Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 2 december 2016;
- de brief van mr. Bokhorst van 12 januari 2017, ter griffie ingekomen op 13 januari 2017.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een opvolgend testamentair bewindvoerder. Het verzoek is ingediend door de verzoekster, die als executeur was benoemd in het testament van de overledene, mevrouw [BC], die op 23 januari 2016 in Larnaka, Cyprus, is overleden. De overledene had in haar testament de dochter benoemd tot enig erfgenaam en de verzoekster tot executeur, met het vermogen onder bewind gesteld. De dochter heeft een verstandelijke handicap, waardoor het vermogen onder bewind is gesteld met de vader als bewindvoerder.
De verzoekster heeft verzocht om haar benoeming tot opvolgend bewindvoerder voor het vermogen dat zich in Cyprus bevindt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het een internationale zaak betreft, aangezien de overledene en de belanghebbenden in het buitenland woonden en het vermogen zich daar bevond. De rechter heeft de toepasselijkheid van de Erfrechtverordening (EU) Nr. 650/2012 vastgesteld, die bepaalt dat de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gerechten van Cyprus bevoegd zijn om over het verzoek uitspraak te doen, omdat verzoekster geen schriftelijke verklaring heeft overgelegd van de belanghebbenden die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter zouden hebben aanvaard. Daarom heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om over het verzoek uitspraak te doen, zonder een proceskostenveroordeling uit te spreken.