ECLI:NL:RBDHA:2017:10363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
09-857083-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het in bezit hebben van kinderporno en ontucht met zijn minderjarige kind

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige man uit Nieuwerkerk aan den IJssel, die werd beschuldigd van het in bezit hebben van kinderporno en het plegen van ontucht met zijn eigen minderjarige kind. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 440 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten onder andere de verplichting tot intensieve behandeling voor hyperseksualiteit, het verbod om zich als enige volwassene in een ruimte met minderjarigen te bevinden, en toezicht op het contact met zijn kinderen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van ontucht met twee leerlingen van de school waar hij als docent werkte, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar ongepast gedrag vertoonde, maar dat dit niet zonder meer schadelijk was. De zaak kwam aan het licht na een melding van de rector van de school, die vermoedde dat er meer aan de hand was. De verdachte had erkend dat hij foto's van zichzelf naar een minderjarige leerling had gestuurd, maar betwistte dat deze foto's schadelijk waren.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de kinderen in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de uiteindelijke strafmaat. De rechtbank benadrukte dat het bezit van kinderpornografisch materiaal en de gepleegde ontuchtige handelingen met zijn eigen kinderen onaanvaardbaar zijn en dat er krachtige waarborgen moeten worden gecreëerd om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857083-17
Datum uitspraak: 12 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1979,
[adres] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juni 2017 (pro forma) en 29 augustus 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.C. Swier, advocaat
te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 23 juni 2017- ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2015 tot en met 31 december 2016 te Nieuwerkerk aan den IJssel en/of Krimpen
aan den IJssel, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een of meer afbeeldingen en/of een gegevensdrager, bevattende een of
meer afbeeldingen, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen
beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft getoond aan een of meer
minderjarige(n), te weten aan [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2001), van
wie hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze jonger is/zijn
dan zestien jaar,
immers heeft hij, verdachte, (telkens) via internet (via Whatsapp en/of
Instagram) een of meer foto's van zijn, verdachtes, naakte lichaam naar die
[slachtoffer 1] gestuurd;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015
tot en met 8 maart 2017 te Nieuwerkerk aan den IJssel, in elk geval in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) een hoeveelheid afbeeldingen, te weten
een of meer foto's, en/of gegevensdragers bevattende (een) afbeelding(en),
heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk tentoongesteld en/of
vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad
en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met
gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn,
waarbij (telkens) iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet
had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
welke voornoemde seksuele gedraging(en) (onder meer) bestond(en) uit:
- [bestandsnaam 1] (p. 186)
Op de foto is een meisje te zien in de geschatte leeftijd tussen 10 en 16 jaar.
Het meisje ligt op haar rug en is naakt. Haar hoofd ligt tegen een dekbed of
kussen aan en haar knieën liggen tegen haar schouders aan. De foto is
genomen vanaf de billen van het meisje. De foto is gericht op de anus en de
vagina van het meisje. De anus van het meisje staat open en/of
- [bestandsnaam 2] (p. 187)
Op de foto is een meisje te zien in de geschatte leeftijd tussen 10 en 14 jaar.
Het meisje zit op een bed en is naakt. Naast het meisje ligt een volwassen vrouw.
De vrouw draagt een spijkerbroek met een bh. Het meisje heeft zich over de vrouw
heen gebogen. De vrouw heeft haar hoofd naar achteren gebogen en het meisje kust
de vrouw op de mond. Het meisje heeft haar linkerhand in de rechter cup van de bh geschoven. De rechter cup is hierdoor naar beneden gegaan. het meisje knijpt in de
rechter borst van de vrouw. De tepel van de rechter borst van de vrouw is zichtbaar
en/of
- [bestandsnaam 3] (p. 191)
Op de foto ligt een kind te slapen in bed. Het kind ligt onder een dekbed en draagt
een pyjama. De rechter arm van het kind hangt uit het bed. Tegen de hand van het
kind is een stijve penis van een man gedrukt. De eikel van de stijve penis ligt in de
handpalm van de hand van het kind. De buik en de bovenbenen van de man zijn
naakt en/of
- FOTO 1 ( [bestandsnaam 4] )
op de afbeelding is een jongen te zien in de geschatte leeftijd tussen 1 en 2
jaar. De jongen draagt een wit rompertje en staat op een commode. Voor de
commode staat hij, verdachte, geheel naakt. Hij, verdachte, heeft zijn penis
in zijn hand. De andere arm van verdachte is gestrekt, het lijkt of hij in
deze hand een camera heeft en hiermee een "selfie" maakt
en/of
- FOTO 3 ( [bestandsnaam 5] )
op de afbeelding is hij, verdachte, te zien. Hij draagt een badjas die open
hangt. Te zien is dat het bovenlichaam en het geslachtsdeel van hem naakt
zijn. Hij heeft zijn penis met zijn hand vast. Achter hem zitten op de bank
twee kinderen, waaronder een meisje in de geschatte leeftijd tussen 2 en 4
jaar. Aan de houding van hem, verdachte, is te zien dat hij een "selfie" maakt
van zijn bovenlichaam, zijn geslachtsdeel en de kinderen die achter hem op de
bank zitten
en/of
- FOTO 4 ( [bestandsnaam 6] )
op de afbeelding ligt hij, verdachte, op zijn rug. Hij is naakt en zijn penis
is stijf. Achter hem zit een meisje in de geschatte leeftijd tussen 3 en 6
jaar. Het meisje kijkt over de schouder van hem, verdachte. Aan zijn houding
is te zien dat hij van zichzelf en het meisje een "selfie" maakt,
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 augustus 2016 tot en met 31
december 2016 te Rotterdam en/of Krimpen aan den IJssel, in elk geval in
Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1998) heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers, heeft hij, verdachte, (telkens) (onverhoeds) die [slachtoffer 2] een
knuffel gegeven en/of (vervolgens) zijn hand op/tegen haar borst(en), althans
onder haar bh geplaatst en/of haar borst(en) betast en/of over haar lippen
gelikt en/of zijn tong in haar mond geplaatst,
zulks terwijl er sprake was van een leeftijdsverschil tussen hem, verdachte,
en die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] een leerling was op de school waar
hij, verdachte, werkzaam was als docent en/of (daardoor) sprake was van een
(uit verdachtes leeftijd voortvloeiend) psychisch en/of fysiek en/of
geestelijk overwicht;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 december 2016
te Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde en/of de
minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en/of strelen en/of
kniijpen van/in haar billen en/of het plaatsen van zijn hand op haar borst(en);
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
januari 2015 tot en met 8 maart 2017 te Nieuwerkerk aan den IJssel en/of
elders in Nederland,
met zijn kind (in de geschatte leeftijd van 0 tot 8 jaar), beneden de leeftijd
van zestien jaren, buiten echt, (telkens) een of meerdere ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen)
plaatsen/houden/wrijven van zijn (stijve) penis tegen/in de hand van zijn kind;
3. Inleiding, aard van de zaak [1]
Op 16 december 2016 heeft de rector van scholengemeenschap GSR te Rotterdam contact gezocht met de afdeling zeden van de politie Rotterdam, omdat een docent van zijn school, [verdachte] een relatie zou hebben gehad met een - meerderjarige - leerlinge van de school, [slachtoffer 2] . De rector vermoedde dat er meer aan de hand was. Op 21 december 2016 heeft er een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [slachtoffer 2] en op 7 januari 2017 heeft zij aangifte gedaan van aanranding. Op 28 december 2016 werd een informatief gesprek zeden gehouden met een andere leerlinge van de school, [slachtoffer 1] , die op dat moment 15 jaar oud was. De rector heeft op 11 januari 2017 aangifte betreffende [slachtoffer 1] gedaan namens de school. [slachtoffer 1] heeft haar telefoon afgestaan voor onderzoek. Verdachte heeft erkend dat hij een vorm van affectie heeft ontwikkeld ten opzichte van [slachtoffer 2] en dat hij zekere seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Hij heeft tevens erkend aan [slachtoffer 1] foto’s van zichzelf te hebben gestuurd. De mobiele telefoons van verdachte zijn in beslag genomen voor onderzoek. Bij dat onderzoek zijn op één van die telefoons beelden aangetroffen die door de politie als kinderpornografisch zijn aangemerkt. Gebleken is dat op een aantal van die beelden verdachte voorkomt met één of meer van zijn kinderen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat zij ten aanzien van feit 2 vrijspraak heeft gevraagd voor het bestanddeel “waarvan hij een gewoonte heeft gemaakt”.

5.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft diverse verweren gevoerd, die in het onderstaande ter sprake zullen komen.

6.Overwegingen van de rechtbank

Feit 4
Inleiding
Dit feit ziet op ontuchtige handelingen die verdachte meermalen zou hebben gepleegd met [slachtoffer 1] een meisje dat in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden leerling was op de school waar verdachte toen als docent werkzaam was. [slachtoffer 1] heeft in die periode in een klas gezeten die van verdachte les kreeg. [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedatum] 2001, en was aldus in de gehele ten laste gelegde periode al wel 12, maar nog geen 16 jaar oud.
Van de in de tenlastelegging opgenomen feiten is noch door [slachtoffer 1] , noch door haar ouders aangifte gedaan. Op 11 januari 2017 heeft de directeur van de school waar verdachte werkzaam was wel aangifte gedaan van jegens [slachtoffer 1] gepleegde feiten, naar zijn zeggen omdat hij van de politie had gehoord dat de ouders van [slachtoffer 1] hadden besloten geen aangifte te doen.
Ontvankelijkheid
De raadsman van verdachte heeft als primair verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard voor zover het gaat om de onder 4 ten laste gelegde ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] , onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Nu niet is voldaan aan het in dat artikel neergelegd vereiste om [slachtoffer 1] zo mogelijk door het openbaar ministerie te horen over het onderhavige feit, zijn haar belangen als minderjarige in zodanige mate geschaad dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet kon beslissen verdachte hiervoor te vervolgen, aldus de raadsman. De officier van justitie heeft bestreden dat de door de raadsman ingeroepen bepaling in dit geval zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging. De rechtbank overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Ingevolge artikel 167a Sv stelt het openbaar ministerie ter zake van een misdrijf omschreven in (onder meer) artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Vast staat (de officier van justitie heeft dat ter zitting ook erkend) dat aan deze bepaling ten opzichte van [slachtoffer 1] op geen enkele wijze uitvoering is gegeven. Ter beantwoording ligt vervolgens de vraag of aan die feitelijkheid de gevolgtrekking moet worden verbonden dat het openbaar ministerie niet (meer) kan worden ontvangen in zijn vervolging voor wat betreft het thans besproken, ten laste gelegde feit.
Het criterium op basis waarvan die vraag moet worden beoordeeld is neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2011 (ECLI:NL:HR:BM4308) en luidt, samengevat, als volgt. Niet-naleving van het bepaalde in artikel 167a Sv kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte. Voor een dergelijke, vergaande, consequentie is eerst plaats indien het openbaar ministerie bij zijn op artikel 167, tweede lid Sv gegronde afweging of in het gegeven geval van vervolging moet worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend, de mening van de minderjarige niet heeft betrokkenen en door dit na te laten zodanig in strijd heeft gehandeld met de jegens de minderjarige te betrachten zorgvuldigheid, dat dit in de omstandigheden van het geval moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De enkele omstandigheid dat de minderjarige, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, door het openbaar ministerie niet in de gelegenheid is gesteld zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, is niet voldoende om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen overgaan. Het komt immers erop aan of de minderjarige door dat verzuim zo ernstig in zijn of haar belang is geschaad dat dat, afgewogen tegen andere met de vervolging gemoeide belangen, dient te leiden tot het oordeel dat vervolging achterwege had moeten blijven.
Tegen de achtergrond van het zojuist vermelde criterium komt de rechtbank, in aanmerking genomen de in dit geval gebleken feiten en omstandigheden, tot de slotsom dat voor de verstrekkende consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen plaats is. Daartoe is het volgende redengevend.
[slachtoffer 1] heeft (niet meer en anders dan) één informeel gesprek gehad met de politie. In dat gesprek heeft zij aanvankelijk aangegeven niets te willen vertellen en zeker niet de naam van de man die iets bij haar heeft gedaan. Uiteindelijk heeft zij wel verteld over handelingen die zouden zijn verricht door een leraar, en - omdat zij zich versprak - duidelijk gemaakt dat het om verdachte ging. Zij heeft in dit gesprek aangegeven absoluut geen aangifte te willen doen. In de telefoon van [slachtoffer 1] is een tekst aangetroffen waarin zij te kennen geeft geen aanklacht te willen doen, want dan is er kans op een rechtszaak en daar zit zij niet op te wachten. Met andere informatie over haar standpunt over de vervolging van verdachte is de rechtbank niet bekend geraakt. De rechtbank stelt vast dat zij niet op de zitting is verschenen en geen aanspraak heeft gemaakt op spreekrecht.
Hoewel het vorenstaande duidelijk maakt dat [slachtoffer 1] door het niet toepassen van artikel 167a Sv in haar belangen is geschaad (zij zat immers niet te wachten op een rechtszaak) is dat verzuim tegenover de andere omstandigheden van het geval niet zodanig ernstig dat daaruit noodzakelijkerwijs volgt dat het openbaar ministerie het recht op vervolging van verdachte heeft verspeeld. Die andere omstandigheden zijn dat het hier gaat om de verdenking van feiten, gepleegd door een leraar jegens een minderjarige leerling, terwijl er sprake was van verdenking van vergelijkbare feiten jegens een andere leerling van diezelfde school. Afweging van alle belangen kan niet leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vervolging van verdachte voor het onderhavige feit over te gaan.
Het verweer is dan ook ongegrond en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewijsoverwegingen
[slachtoffer 1] heeft – zoals in het vorenstaande reeds is aangegeven – geen aangifte gedaan en slechts één informatief gesprek met de politie gevoerd. In dat gesprek heeft zij (samengevat) verteld dat verdachte haar op enig moment, toen zij met hem alleen was in een klaslokaal, een knuffel heeft gegeven en daarbij zijn handen op haar rug onder haar shirt deed en over haar rug (over een hemd heen) wreef. Bij een andere gelegenheid, toen zij zich opnieuw alleen met verdachte in een klaslokaal bevond, trok hij haar op schoot en hierbij ging hij met zijn handen over haar billen over haar kleding.
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting ontkend zich aan de in de tenlastelegging beschreven handelingen te hebben schuldig gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de zojuist geciteerde verklaring van [slachtoffer 1] wettig bewijs oplevert voor het tenlastegelegd feit. Van wettig bewijs dat die verklaring kan ondersteunen is evenwel niet gebleken. Weliswaar zijn er enige verklaringen van getuigen voorhanden die op dit feit betrekking hebben, doch die houden geen van allen iets anders in dan de weergave van wat [slachtoffer 1] aan de getuigen zou hebben verteld en zijn daarmee afkomstig uit dezelfde bron.
De slotsom is dat verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 1
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 gesteld dat de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan de tenlastelegging stelt, aangezien niet duidelijk is welke foto’s ten laste zijn gelegd. Gelet op de algehele vaagheid van het onder 1 tenlastegelegde is onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich heeft te verdedigen en de dagvaarding dient daarom ten aanzien van feit 1 nietig te worden verklaard, aldus de verdediging.
Dit verweer wordt verworpen. In de tenlastelegging staat dat het gaat om een of meer foto’s van zijn, verdachtes, naakte lichaam. Het onder 1 tenlastegelegde voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk aan de daaraan in artikel 261 Sv gestelde eisen, en verdachte heeft, blijkens zijn houding ter terechtzitting, ook goed begrepen welk verwijt hem hier wordt gemaakt.
Bewijsoverwegingen
Aan verdachte wordt (samengevat) verweten dat hij aan de bij de bespreking van feit 4 genoemde [slachtoffer 1] meermalen een afbeelding van zijn, verdachtes, naakte lichaam heeft gestuurd en daarmee aan haar een afbeelding of afbeeldingen heeft getoond waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de zestien jaar.
In het (enige) gesprek dat [slachtoffer 1] met de politie heeft gevoerd heeft zij verklaard dat verdachte haar een afbeelding heeft gestuurd waarop hij naakt stond. Ze zag zijn gezicht maar niet zijn lul. Hij had zijn been iets gedraaid waardoor zijn lul niet was te zien. Verdachte heeft erkend afbeeldingen van zichzelf aan [slachtoffer 1] (die op dat moment 15 jaar oud was) te hebben gestuurd, maar betwist dat daarop iets meer of anders was te zien dan zijn ontblote bovenlichaam.
Bij onderzoek van de telefoon van [slachtoffer 1] is door de politie vastgesteld dat daarin twee afbeeldingen voorkwamen van verdachte waarop hij gekleed was, en twee afbeeldingen waarbij alleen zijn ontblote bovenlichaam in beeld was.
Bij die stand van zaken valt op grond van het voorhanden bewijsmateriaal slechts te bewijzen dat verdachte aan de toen nog geen zestien jaar oude [slachtoffer 1] twee afbeeldingen van zichzelf heeft gestuurd waarop hij is te zien met ontbloot bovenlijf. Omtrent de vraag of die afbeeldingen schadelijk zijn te achten in de zin van artikel 240a Wetboek van Strafrecht (Sr) overweegt de rechtbank het volgende.
Het vertonen van een afbeelding van een man met ontbloot bovenlijf aan een meisje van 15 kan in zijn algemeenheid niet gelden als het tonen van een voor die minderjarige schadelijke afbeelding. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld. Het sturen van een dergelijke afbeelding aan een leerling door een docent kan weliswaar als niet passend worden bestempeld, maar de afbeelding zelf kan daardoor niet zonder meer als schadelijk worden beschouwd.
Verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Bewijsoverwegingen
De volgende feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan:
Verdachte heeft gedurende een zekere periode, die begon voor de zomer van 2016 en die is geëindigd eind 2016, contact gehad met [slachtoffer 2] , toen 18 jaar oud, die leerling was van de school waar verdachte als docent werkzaam was. Verdachte gaf geen les aan [slachtoffer 2] . Vóór de hierna te bespreken gebeurtenis in november 2016 is er nimmer sprake geweest van enig fysiek contact tussen [slachtoffer 2] en verdachte. In de maanden daarvoor (ongeveer vanaf augustus 2016) is het contact tussen hen geïntensiveerd en dit heeft onder meer - via sociale media zoals Instagram en WhatsApp - de vorm aangenomen van kort gezegd “sexting”. Verdachte en [slachtoffer 2] hebben rond oktober 2016 besloten te stoppen met dit contact.
In november 2016 is verdachte met zijn auto voor de woning van [slachtoffer 2] verschenen. [slachtoffer 2] heeft in de auto van verdachte plaatsgenomen en verdachte heeft [slachtoffer 2] een knuffel gegeven. Vervolgens heeft verdachte de borst van [slachtoffer 2] betast door zijn hand onder haar BH te brengen. Enige tijd later, in december 2016, heeft [slachtoffer 2] verdachte opgezocht in zijn klaslokaal. Bij die gelegenheid heeft verdachte [slachtoffer 2] gezoend waarbij hij zijn tong in de mond van [slachtoffer 2] heeft gebracht.
Aldus staat vast dat verdachte de in de tenlastelegging beschreven handelingen bij/met [slachtoffer 2] heeft verricht. De kern van het aan verdachte gemaakte verwijt is, dat hij [slachtoffer 2] tot het dulden van die handelingen heeft gedwongen door (samengevat) het volgende:
- geweld en/of
- bedreiging met geweld en/of
- een andere feitelijkheid, te weten:
- onverhoeds handelen en/of
- de omstandigheid dat [slachtoffer 2] leerling was op de school waar verdachte werkte en/of
- leeftijdsverschil en/of
- ( daardoor) psychisch en/of fysiek en/of geestelijk overwicht.
Verdachte heeft ontkend dat hij op welke manier dan ook [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van de meergenoemde handelingen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Geweld en/of bedreiging met geweld en/of fysiek overwicht
Hiervan is niets gebleken.
Leerlingschap, leeftijdsverschil en psychisch en/of fysiek overwicht
Dat [slachtoffer 2] leerling was van de school waar verdachte leraar was staat vast, evenals het leeftijdsverschil van 19 jaar tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Wat naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet is komen vast te staan is, dat uit die omstandigheden enige dwang is voortgevloeid die [slachtoffer 2] heeft bewogen de handelingen waar het om gaat te dulden.
Voor dat oordeel is in hoofdzaak redengevend de omstandigheid dat uit de diverse verklaringen die [slachtoffer 2] heeft afgelegd (tegenover de politie en de rechter-commissaris) op geen enkele wijze valt af te leiden dat zij zich op enig moment in de relatie met verdachte tot wat dan ook gedwongen heeft gevoeld in verband met het leeftijdsverschil of de positie van verdachte als leraar op de school waar zij leerling was. Veeleer blijkt uit die verklaring dat de verhouding tussen verdachte en [slachtoffer 2] werd gekenmerkt door vriendschappelijkheid, en door over en weer uitdagende uitlatingen. Zo verklaart [slachtoffer 2] (bij de politie) dat zij verdachte als een vriend zag, hij was niet haar docent, zij sprak hem aan met “je”, en hij was een persoon waar zij haar ei kwijt kon. Zij hadden veel lol met elkaar en het klikte tussen hen. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 2] dat zij met verdachte een keer een seksueel rollenspel heeft gespeeld via Instagram, en dat zij op haar door verdachte toegestuurde naaktfoto’s heeft gereageerd op een manier waar verdachte zelfvertrouwen van kreeg.
Noch in de verklaring van [slachtoffer 2] , noch in een ander bewijsmiddel is enige aanwijzing te vinden voor dwang.
Onverhoeds gedrag
Nu - afgezien van het elkaar geven van een knuffel in de auto - niet is gebleken dat, voorafgaand aan de besproken handelingen, daarover enig overleg dan wel enige aankondiging heeft plaatsgevonden, kan een onverhoeds element daaraan op zichzelf niet worden ontzegd. Maar, gelet op de seksueel getinte contacten die tevoren tussen verdachte en [slachtoffer 2] hadden plaatsgevonden, kan niet worden gezegd dat dit onverhoedse element zodanig overrompelend was dat daaruit dwang als bedoeld in de tenlastelegging volgt. Dat [slachtoffer 2] deze handelingen als ongewenst en onprettig heeft ervaren, maakt dat niet anders.
De slotsom is dat de in de tenlastelegging als ontuchtig gekwalificeerde handelingen weliswaar vaststaan, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat deze onder invloed van enige dwang hebben plaatsgevonden. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Bewijsoverwegingen
Op 11 januari 2017 is onder verdachte een mobiele telefoon, merk Huawei, in beslag genomen. In die telefoon bevond zich een SIM-kaart. De gegevens daarvan zijn met forensische onderzoeksapparatuur uitgelezen. Daarbij zijn afbeeldingen en video’s voor nader onderzoek inzichtelijk gemaakt.
Van de in de telefoon aangetroffen afbeeldingen zijn er 38 (waarvan 2 dubbele) door de politie beschreven en als kinderpornografisch aangemerkt. Daarvan zijn 7 afbeeldingen (waarvan 1 dubbele) herkend als reeds eerder bekend kinderpornografisch materiaal. Voor de overige afbeeldingen geldt dat laatste niet. Het betreft afbeeldingen waarop kleine kinderen zichtbaar zijn. Op het merendeel van die afbeeldingen is de penis van een volwassen man te zien, en op een aantal daarvan ook het gezicht van die man. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat de kinderen op al deze afbeeldingen zijn kinderen zijn en dat hij de man is die op de afbeeldingen is te zien. Verder heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat hij deze afbeeldingen heeft gemaakt.
Door de verdediging is het kinderpornografisch karakter van een aantal van deze afbeeldingen betwist, onder meer op de grond dat, voor zover op die afbeeldingen (de penis van) verdachte is te zien, er geen sprake is van enige interactie tussen verdachte en de kinderen.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting kennis genomen van alle 38 door de politie beschreven afbeeldingen. Verder heeft de rechtbank al die afbeeldingen ter terechtzitting aan verdachte in aanwezigheid van diens raadsman en de officier van justitie voorgelegd en met hem besproken. Op grond daarvan komt de rechtbank tot het volgende oordeel over die afbeeldingen.
In de tenlastelegging zijn (na wijziging daarvan ter terechtzitting) zes afbeeldingen beschreven. Twee daarvan ( [bestandsnaam 1] en [bestandsnaam 2] ) zijn afbeeldingen die niet door verdachte zijn gemaakt, waar hij noch zijn kinderen op voorkomen, en die door verdachte - naar hij ter terechtzitting heeft verklaard - van internet zijn gedownload. De rechtbank merkt deze afbeeldingen op grond van haar waarneming ter terechtzitting aan als kinderpornografisch, nu daarop seksuele handelingen voorkomen respectievelijk sprake is van de strekking tot het opwekken van seksuele prikkeling en daarbij steeds een minderjarige is betrokken.
Van de overige vier in de tenlastelegging beschreven afbeeldingen staat vast dat hierop verdachte alsmede één of meer van zijn kinderen te zien zijn. Van één van die afbeeldingen ( [bestandsnaam 3] ) is het kinderpornografisch karakter niet door de verdediging betwist, en de rechtbank heeft uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat een dergelijk karakter evident is.
Op de resterende drie in de dagvaarding genoemde afbeeldingen is telkens verdachte te zien met zijn penis al dan niet in erectie, alsmede één van zijn kinderen. Hoewel de kinderen zelf gekleed zijn en ook geen interactie tussen verdachte en de kinderen valt waar te nemen in die zin dat verdachte de kinderen aanraakt, stelt de rechtbank na waarneming vast dat deze afbeeldingen naar hun aard onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling en daarmee te kwalificeren zijn als kinderpornografisch in de zin van artikel 240b Sr. Het gaat daarbij om de combinatie van het fotograferen van zijn, verdachtes, penis (stijf en/of in zijn eigen hand), waarbij direct in de nabijheid van verdachte een of meer van zijn kinderen zich bevinden dan wel de foto zo is genomen dat de kinderen op de foto dicht bij de penis staan.
Voor wat betreft de niet in de dagvaarding genoemde, maar wel beschreven, door de rechtbank waargenomen en met verdachte ter terechtzitting besproken afbeeldingen geldt, dat de rechtbank na waarneming vaststelt dat het overgrote deel daarvan eveneens is aan te merken als kinderpornografisch op grond van de in de vorige alinea vermelde motivering en de daarin tot uiting gebrachte criteria. Ook deze foto’s strekken onmiskenbaar tot het opwekken van seksuele prikkeling door de combinatie van het fotograferen van zijn, verdachtes, penis, dicht bij zijn kinderen en door fotograferen van een van zijn kinderen waarbij de foto gericht is op de billen, schaamstreek en/of vagina.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het meermalen vervaardigen, verwerven en in bezit hebben en downloaden van een hoeveelheid afbeeldingen met een kinderpornografisch karakter. Hetgeen verdachte onder dit feit meer en anders is tenlastegelegd acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte kinderpornografisch materiaal heeft verspreid, aangeboden of openlijk tentoongesteld, en evenmin dat sprake was van het maken van een gewoonte van hetgeen bewezen is verklaard.
