-situatie.
De rechtbank stelt vast dat de UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan van 19 april 2016 waarop Vluchtelingenwerk zich baseert, door de Afdeling is meegewogen in haar oordeel.
Voorts stelt de rechtbank vast dat VluchtelingenWerk Nederland in het Standpunt Afghanistan van 8 augustus 2017 stelt dat een 15c-situatie moet worden aangenomen in de provincies waar gevechten plaatsvinden tussen de regering en de Taliban/gewapende groepen en de provincies die door de Taliban worden gecontroleerd of beïnvloed. Verweerder is van mening dat de veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig is verslechterd dat niet meer uitgegaan kan worden van het oordeel dat er in Afghanistan geen sprake is van een 15c-situatie.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar herkomst en dat mitsdien onduidelijk is uit welk deel van Afghanistan zij afkomstig is. De overgelegde stukken bieden geen grond om een 15c-situatie voor heel Afghanistan aan te nemen. Nu de herkomst van eiseres niet duidelijk is kan reeds daarom deze beroepsgrond onbesproken blijven.
5.2
Aan de stelling dat eiseres als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt omdat zij alleenstaand is en drie minderjarige kinderen heeft waarvan twee gehandicapt zijn, is verweerder terecht voorbij gegaan nu - zoals hiervoor is bevestigd - eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt alleenstaand te zijn.
6. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel