ECLI:NL:RBDHA:2017:1035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
5572659 EJ Verz 16-97312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een opvolgend testamentair bewindvoerder in een internationale erfzaak met betrekking tot een nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een opvolgend testamentair bewindvoerder. Het verzoek is ingediend door de verzoekster, die als executeur was benoemd in het testament van de overledene, mevrouw [BC], die op 23 januari 2016 in Larnaka, Cyprus, is overleden. De overledene had in haar testament de dochter benoemd tot enig erfgenaam en de verzoekster tot executeur, met het vermogen onder bewind gesteld. De dochter heeft een verstandelijke handicap, waardoor het vermogen onder bewind is gesteld met de vader als bewindvoerder.

De verzoekster heeft verzocht om haar benoeming tot opvolgend bewindvoerder voor het vermogen dat zich in Cyprus bevindt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het een internationale zaak betreft, aangezien de overledene en de belanghebbenden in het buitenland woonden en het vermogen zich daar bevond. De rechter heeft de toepasselijkheid van de Erfrechtverordening (EU) Nr. 650/2012 vastgesteld, die bepaalt dat de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gerechten van Cyprus bevoegd zijn om over het verzoek uitspraak te doen, omdat verzoekster geen schriftelijke verklaring heeft overgelegd van de belanghebbenden die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter zouden hebben aanvaard. Daarom heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om over het verzoek uitspraak te doen, zonder een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingsplaats 's-Gravenhage
FJ
Zaaknr.: 5572659 EJ VERZ 16-97312
1 februari 2017
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. Y.M. Bokhorst,
hierna te noemen: verzoekster,
en
[dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: de dochter,
en
[vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 2 december 2016;
  • de brief van mr. Bokhorst van 12 januari 2017, ter griffie ingekomen op 13 januari 2017.

2.Feiten

2.1.
Op 23 januari 2016 is te Larnaka (Cyprus) overleden mevrouw [BC] , laatst afwisselend woonachtig te Cyprus en te Londen, geboren te Soerabaja (Indonesië) op [1948] (hierna: de overledene).
2.2
Volgens opgave van het Nederlandse Centraal testamentenregister heeft de overledene voor het laatst over haar nalatenschap beschikt bij testament op 29 augustus 1994. In dit testament heeft de overledene voor zover van belang gekozen voor Nederlands recht als het recht dat van toepassing is op de vererving en afwikkeling van haar nalatenschap. Volgens opgave van de rechtbank en districtsrechtbank in Cyprus heeft de overledene in Cyprus niet bij geregistreerd testament over haar nalatenschap beschikt.
2.3
De overledene heeft in haar testament de dochter benoemd tot enig erfgenaam, verzoekster benoemd tot executeur en het door de dochter te erven vermogen onder bewind gesteld.
2.4
Over het vermogen dat zich in Engeland bevindt, heeft de overledene verzoekster tot bewindvoerder benoemd, die deze benoeming heeft aanvaard.
2.5
Over het vermogen dat zich in Cyprus bevindt, heeft de overledene een bewindvoerder en opvolgend bewindvoerder benoemd die deze benoeming niet hebben aanvaard.
2.6
De dochter heeft een verstandelijke handicap. Om die reden is het vermogen van de dochter onder bewind gesteld met de benoeming van de vader tot bewindvoerder.

3.Verzoek

3.1.
Bij verzoekschrift heeft verzoekster – kort samengevat – verzocht om haar tot opvolgend testamentair bewindvoerder te benoemen voor het door de overledene aan de dochter nagelaten vermogen dat zich in Cyprus bevindt.
3.2
Verzoekster legt haar verzoek voor aan de Nederlandse kantonrechter, en niet aan de rechter in Cyprus, omdat Nederlands recht van toepassing is op de nalatenschap. Bovendien was het niet de wens van de overledene dat de vader zeggenschap zou hebben over het aan de dochter nagelaten vermogen dat zich in Cyprus bevindt, terwijl de vader veel invloed heeft in Cyprus. Ten slotte stelt verzoekster dat een procedure in Cyprus tot hogere kosten zal leiden die ten laste komen van de nalatenschap en dus van de dochter.

4.Beoordeling

4.1.
Het betreft een internationale zaak, omdat de overledene op het tijdstip van overlijden in het buitenland woonachtig was, evenals beide belanghebbenden, terwijl ook het vermogen van de overledene zich in het buitenland bevindt.
4.2
Van toepassing zijn de bepalingen van de Verordening (EU) Nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: de Erfrechtverordening).
4.3
Ingevolge artikel 4 van de Erfrechtverordening zijn de gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.
4.4
Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kunnen ingevolge artikel 5 lid 1 van de Erfrechtverordening de betrokken partijen overeenkomen dat een gerecht of de gerechten van die lidstaat bij uitsluiting bevoegd zijn om uitspraak te doen over elke aangelegenheid die de erfopvolging betreft.
4.5
De gerechten van een lidstaat waarvan het recht door de erflater overeenkomstig artikel 22 is gekozen, zijn ingevolge artikel 7 van de Erfrechtverordening bevoegd om over de erfopvolging uitspraak te doen indien - voor zover thans van belang - de partijen in het geding zijn overeengekomen om overeenkomstig artikel 5 bevoegdheid te verlenen aan een gerecht of de gerechten van die lidstaat of de partijen in het geding de bevoegdheid van het aangezochte gerecht uitdrukkelijk hebben aanvaard.
4.6
Artikel 22 lid 1 van de Erfrechtverordening bepaalt voor zover thans van belang dat een persoon als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kan kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit.
4.7
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening de gerechten van Cyprus bevoegd zijn om over het verzoek uitspraak te doen. Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om een schriftelijke, ondertekende verklaring over te leggen van beide belanghebbenden, dan wel van alleen de vader indien aangenomen kan worden dat hij de dochter in deze zaak in rechte dient te vertegenwoordigen, waaruit volgt dat zij voor deze zaak de bevoegdheid van de kantonrechter van deze rechtbank uitdrukkelijk hebben aanvaard.
4.8
Gezien het vorenstaande zal de kantonrechter zich onbevoegd verklaren om over het verzoek uitspraak te doen.
4.9
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd om over het verzoek uitspraak te doen.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2017.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of
nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.