Feit 5
Bewijsoverwegingen
Op de bij verdachte in beslag genomen mobiele telefoon, merk Huawei, zijn twee foto’s aangetroffen waarop een kind in de geschatte leeftijd van 0 tot 8 jaar is te zien dat ligt te slapen in een bed. De rechterarm van het kind hangt uit bed. Tegen de hand van het kind is een stijve penis van een man gedrukt. De eikel van de stijve penis ligt in de handpalm van de hand van het kind. De buik en de bovenbenen van de man zijn ook zichtbaar en naakt. [2]
Verdachte heeft erkend dat hij de man is die op de foto’s staat, dat hij de foto’s gemaakt heeft, en dat het kind dat op de foto’s is te zien zijn kind is. [3]
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 5 tenlastegelegde ontucht met zijn kind beneden de leeftijd van zestien jaren.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
2.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 maart 2017 te Nieuwerkerk aan den IJssel
meermalen een hoeveelheid afbeeldingen, te weten foto's, bevattende afbeeldingen, heeft vervaardigd en verworven en in bezit gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen (onder meer) bestonden uit:
- [bestandsnaam 1] (p. 186)
Op de foto is een meisje te zien in de geschatte leeftijd tussen 10 en 16 jaar. Het meisje ligt op haar rug en is naakt. Haar hoofd ligt tegen een dekbed of kussen aan en haar knieën liggen tegen haar schouders aan. De foto is genomen vanaf de billen van het meisje. De foto is gericht op de anus en de vagina van het meisje. De anus van het meisje staat open en
- [bestandsnaam 2] (p. 187)
Op de foto is een meisje te zien in de geschatte leeftijd tussen 10 en 14 jaar. Het meisje zit op een bed en is naakt. Naast het meisje ligt een volwassen vrouw. De vrouw draagt een spijkerbroek met een bh. Het meisje heeft zich over de vrouw heen gebogen. De vrouw heeft haar hoofd naar achteren gebogen en het meisje kust de vrouw op de mond. Het meisje heeft haar linkerhand in de rechter cup van de bh geschoven. De rechter cup is hierdoor naar beneden gegaan. het meisje knijpt in de rechter borst van de vrouw. De tepel van de rechter borst van de vrouw is zichtbaar en
- [bestandsnaam 3] (p. 191)
Op de foto ligt een kind te slapen in bed. Het kind ligt onder een dekbed en draagt een pyjama. De rechter arm van het kind hangt uit het bed. Tegen de hand van het kind is een stijve penis van een man gedrukt. De eikel van de stijve penis ligt in de handpalm van de hand van het kind. De buik en de bovenbenen van de man zijn naakt
en
- FOTO 1 ( [bestandsnaam 4] )
op de afbeelding is een jongen te zien in de geschatte leeftijd tussen 1 en 2 jaar. De jongen draagt een wit rompertje en staat op een commode. Voor de commode staat hij, verdachte, geheel naakt. Hij, verdachte, heeft zijn penis in zijn hand. De andere arm van verdachte is gestrekt, het lijkt of hij in deze hand een camera heeft en hiermee een "selfie" maakt en
- FOTO 3 ( [bestandsnaam 5] )
op de afbeelding is hij, verdachte, te zien. Hij draagt een badjas die open hangt. Te zien is dat het bovenlichaam en het geslachtsdeel van hem naakt zijn. Hij heeft zijn penis met zijn hand vast. Achter hem zitten op de bank twee kinderen, waaronder een meisje in de geschatte leeftijd tussen 2 en 4 jaar. Aan de houding van hem, verdachte, is te zien dat hij een "selfie" maakt van zijn bovenlichaam, zijn geslachtsdeel en de kinderen die achter hem op de bank zitten en
- FOTO 4 ( [bestandsnaam 6] )
op de afbeelding ligt hij, verdachte, op zijn rug. Hij is naakt en zijn penis is stijf. Achter hem zit een meisje in de geschatte leeftijd tussen 3 en 6 jaar. Het meisje kijkt over de schouder van hem, verdachte. Aan zijn houding is te zien dat hij van zichzelf en het meisje een "selfie" maakt;
5.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 maart 2017 te Nieuwerkerk aan den IJssel met zijn kind, beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen/houden van zijn (stijve) penis tegen/in de hand van zijn kind.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

9.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

10.De strafoplegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies van 15 augustus 2017 geadviseerd, genummerd 1 t/m 16. Deze bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die bijzondere voorwaarden uit te oefenen toezicht dienen op grond van artikel 14e Sr dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 3 jaar.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het via internet downloaden en vervolgens in bezit hebben door verdachte van kinderpornografische afbeeldingen geldt als onaanvaardbaar en strafwaardig, nu daarmee het vervaardigen en verspreiden van dergelijke afbeeldingen en het daartoe misbruiken van kinderen in stand wordt gehouden.
