Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die 40 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught. De verzoeker, geboren in Den Haag, heeft een schadevergoeding van € 9.030,- gevraagd voor de schade die hij heeft geleden door zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 29 augustus 2017, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.R.L.V.M. Kruik. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 4.410,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker ten onrechte in voorlopige hechtenis is gesteld op verdenking van deelname aan terroristische activiteiten. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij extra schade heeft geleden door de groepsdruk op de terroristenafdeling van de EBI. De rechtbank heeft de stelling van de verzoeker dat hij als niet-gelovige onder druk is gezet om zich aan te passen aan de ideologieën van de groep, niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft de forfaitaire schadevergoeding van € 105,- per dag voor de 42 dagen in voorlopige hechtenis toegewezen, wat resulteert in een totaalbedrag van € 4.410,-.
De rechtbank heeft de overige verzoeken van de verzoeker afgewezen, omdat de gestelde schade niet direct verband hield met de ondergane hechtenis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de immateriële schadevergoeding billijk is, maar dat er geen aanleiding is om af te wijken van de forfaitaire bedragen die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank heeft de beslissing op 12 september 2017 openbaar uitgesproken.