De overigens bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op handelingen van verdachte die kennelijk waren gericht op lustbevrediging en waarbij zijn eigen, zeer jonge, kinderen betrokken waren. Daarbij is in elk geval één keer sprake geweest van feitelijk contact tussen de penis van verdachte en één van die jonge kinderen. Dergelijk handelen valt vanwege de ernst daarvan niet alleen strafrechtelijk in een categorie misdrijven waarvan het plegen met zware straffen wordt bedreigd, doch is ook in moreel en maatschappelijk opzicht verwerpelijk. Als strafrechtelijke reactie daarop komt als uitgangspunt slechts oplegging van een straf in aanmerking die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, van 21 juni 2017, en van C.J.F. Kemperman, psychiater, van 22 juni 2017. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van hyperseksualiteit en een ongespecificeerde parafiele stoornis; zij adviseren de feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Zij adviseren om aan verdachte als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een intensieve deeltijdbehandeling bij forensische polikliniek de Waag op te leggen. De rechtbank kan zich vinden in bovenstaande conclusies en maakt deze tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 15 augustus 2017 van Reclassering Nederland. De reclassering acht een intensieve deeltijdbehandeling nodig om verdachte te ondersteunen in het creëren van een veilige omgeving voor zijn kinderen in relatie tot hem, en voor het afzwakken van zijn hyperseksualiteit en het gezond leren uiten van zijn seksuele behoeften. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van vijf jaar en met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij de Waag, het niet alleen zijn met minderjarigen en/of met zijn kinderen, en het zich onthouden van het digitaal communiceren met een seksuele intentie met minderjarigen/kinderen, waarbij het toezicht mede kan bestaan uit controle van zijn computer(s) en andere apparatuur.
Ook de aanbevelingen van de reclassering zal de rechtbank overnemen, wat betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan een deel in voorwaardelijke vorm, met oplegging van bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd en met een proeftijd van vijf jaar. Daarover, en over de duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf, wordt nog het volgende overwogen.
De rechtbank zal een straf op leggen die, wat het onvoorwaardelijk gedeelte betreft, met zich zal brengen dat verdachte reeds binnen afzienbare tijd na de uitspraak van dit vonnis in vrijheid zal worden gesteld. In dat opzicht wijkt de straf die de rechtbank oplegt aanmerkelijk af van de eis van de officier van justitie. Daarvoor is onder meer redengevend dat tegen verdachte minder feiten bewezen zijn verklaard dan waarop de officier van justitie haar eis had gebaseerd. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoe verwerpelijk de gedragingen van verdachte jegens zijn kinderen ook mogen zijn geweest, niet gebleken is dat die kinderen daarvan enige schade hebben ondervonden dan wel daar in de toekomst schade van zullen ondervinden. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting, naar het de rechtbank voorkomt oprecht, berouw heeft getoond en de motivering en bereidheid aan de dag heeft gelegd om zich te laten behandelen zodat hij te zijner tijd weer in zijn gezin kan terugkeren, wat ook in het belang van dat gezin moet worden geacht.
Daar staat tegenover dat, nu verdachte op afzienbare termijn vrij zal komen terwijl de door de reclassering en de deskundigen geadviseerde behandeling nog moet beginnen, krachtige waarborgen moeten worden geschapen om herhaling van feiten als thans bewezenverklaard te voorkomen. Daarom zal de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, de proeftijd niet tot drie jaar beperken en evenmin diverse voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd laten vallen.
Omtrent de door de officier van justitie mede gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank, onder verwijzing van hetgeen zij in de vorige alinea heeft overwogen, dat daartoe inderdaad aanleiding is nu de situatie als voorzien in artikel 14e Sr zich voordoet.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 17.868,54.
[slachtoffer 1] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [slachtoffer 1] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.108,80.
11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.243,54, tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 300,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen voor het overige.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 240b, 247, 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen, verwerven, in bezit hebben en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk de toegang verschaffen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
met zijn kind beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
440(
VIERHONDERDVEERTIG)
DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
240(
TWEEHONDERDVEERTIG)
DAGEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
vijfjaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd niet van adres zal wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering, waarbij overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres vooraf met de reclassering worden besproken;
- gedurende de proeftijd medewerking verleent aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
- zich gedurende de proeftijd onder (intensieve) behandeling stelt van de Waag of soortgelijke forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn hyperseksualiteit;
- gedurende de proeftijd medewerking verleend aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, overeenkomstig de te geven aanwijzingen door de reclassering;
- gedurende de proeftijd de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verleent om referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- gedurende de proeftijd openheid verschaft over (partner)relaties en toestemming verleent tot contactopname met een nieuwe relatie;
- zich gedurende de proeftijd niet als enige volwassene bevindt in een ruimte met één of meerdere minderjarigen, zolang de reclassering en de betrokken instanties dit nodig achten;
- gedurende de proeftijd enkel contact heeft met (zijn) kinderen onder toeziend oog van hulpverlening/andere volwassenen, zolang de reclassering en de betrokken instanties dit nodig achten;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het op welke wijze dan ook op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met minderjarigen/kinderen en/of zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en/of zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met minderjarigen/kinderen wordt gecommuniceerd, terwijl het daarop uitgeoefende toezicht de afspraak omvat dat veroordeelde geen wisprogramma’s op zijn digitale apparatuur mag hebben of gebruiken, en het toezicht verder mede kan bestaan uit controle van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017005769, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 280).
2.Proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, blz. 171 – 191.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting.