ECLI:NL:RBDHA:2017:10119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
09/817093-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor diefstal, overtredingen en verkeersdelicten

Op 6 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zestien strafbare feiten, waaronder dertien misdrijven en drie overtredingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor de misdrijven en 9 weken hechtenis voor de overtredingen. De zaak omvatte onder andere diefstal van gereedschappen, het veroorzaken van een verkeersongeval en het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft ook vorderingen van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan strafbare feiten, ondanks eerdere veroordelingen en een proeftijd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De vorderingen tot schadevergoeding zijn grotendeels toegewezen, en de verdachte is verplicht om deze bedragen te betalen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817093-17; 09/817917-17 (ttz. gev.); 99/000225-39 (vi-zaak)
Datum uitspraak: 6 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is, ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/817093-17, gehouden ter terechtzitting van 7 juni 2017 (pro forma) en ter terechtzitting van 23 augustus 2017 (inhoudelijk) en is, ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/817917-17, gehouden ter terechtzitting van 23 augustus 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.R. van Halderen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging van de zaak met parketnummer: 09/817093-17 (hierna: dagvaarding I) en de tenlastelegging van de zaak met parketnummer: 09/817917-17 (hierna: dagvaarding II) zijn als bijlage bij dit vonnis gevoegd (zie bijlage A).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan negentien strafbare feiten. Verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan feiten 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11 en 12 van dagvaarding I en feit 3 primair van dagvaarding II.
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging van de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten, dient de rechtbank ter zake daarvan de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kort samengevat:
  • diefstal van een kettingzaag en/of een slijptol van [slachtoffer 1] (feit 1, dagvaarding I) en/of;
  • heling van een acculader (feit 2, dagvaarding I) en/of;
  • doorrijden na het veroorzaken van een verkeersongeval (feit 3, dagvaarding I) en/of;
  • diefstal van twee kentekenplaten (feit 7 primair, dagvaarding I) ofwel heling van deze kentekenplaten (feit 7 subsidiair, dagvaarding I) ofwel verduistering van deze kentekenplaten (7 meer subsidiair, dagvaarding I) en/of;
  • diefstal van verschillende gereedschappen en/of een radio en/of benzine en/of eieren van [slachtoffer 2] (feit 1, dagvaarding II) en/of;
  • diefstal van een accu en/of een gereedschapskist met inhoud van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (feit 2, dagvaarding II) en/of;
  • diefstal van verschillende gereedschappen van [slachtoffer 5] (feit 4, dagvaarding II) en/of;
  • diefstal van een slijptol en/of een boorkoffer met boor van [slachtoffer 6] (feit 5, dagvaarding II) en/of;
  • diefstal van verschillende gereedschappen van [slachtoffer 7] (feit 6, dagvaarding II) en/of;
  • poging tot diefstal van een of meerdere gereedschapskoffers van [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] (feit 7, dagvaarding II).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van de hem bij dagvaarding I onder 7 primair en 7 subsidiair ten laste gelegde feiten en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem bij dagvaarding I onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 meer subsidiair, 8, 9, 10, 11 en 12 ten laste gelegde feiten en de hem bij dagvaarding II onder 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem bij dagvaarding I onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van feiten 4, 5 en 6 van dagvaarding I. Ten aanzien van de kentekenplaten die staan vermeld in feit 7 van dagvaarding I, heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze kentekenplaten heeft gestolen of geheeld (resp. feit 7 primair, subsidiair) en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de verduistering van deze kentekenplaten (feit 7 meer subsidiair). De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van de feiten 8, 9, 10, 11 en 12 van dagvaarding I.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de hem bij dagvaarding II onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft ten slotte aangegeven dat een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van feit 3 primair van dagvaarding II.
3.4
De beoordeling van de tenlasteleggingen
3.4.1
Ten aanzien van feiten 1 en 3, dagvaarding I [1]
Namens [slachtoffer 1] , gevestigd aan de [adres 1] te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal en in zijn aangifte het volgende naar voren gebracht. Op 10 januari 2017 omstreeks 9:45 uur was hij aanwezig in zijn woning gelegen aan de [adres 1] te Zevenhuizen. Hij zag dat er voor de inrit van het bedrijf [slachtoffer 1] een zwarte Opel met het kenteken [kenteken 1] stond (hierna: de Opel). Hij is naar de Opel toe gereden met een auto van het merk Nissan (hierna: de Nissan) en heeft de Nissan vervolgens achter de Opel geparkeerd. Hij zag dat er een blanke man op de bestuurdersstoel van de Opel zat en dat er bij de loods een man met een donkere huidskleur stond. [slachtoffer 1] zag dat de man wat spullen weggooide achter de loods. De man liep naar [slachtoffer 1] toe. [slachtoffer 1] zei tegen de man dat hij hem niet vertrouwde. De man zei dat hij een schuur wilde huren. [slachtoffer 1] merkte aan het gedrag van de man, dat de man weg wilde gaan. De blanke man was intussen uit de Opel gestapt, de donkere man stapte snel in de Opel en reed weg. Hij reed daarbij tegen de voorkant van de Nissan, waardoor er schade ontstond. [slachtoffer 1] zag dat de bumper van de Nissan was gescheurd. Even later keerde de Opel terug. De maat van de donkere man (de rechtbank begrijpt: de blanke man) stapte daarna weer in de Opel. Op de hoek van de loods met de inrit, vond [slachtoffer 1] de slijptol en kettingzaag terug. De slijptol en kettingzaag lagen oorspronkelijk in de loods aangrenzend aan de inrit waar de zwarte Opel had gestaan. [2]
Op dinsdag 10 januari 2017 omstreeks 10:00 uur werd [slachtoffer 10] door zijn neef (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] ) gebeld. Zijn neef zei tegen hem dat er dieven op het erf van het bedrijf aanwezig waren. [slachtoffer 10] is naar het erf van het bedrijf gerend. Hij zag dat een auto met grote snelheid het erf afreed en dat zijn neef een blokkade had gemaakt met zijn eigen auto, zodat het lastiger werd om het erf af te rijden. De bestuurder van de auto had een donker uiterlijk, een kaal dik hoofd en droeg donkere kleding. Zijn neef stond bij een blanke persoon. De bestuurder van de auto kwam terug. De blanke persoon stapte in bij de bijrijderskant. Zijn neef stapte in de auto die als barricade had gediend. [slachtoffer 10] is ook in die auto gestapt. Zij hebben de auto een tijdje gevolgd. Zij zagen dat er schade aan hun auto zat. [3]
Volgens [slachtoffer 10] liggen de slijptol en kettingzaag, waarover [slachtoffer 1] in zijn aangifte heeft verklaard, normaalgesproken in de schuur. [4]
Op dinsdag 10 januari 2017 om 10:22 uur is verdachte aangehouden. Hij bleek als bijrijder in de Opel te zitten. [5] De bestuurder van deze auto, [medeverdachte] , is eveneens aangehouden. [6]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 10 januari 2017 tezamen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) is gestopt bij een boerderij, dat er een boer aan kwam rijden, dat de boer vroeg wat hij daar deed, dat [verdachte] met de boer sprak, dat hij ( [medeverdachte] ) op verzoek van [verdachte] uit de auto stapte, dat [verdachte] in de auto stapte, dat [verdachte] wegreed, dat hij ( [medeverdachte] ) naar de weg liep, dat [verdachte] keerde, dat [verdachte] naar hem toe kwam rijden, dat hij in de auto stapte en dat [verdachte] vervolgens met hoge snelheid wegreed. [7]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 10 januari 2017 samen met [medeverdachte] op het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en dat hij (net als [medeverdachte] ) op dit erf als bestuurder van de Opel heeft opgetreden. Verder heeft hij verklaard dat hij een “tikkie hoorde” toen de Opel de Nissan raakte. [8]
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] , in combinatie met voornoemde verklaring van verdachte en voornoemde verklaring van [medeverdachte] , volgt dat verdachte en [medeverdachte] op 10 januari 2017 op het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] aanwezig zijn geweest. Gelet hierop in combinatie met de omstandigheid dat [medeverdachte] een blanke huidskleur heeft en verdachte een donkere huidskleur, concludeert de rechtbank dat indien door de aangever en getuigen wordt gesproken over de donkere man, daarmee verdachte wordt bedoeld en dat indien door hen wordt gesproken over de blanke man, daarmee [medeverdachte] wordt bedoeld.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt verder dat verdachte op zijn erf zijn auto heeft beschadigd en daarna direct het terrein heeft verlaten. Zijn aangifte, waaruit blijkt dat verdachte op dat moment optrad als bestuurder van de Opel, vindt steun in eerdergenoemde verklaring van [medeverdachte] en in de getuigenverklaring van [slachtoffer 10] , nu uit hun verklaringen valt af te leiden dat [medeverdachte] op het terrein achterbleef terwijl verdachte met hoge snelheid het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] met de Opel verliet. Uit de verklaring van [slachtoffer 10] en de aangifte van [slachtoffer 1] , blijkt daarnaast dat zij schade hebben geconstateerd aan de Nissan.
Gelet op voornoemde verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] een verkeersongeval heeft veroorzaakt door met de Opel tegen de Nissan aan te rijden en dat daardoor schade is toegebracht aan de Nissan. Verdachte moet hebben geweten dat er daardoor schade was toegebracht aan de Nissan, aangezien hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een “tikkie hoorde” toen de Opel de Nissan raakte. Nu verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteitsgegevens achter te laten, heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, ofwel feit 3 van dagvaarding I.
Korte tijd nadat verdachte was vertrokken van het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] , trof [slachtoffer 1] een slijptol en kettingzaag buiten de loods aan, terwijl deze goederen - blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 10] - kennelijk normaal gesprokken in de loods werden bewaard. Korte tijd voordat [slachtoffer 1] deze goederen aantrof, had hij gezien dat de donkere man (verdachte), daar enkele spullen weggegooide. Gelet op deze omstandigheden, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid op 10 januari 2017 op het erf van [slachtoffer 1] / [slachtoffer 1] , acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze goederen vanuit de loods heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Door zo te handelen heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank als heer en meester over deze goederen gedragen en zich schuldig gemaakt aan diefstal.
Verdachtes verklaring dat hij enkel op het erf van de [slachtoffer 1] was om te informeren naar een ruimte om te huren, acht de rechtbank onaannemelijk. Verdachte heeft inconsistent over zijn bedoelingen verklaard: bij de politie heeft hij gezegd dat hij huurruimte zocht voor de spullen van het failliete bedrijf van [medeverdachte] , en ter zitting heeft hij verklaard dat huurruimte zocht om aan auto’s te kunnen sleutelen. Bovendien strookt het niet met de gedragingen van verdachte die zich zo snel mogelijk uit de voeten maakte (en daarbij ook nog eens een aanrijding veroorzaakte) nadat hij door [slachtoffer 1] was aangesproken op zijn aanwezigheid op het erf.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 10 januari 2017 te Zevenhuizen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een kettingzaag en een slijptol ofwel feit 1 van dagvaarding I.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2, dagvaarding I
In de auto van verdachte is op 11 januari 2017 een acculader van het merk Makita aangetroffen. Deze acculader bleek te zijn gestolen.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze acculader via de site Marktplaats heeft gekocht voor een bedrag van € 15,00 en dat hij niet wist dat deze acculader van enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dit verhaal niet volkomen onaannemelijk. Dat verdachte had moeten weten dat deze acculader van enig misdrijf afkomstig had, acht de rechtbank dan ook niet bewezen. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze accu een door misdrijf verkregen goed betrof, gelet op de prijs die hij - volgens eigen zeggen - voor dit voorwerp heeft betaald.
De rechtbank zal verdachte om die reden van feit 2 van dagvaarding I vrijspreken.
3.4.3
Ten aanzien van feiten 4, 5 en 6, dagvaarding I
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder de feiten 4, 5 en 6 van dagvaarding I bewezen zal verklaren, heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, volstaat de rechtbank met betrekking tot deze feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 4 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-35, d.d. 12 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 79);
  • Het proces-verbaal van bevindingen, van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-9, d.d. 10 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 80 en 81).
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 5 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-1, d.d. 10 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 15 t/m 24);
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-13, d.d. 10 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 71 t/m 74);
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-37, d.d. 13 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met een bijlage (ongenummerd).
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 6 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van aanhouding, van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016346702-2, d.d. 14 december 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 5 en 6);
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-37, d.d. 13 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met een bijlage (ongenummerd).
3.4.4
Ten aanzien van feit 7 primair, subsidiair en meer subsidiair, dagvaarding I [9]
[betrokkene] heeft namens [slachtoffer 11] aangifte gedaan van diefstal van 2 kentekenplaten met het nummer: [kenteken 2] . Uit haar aangifte volgt dat deze kentekenplaten in de periode van 10 december 2016 tot en met 13 december 2016 zijn verwijderd van de auto van [slachtoffer 11] , terwijl deze auto stond geparkeerd ter hoogte van de [adres 2] te
’s-Gravenhage. [10]
Op 14 december 2016 heeft een verbalisant geconstateerd dat een automobilist een auto bestuurde die was voorzien van kentekenplaten met het nummer: [kenteken 2] . De bestuurder van deze auto bleek verdachte te zijn. [11]
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij deze kentekenplaten twee dagen voor zijn aanhouding, dat was dan op 12 december 2016, heeft gevonden bij de prullenbak bij een autosloperij en dat hij deze platen daarna heeft bevestigd op zijn auto (van het merk Renault) om herkenning door de politie te voorkomen. Verdachte heeft aangegeven dat het mogelijk is dat de platen dubbele platen betreffen en dat ze om die reden weg zijn gegooid.
De rechtbank acht het volkomen onaannemelijk dat verdachte deze kentekenplaten heeft gevonden, nu hij dit verhaal niet nader heeft onderbouwd door bijvoorbeeld nadere gegevens te verstrekken over de autosloperij waar hij deze kentekenplaten zou hebben aangetroffen, ook niet na daartoe uitdrukkelijk te zijn bevraagd. De enkele verklaring dat de autosloperij inmiddels niet meer bestaat, geldt niet als voldoende onderbouwing. Gelet op de aard van de voorwerpen, acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat deze platen zomaar zouden zijn weggegooid, ook al zouden het dubbele platen betreffen. Indien de platen daadwerkelijk dubbele platen zouden betreffen, ligt het meer voor de hand deze platen zouden worden vernietigd, om fraude met deze platen te voorkomen.
Mét deze ongeloofwaardige verklaring, het motief van verdachte om de identiteit van zijn auto te verhullen, én de constatering dat verdachte één dag na de periode waarin de kentekenplaten zijn gestolen, daarover beschikt, acht de rechtbank bewezen dat het verdachte moet zijn geweest die de kentekenplaten zelf heeft gestolen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze kentekenplaten heeft gestolen omstreeks 14 december 2016.
3.4.5
Ten aanzien van feit 8, dagvaarding I
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Omdat een technisch rapport van de politie omtrent dit voorwerp ontbreekt, kan de rechtbank niet vast kan stellen of het voorwerp dat staat vermeld in de tenlastelegging een wapen betreft van categorie I onder 4 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit feit.
3.4.6
Ten aanzien van feiten 9, 10, 11 en 12, dagvaarding I
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder de feiten 9, 10, 11 en 12 van dagvaarding I bewezen zal verklaren heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, volstaat de rechtbank met betrekking tot deze feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 9 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016346702-13, d.d. 14 december 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (p. 25 t/m 31).
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 10 de volgende bewijsmiddelen:
 De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
 Een geschrift, te weten een “Specifiek Rapport” betreffende de inbeslagname van een busje peperspray bij verdachte op 23 december 2016 in het Paleis van Justitie in ’s-Gravenhage (ongenummerd);
 Het proces-verbaal van de Politie Eenheid Den Haag, nr. 20163558153, d.d. 28 december 2016 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (ongenummerd).
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 11 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017108089-4, d.d. 20 april 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 3 t/m 8);
  • Het proces-verbaal van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL2017108089, d.d. 21 april 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 10 t/m 13).
De rechtbank bezigt met betrekking tot feit 12 de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017108089-4, d.d. 20 april 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 3 t/m 8);
  • Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017009411-37, d.d. 13 januari 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (ongenummerd).
3.4.7
Ten aanzien van feit 1, dagvaarding II
[slachtoffer 2] , woonachtig aan de [adres 3] te Leimuiden, heeft verklaard dat hij op 10 april 2017 omstreeks 21:00 uur zijn schuur had afgesloten en dat hij vervolgens op dinsdag 11 april 2017 omstreeks 12:00 uur heeft geconstateerd dat zijn schuur was opengebroken en dat er diverse gereedschappen waren weggenomen uit zijn schuur.
Verdachte heeft ontkend voornoemde goederen te hebben gestolen.
Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte op 11 april 2017 aanwezig is geweest op diverse erven in de straat waar eerdergenoemde diefstal heeft plaatsgevonden, is deze omstandigheid, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende om als bewijs te kunnen dienen dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Concluderend acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal waarvan [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan en zal verdachte om die reden vrijspreken van feit 1 van dagvaarding II.
3.4.8
Ten aanzien van feit 2, dagvaarding II [12]
[slachtoffer 4] heeft namens zichzelf en het bedrijf [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal en in deze aangifte het volgende naar voren gebracht. Hij is woonachtig aan het de [adres 4] te Koudekerk aan den Rijn, op welk perceel een woning wordt gebouwd. De woning was niet afgesloten en de voordeur stond open om de boel te luchten.
Op woensdag 12 april 2017 omstreeks 7:39 uur werd hij gebeld door zijn buren. Tijdens dit gesprek werd aan hem medegedeeld dat een man een zwarte Alfa Romeo bij de oprit van de betreffende woning had geparkeerd, dat de bestuurder van deze auto twee keer heen en weer was gelopen van zijn auto naar de woning, dat deze man spullen bij zich droeg die hij vermoedelijk had weggenomen uit de woning, en dat de man vervolgens hard is weggereden in zijn auto. Uit de woning van [slachtoffer 4] zijn een accu van het merk Bosch en een gereedschapskist met inhoud weggenomen van de werknemers van het bedrijf [slachtoffer 3] en een doos met inbouwcontactdozen van [slachtoffer 4] weggenomen. [13]
[getuige] , woonachtig aan de [adres 5] te Koudekerk aan den Rijn, heeft verklaard dat zijn vrouw, op woensdag 12 april 2017 omstreeks 7:20 uur, heeft gezien dat een man het terrein van perceel nummer [adres 4] opliep, dat de man het huis op dit perceel inliep en dat hij vervolgens het huis weer uitliep met twee witte tassen in zijn handen, die groter waren dan boodschappentassen. [getuige] heeft zelf gezien dat deze man op het terrein van perceel [adres 5] liep met een zwarte koffer in zijn hand. [getuige] is naar de man toegelopen en hij heeft aan de man gevraagd wat hij allemaal had ingeladen. De man heeft gezegd dat hij niet wist waar [getuige] het over had en dat hij niets had ingeladen. Nadat [getuige] een aantal keer tegen het dak van de auto (Alfa Romeo) had geslagen, is de man met verhoogde snelheid weggereden. [getuige] heeft zijn buurman gebeld en hem verteld wat hij had gezien. [14]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is geweest die op 12 april 2017 in voornoemde woning aanwezig is geweest en dat hij aldaar door iemand is aangesproken die vroeg wat hij daar deed. [15]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 4] , korte tijd nadat verdachte in de woning aanwezig is geweest, heeft geconstateerd dat er goederen uit de woning waren weggenomen. [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat deze man met een zwarte koffer op het perceel van eerdergenoemde woning liep. Zijn vrouw zou hebben waargenomen dat een man met twee tassen, groter dan boodschappentassen, vanuit de woning naar zijn auto liep.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij in de woning is geweest omdat hij op zoek was naar stallingsruimte en dat hij zijn eigen tas met waardevolle spullen vanuit zijn auto heeft meegenomen naar de woning en weer terug, niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat het onwaarschijnlijk is dat hij in een in aanbouw zijnde woning personen zal aantreffen die hem aan stallingsruimte kunnen helpen. Bovendien is verdachte, toen iemand hem in de buurt van die woning aansprak en hij de kans kreeg om te vragen of er stallingruimte beschikbaar was, razendsnel vertrokken. Voorts strookt de verklaring van verdachte dat hij één tas met eigen spullen had, niet met de verklaring van de voornoemde getuigen over de spullen die verdachte droeg. Dat de gestolen goederen niet bij verdachte zijn aangetroffen, vormt voor de rechtbank geen reden om niet tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu verdachte na de diefstal ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om deze goederen bijvoorbeeld te verkopen.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de aangifte van [slachtoffer 4] vermelde goederen heeft gestolen en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan feit 2 van dagvaarding II.
3.4.9
Ten aanzien van feit 3 primair, dagvaarding II
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder feit 3 primair van dagvaarding II bewezen zal verklaren, heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt, met betrekking tot feit 3 primair van dagvaarding II, de volgende bewijsmiddelen:
 De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2017;
 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 12] namens [slachtoffer 13] , van de Politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2017120552-1, d.d. 4 mei 2017 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 70 t/m 93).
3.4.10
Ten aanzien van feit 4, dagvaarding II
[slachtoffer 5] , woonachtig aan de [adres 6] te Zevenhuizen, heeft aangifte gedaan van diefstal en in zijn aangifte het volgende naar voren gebracht. Op 4 mei 2017 omstreeks 10:20 uur was nog alles aanwezig in zijn garage. Op die dag zag hij omstreeks 10:45 uur een zilvergrijze auto van het merk Citroën staan bij de rechterdeur van zijn garage. Hij zag dat een man vanaf de bestuurderszijde uit de auto stapte. Ongeveer een minuut later, zag hij dat de man uit zijn garage liep met een doos in zijn handen. Nadat [slachtoffer 5] aan de man had gevraagd wat de bedoeling was, zei de man: ”Ik kom wat spullen ophalen.” De man zette de doos op zijn achterbank neer. De man stapte aan de bestuurderszijde in. [slachtoffer 5] riep naar de man: ”He, wacht eens even.” [slachtoffer 5] pakte een hendel van een portier van de Citroën vast. De auto maakte een brullend geluid. Terwijl de auto achteruit reed, brak de portierhendel af. [slachtoffer 5] is naar zijn garage gelopen en zag toen dat er meerdere kasten openstonden in de kamer waar zijn gereedschappen liggen en dat er onder meer een kettingzaag was weggenomen. [16] Een verbalisant heeft op 8 mei 2017 geconstateerd dat de deurhendel van het rechter voorportier van de betreffende Citroën, die verdachte onder zich had, ontbrak. [17]
Uit de zich bij deze aangifte bevindende bijlage goederen volgt dat naast eerdergenoemde kettingzaag, tevens de volgende goederen van [slachtoffer 5] zijn gestolen: een heggenschaar, een onkruidbrander, drie boormachines, een accu, een behangafstomer, een hamer een nijptang, steeksleutels en een schuurmachine. [18]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 4 mei 2017 de persoon is geweest die op het erf van [slachtoffer 5] aanwezig was en dat hij, terwijl hij op dat erf aanwezig was, iets op zijn achterbank heeft gezet. [19] Verdachte heeft ontkend goederen te hebben gestolen van [slachtoffer 5] en verklaard dat hij op het terrein van [slachtoffer 5] aanwezig is geweest omdat hij op zoek was naar een stallingsruimte.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte op het erf van [slachtoffer 5] aanwezig is geweest omdat hij op zoek was naar een stallingsruimte, nu het gedrag dat verdachte op 4 mei 2017 heeft vertoond hiermee niet valt te rijmen. Toen verdachte door [slachtoffer 5] werd benaderd en hij de kans kreeg om aan [slachtoffer 5] te vragen of hij op zijn terrein een stallingsruimte kon huren, heeft hij daarover geen informatie aan [slachtoffer 5] gevraagd, maar in plaats daarvan tegen [slachtoffer 5] gezegd dat hij iets op kwam halen. Als verdachte voorts daadwerkelijk een legitieme reden had om aanwezig te zijn op het terrein van [slachtoffer 5] , dan had hij aan [slachtoffer 5] kunnen uitleggen waarom hij op zijn erf aanwezig was. In de plaats daarvan is hij er vlug vandoor gegaan nadat hij door [slachtoffer 5] was aangesproken. Dat de goederen die zijn gestolen van [slachtoffer 5] niet bij verdachte zijn aangetroffen, vormt voor de rechtbank geen reden om niet tot een bewezenverklaring te kunnen komen nu verdachte na de diefstal ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om deze goederen bijvoorbeeld te verkopen.
Gelet hierop, acht de rechtbank wettig en overtuigd bewezen dat verdachte diverse gereedschappen van [slachtoffer 5] heeft gestolen en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan feit 4 van dagvaarding II.
3.4.11
Ten aanzien van feiten 5 en 6, dagvaarding II
[slachtoffer 14] heeft verklaard dat zij op vrijdag 5 mei 2017 rond 8:00/8:15 uur aanwezig was in haar woning, gelegen aan de [adres 7] te Leimuiden. Zij zag dat een Citroën haar erf opreed en dat er iemand uit deze auto stapte. Ook zag zij dat er een man bij de kofferbak van deze auto stond en dat er een zwart snoer uit de kofferbak hing. Toen [slachtoffer 14] de man aansprak, deed de man direct de kofferbak dicht en vertelde hij tegen haar dat hij een manege zocht. [20]
[slachtoffer 7] , woonachtig aan de [adres 7] te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, heeft aangifte gedaan van diefstal en in deze aangifte het volgende naar voren gebracht. Er is een man op het erf van hem en zijn vrouw aanwezig geweest met een Citroën. Zijn vrouw vertrouwde het niet en heeft de politie gebeld. Daarna bleek dat er bij een buurman, te weten [slachtoffer 6] , gereedschap was gestolen. Later die dag merkte [slachtoffer 7] dat er uit zijn schuur ook gereedschappen waren gestolen. [21] Uit de bijlage goederen die is gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 7] volgt dat er uit zijn schuur twee zaagmachines, een boormachine in koffer en handgereedschap zijn gestolen. [22]
[slachtoffer 6] , woonachtig aan de [adres 8] te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn slijptol en zijn boorkoffer met boor. Op vrijdag 5 mei 2017 omstreeks 11:30 uur constateerde [slachtoffer 6] dat deze goederen uit zijn werkplaats weg waren genomen. De heer [slachtoffer 7] had hem verteld dat zijn vrouw (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 14] ) had gezien dat er die dag een verdachte man op zijn erf aanwezig was geweest. [23]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is geweest die op 5 mei 2017 op het erf van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 7] aanwezig is geweest en dat hij de man met de Citroën is over wie [slachtoffer 14] heeft verklaard. [24]
De rechtbank acht verdachtes verklaring dat hij op zoek was naar een stallingsplaats voor een paard, niet aannemelijk. Verdachte heeft zijn verhaal niet onderbouwd, ook niet na daartoe te zijn bevraagd. In dat verband valt niet in te zien dat, zoals verdachte heeft verklaard, hij de naam van zijn opdrachtgever niet kan geven omdat hij daarmee in ernstige problemen zou komen.
Uit de aangiftes van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] volgt dat in dezelfde straat op hetzelfde dagdeel tweemaal een diefstal heeft plaatsgevonden waarbij dezelfde soort goederen buit zijn gemaakt. Gelet op deze opvallende overeenkomsten tussen deze diefstallen, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid op het erf van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 7] , en [slachtoffer 14] heeft waargenomen dat er een zwart snoer uit de kofferbak van de auto van verdachte hing en naar algemene ervaringsregels gereedschappen zoals een boormachine en een slijptol een snoer hebben, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader van deze diefstallen moet zijn geweest. Dat de goederen die zijn gestolen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet bij verdachte zijn aangetroffen, vormt voor de rechtbank geen reden om niet tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu verdachte na deze diefstallen ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de daarbij buitgemaakte goederen bijvoorbeeld te verkopen.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal waarvan [slachtoffer 6] aangifte heeft gedaan (feit 5, dagvaarding II) en de diefstal waarvan [slachtoffer 7] aangifte heeft gedaan (feit 6, dagvaarding II).
3.4.12
Ten aanzien van feit 7, dagvaarding II
[slachtoffer 9] heeft, mede namens [slachtoffer 8] , aangifte gedaan van diefstal en in zijn aangifte het volgende naar voren gebracht. Hij is eigenaar van [slachtoffer 8] , gevestigd aan de [adres 9] te Vrouweakker, Nieuwkoop. Bij deze kwekerij bevindt zich een loods. Op maandag 8 mei 2017 omstreeks 8:45 uur zag hij dat iemand vanuit de loods de kas inliep. Toen deze man [slachtoffer 9] zag, draaide de man zich direct om en liep hij de loods in. [slachtoffer 9] vond dit vreemd omdat hij de man niet kende. De man liep heen en weer in de loods. Vervolgens verliet de man met versnelde pas de loods via de toegangsdeur. De man reed met hoge snelheid het erf af. [slachtoffer 9] zag dat er bij de toegangsdeur in de loods drie gereedschapskoffers klaarstonden. Deze zijn door de man uit de kantoorruimte van de kas weggenomen en klaargezet. Vermoedelijk is de man gestoord waardoor de diefstal van deze gereedschappen is voorkomen, aldus aangever. [25]
[slachtoffer 15] heeft verklaard dat hij op maandag 8 mei 2017 omstreeks 9:00 uur het erf gelegen aan de [adres 9] (de rechtbank begrijpt: [adres 9] ) te Vrouwenakker opreed en dat hij toen zag dat er een Citroën op het erf stond en dat er in de loods een man stond. Nadat [slachtoffer 15] aan de man had gevraagd of hij zijn auto weg wilde halen, vroeg de man: “caravanstalling”. [slachtoffer 15] zei dat dit geen caravanstalling was. De man vroeg vervolgens naar de baas. [slachtoffer 15] gaf aan dat de baas achterin de kas aan het snijden was. De man liep naar achteren. Kort daarna zag [slachtoffer 15] dat de man wegrende in de richting van de Citroën. De man stapte in en reed met hoge snelheid weg. [26]
Verdachte heeft erkend dat hij de persoon is geweest die op 8 mei 2017 op het erf van [slachtoffer 9] aanwezig is geweest. [27]
Hij zou voor iemand op zoek zijn geweest naar een stallingsplaats voor een caravan, aldus verdachte. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk gelet op de omstandigheid dat hij dit verhaal niet heeft onderbouwd en hij, blijkens de aangifte van [slachtoffer 9] en de verklaring van [slachtoffer 15] , op het erf van [slachtoffer 9] gedrag vertoonde dat, naar het oordeel van de rechtbank, niet strookt met het gedrag van iemand die op zoek zou zijn naar een stallingsruimte. In plaats van aan [slachtoffer 9] te vragen naar een stallingsplaats, rende verdachte weg uit de loods en reed hij met hoge snelheid weg nadat hij [slachtoffer 9] had gezien.
Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid op het erf, en korte tijd nadat verdachte was vertrokken is ontdekt dat er drie gereedschapskoffers in de loods waren klaargezet, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal ofwel het aan hem bij dagvaarding II onder 7 ten laste gelegde feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
1.
hij op 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kettingzaag en een slijptol, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Zevenhuizen aan de [adres 1] , op 10 januari 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een voertuig van een ander (te weten [slachtoffer 1] ) schade was toegebracht;
4.
hij op 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, een traangas-spuitbus, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
6.
hij op 14 december 2016 te Zoetermeer als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg(en), de Industrieweg en/of de Bleiswijkseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
7.
hij omstreeks 14 december 2016 te Den Haag, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ( [kenteken 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 11] ;
9.
hij op 14 december 2016 te Zoetermeer een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
10.
hij op 23 december 2016 te 's-Gravenhage een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
11.
hij op 20 april 2017 te Waddinxveen, gemeente Waddinxveen-Zuidplas, een gasbusje, merk Protect, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
12.
hij op 20 april 2017 te Waddinxveen, gemeente Waddinxveen-Zuidplas, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk
AlfaRomeo, kenteken [kenteken 3] ) heeft gereden op de weg,
te wetende Wingerd en de Weidezoom en de Dotterweide, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
ten aanzien van dagvaarding II
2.
hij op 12 april 2017 te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een accu (Bosch) en een gereedschapskist met inhoud, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door via een deur (die open stond om de in aanbouw zijnde woning te luchten) naar binnen te lopen ;
3.
hij op 03 mei 2017 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Citroën C5 ( [kenteken 4] ), toebehorende aan [slachtoffer 13] ;
4.
hij op 04 mei 2017 te Zevenhuizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur/garage heeft weggenomen verschillende gereedschappen (onder andere een zaagmachine en tuingereedschap en een boormachine), toebehorende aan [slachtoffer 5] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door die schuur/garage binnen te lopen en een of meerdere kasten te openen;
5.
hij op 05 mei 2017 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur/werkplaats heeft weggenomen een slijptol en boorkoffer met boor, toebehorende aan [slachtoffer 6] ;
6.
hij op 05 mei 2017 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur heeft weggenomen verschillende gereedschappen (zaagmachine en boormachine en handgereedschap), toebehorende aan [slachtoffer 7] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door die schuur in te lopen en een of meer kasten te openen;
7.
hij op 08 mei 2017 te Vrouwenakker, gemeente Nieuwkoop, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een loods van een bedrijfspand weg te nemen gereedschapskoffers, toebehorende aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door binnen te lopen in de loods en het kantoor binnen die loods en door het openen van een kast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte:
  • ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4, 7 meer subsidiair, 9, 10 en 11 van dagvaarding I en feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 van dagvaarding II wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht;
  • ten aanzien van feit 5 van dagvaarding I wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 3 weken;
  • ten aanzien van feit 6 van dagvaarding I wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 3 weken;
  • ten aanzien van feit 8 van dagvaarding I wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,00;
  • ten aanzien van feit 12 van dagvaarding I wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 3 weken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf van minder lange duur op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, gelet op de door hem bepleite vrijspraken ten aanzien van een aantal aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
misdrijven
Verdachte heeft zich zevenmaal schuldig gemaakt aan diefstal en eenmaal aan poging tot diefstal. Door deze feiten te plegen, heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Verdachte heeft kennelijk uitsluitend gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin en zich er niet om bekommerd dat hij door zijn handelwijze de benadeelden schade en overlast heeft berokkend. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich viermaal schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie steeds door het bezit van een busje traangas. De hardnekkigheid waarmee hij zich telkens opnieuw weer voorzag van een busje traangas als de vorige in beslag was genomen, is opmerkelijk en baart de rechtbank zorgen. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens dient, met name gelet op het gevaarzettend karakter daarvan, te worden bestreden.
Ten slotte is verdachte betrokken geweest bij een verkeersongeval. Hij heeft de plaats van het ongeval verlaten, zonder zijn identiteitsgegevens achter te laten, zodat het voor het slachtoffer van dit ongeval moeilijker was hem te kunnen bereiken teneinde tot schadeafwikkeling te komen. De verdachte is doorgereden, terwijl hij wist dat door het ongeval schade was veroorzaakt aan de auto van het slachtoffer. Hij heeft enkel zijn eigen belang gediend om zo snel mogelijk weg te komen nadat hij geprobeerd had spullen te stelen. De rechtbank acht dit kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend reclasseringsadvies van 10 maart 2017, waarin de reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan enkele bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 10 mei 2017 dat maar liefst 51 pagina’s beslaat en waaruit volgt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld wegens diverse strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen en het feit dat hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijke invrijheidstelling, hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan deze laatste feiten. Gelet op die omstandigheid, in combinatie met de hoeveelheid misdrijven die verdachte heeft gepleegd, acht de rechtbank een vrijheidsstraf geïndiceerd met betrekking tot de misdrijven die verdachte heeft begaan en zal dan ook een gevangenisstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, nu zij niet de overtuiging heeft dat verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is om deze bijzondere voorwaarden na te komen. De lopende proeftijd in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft hem immers ook niet weerhouden te recidiveren.
overtredingen
Naast voornoemde misdrijven, heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan drie overtredingen. Omtrent deze door verdachte begane overtredingen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Verdachte heeft driemaal een personenauto bestuurd, zonder dat hij beschikte over een daarvoor vereist geldig rijbewijs. Ook de herhaling van deze overtreding laat zien dat verdachte zich van eerdere sancties niets aantrekt. Met zijn rijgedrag heeft hij blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de in het verkeer geldende regels. Daarnaast heeft de verdachte hiermee de veiligheid van de aan het verkeer deelnemende personen in gevaar gebracht. De rechtbank acht het passend om conform de eis van de officier van justitie aan verdachte driemaal hechtenis voor de duur van 3 weken op te leggen ten aanzien van deze feiten.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De inhoud van de vorderingen
Fa. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.001,34, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 546,50, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 550,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
[slachtoffer 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.230,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en verzocht om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering tot schadevergoeding, gelet op door hem bepleite vrijspraken.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De vordering van de benadeelde partij Fa. [slachtoffer 1] .
De vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht deze vordering derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 1.001,34.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 januari 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.001,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Fa. [slachtoffer 1] .
7.4.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht deze vordering derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 546,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 4 mei 2017 is ontstaan
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 546,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 5] .
7.4.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Uit de vordering van [slachtoffer 6] leidt de rechtbank af dat hij naar alle waarschijnlijkheid de nieuwwaarde heeft gehanteerd ten aanzien van de gestolen goederen, terwijl genoegzaam uit het dossier blijkt dat het om gebruikte goederen gaat. Gelet hierop zal de rechtbank bij de bepaling van het toewijsbare bedrag gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 400,00, als vergoeding ter zake van materiële schade, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 5 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 5 mei 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal na toepassing van de schattingsbevoegdheid het meer gevorderde afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 6] .
7.4.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Uit de vordering van [slachtoffer 7] leidt de rechtbank af dat hij naar alle waarschijnlijkheid de nieuwwaarde heeft gehanteerd ten aanzien van de gestolen goederen, terwijl genoegzaam uit het dossier blijkt dat het om gebruikte goederen gaat. Gelet hierop zal de rechtbank bij de bepaling van het toewijsbare bedrag gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,00, als vergoeding ter zake van materiële schade, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 6 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 5 mei 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal na toepassing van de schattingsbevoegdheid het meer gevorderde afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding II onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 7] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage B aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 6 en 7 genummerde voorwerpen, te weten drie auto’s, zullen worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De bij verdachte in beslag genomen auto’s dienen aan hem te worden teruggegeven. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten waaraan de Renault Safran en de Opel Omega kunnen worden gekoppeld, rechtvaardigt deze omstandigheid niet de verbeurdverklaring van deze auto’s. De Alfa Romeo dient aan verdachte te worden teruggegeven nu deze auto bij verdachte in beslag is genomen in het kader van een witwasverdenking. Een dergelijk feit staat niet vermeld op de tenlastelegging van de onderhavige zaken. Derhalve dient de Alfa Romeo aan verdachte te worden teruggegeven, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde auto's verbeurdverklaren. Waar de raadsman heeft betoogd dat deze bijkomende straf disproportioneel is, wijst de rechtbank erop dat verdachte bij herhaling in de fout gaat, of het nu diefstallen betreft, de overtreding van de Wet wapens en munitie of het rijden zonder rijbewijs. De strafrechtelijke maatregelen die hem tot heden zijn opgelegd, hebben hierin geen verandering gebracht, reden waarom de rechtbank in de afweging van belangen het belang van strafvordering laat prevaleren.
De voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en omdat met behulp van het onder 1 genummerde voorwerp (een auto van het merk Opel Omega) de onder 1, 3 en 5 van dagvaarding I bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid, met behulp van het onder 2 genummerde voorwerp (een auto van het merk Renault Safrane) het onder 6 van dagvaarding I bewezenverklaarde feit is begaan en met behulp van het onder 7 genummerde voorwerp (een auto van het merk Alfa Romeo) de onder 12 van dagvaarding I en onder 2 van dagvaarding II bewezenverklaarde feiten is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële positie waarin verdachte verkeert.
9. De twee vorderingen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
9.1
De vorderingen van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 22 maart 2017 strekt ertoe dat de rechtbank een deel van de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroept, te weten een periode van 350 dagen, wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 26 mei 2017 strekt ertoe dat de rechtbank een deel van de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroept, te weten een periode van 373 dagen, wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde, nu verdachte zich, voor het einde van de proeftijd en na de vorige vordering, wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Tezamen beslaan deze twee vorderingen de gehele periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten 723 dagen.
9.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit om de vorderingen af te wijzen, vanwege de geringe ernst van de feiten die bewezen kunnen worden verklaard, en omdat toewijzing van de vordering niet opportuun is gelet op de ingestelde cassatie in een andere strafzaak waarbij de vordering al is toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in het pleidooi van de raadsman geen aanleiding om de vorderingen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling een groot aantal strafbare feiten heeft gepleegd. Hij heeft dan ook de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, te weten dat hij geen strafbare feiten mag plegen tijdens zijn proeftijd, keer op keer niet nageleefd. Dat verdachte al een keer eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling en dat daarbij een gelijkluidende vordering tot herroeping is toegewezen, welke uitspraak door ingesteld hoger beroep en cassatie nog niet onherroepelijk is, staat daaraan niet in de weg. De verdachte heeft daarmee nadrukkelijk aangetoond lak te hebben aan de in het kader van deze voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde algemene voorwaarde. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de vorderingen van de officier van justitie van 22 maart 2017 en 26 mei 2017 dienen te worden toegewezen en zal daartoe dan ook overgaan.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen, bijkomende straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 15 i, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 62, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/817093-17 onder 2 en 8 tenlastegelegde feiten en het bij dagvaarding II met parketnummer: 09/817917-17 onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer: 09/817093-17 onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 primair, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten en de bij dagvaarding II met parketnummer: 09/817917-17 onder 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 (09/817093-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 3 (09/817093-17):
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4 (09/817093-17):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 5 (09/817093-17):
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 6 (09/817093-17):
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 7 primair (09/817093-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 9 (09/817093-17):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 10 (09/817093-17):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 11 (09/817093-17):
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 12 (09/817093-17):
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2 (09/817917-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 3 primair (09/817917-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 4 (09/817917-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 5 (09/817917-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 6 (09/817917-17):
diefstal;
ten aanzien van feit 7 (09/817917-17):
poging tot diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte,
ten aanzien van feiten 1, 3, 4, 7 primair, 9, 10 en 11 (09/817093-17) en ten aanzien van feiten 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 (09/817917-17) tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van feit 5 (09/817093-17) tot:
hechtenis voor de tijd van
3 (drie) weken;
ten aanzien van feit 6 (09/817093-17) tot:
hechtenis voor de tijd van
3 (drie) weken;
ten aanzien van feit 12 (09/817093-17):
hechtenis voor de tijd van
3 (drie) weken;
de vorderingen van de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Fa. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] toe;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gedeeltelijk toe;
veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
 Fa. [slachtoffer 1] , een bedrag van € 1.001,34, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
 [slachtoffer 5] , een bedrag van € 546,50, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
 [slachtoffer 6] , een bedrag van € 400,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
 [slachtoffer 7] , een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] af het overige deel van hun vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat:
 van een bedrag groot € 1.001,34, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ten behoeve van het slachtoffer genaamd Fa. [slachtoffer 1] ;
 van een bedrag groot € 546,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 5] ;
 van een bedrag groot € 400,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 6] ;
 van een bedrag groot € 1.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente
daarover vanaf 5 mei 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 7] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen (vordering Fa. [slachtoffer 1] ), respectievelijk 10 dagen (vordering [slachtoffer 5] ), respectievelijk 8 dagen (vordering [slachtoffer 6] ) en respectievelijk 25 dagen (vordering [slachtoffer 7] );
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen Fa. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen Fa. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
inbeslaggenomen voorwerpen
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 6 en 7 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Personenauto [kenteken 1] OPEL Omega 2000 Kl: zwart (1);
  • 1 STK Personenauto [kenteken 5] Renault Safrane 2000 Kl: Grijs (6);
  • 1 STK Personenauto [kenteken 3] Alfa Romeo 156 2002 Kl: blauw (7);
herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
wijst toe de vordering van de officier van justitie van 22 maart 2017 tot gedeeltelijk herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten 350 dagen;
wijst toe de vordering van de officier van justitie van 26 mei 2017 tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten 373 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2017.
Bijlage A
ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/817093-17 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kettingzaag en/of een slijptol, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, en/of Hengelo, althans in Nederland, een goed te weten een acculader (merk: Makita) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Zevenhuizen op/aan de [adres 1] , op of omstreeks 10 januari 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een voertuig van een ander (te weten [slachtoffer 1] ) schade was toegebracht;
4.
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, een traangas-spuitbus, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
6.
Ter berechting wordt gevoegd de zaak onder parketnummer 09/267936-16
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Zoetermeer als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg(en), de Industrieweg en/of de Bleiswijkseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
7.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Den Haag, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] en/of [slachtoffer 11] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Den Haag en/of Zoetermeer, althans in Nederland, een goed te weten twee, althans een kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 2] ), heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode 10 december tot en met 14 december 2016 te Den Haag en/of Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk twee kentekenplaten ( [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] en/of [slachtoffer 11] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder van voornoemde goederen, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
8.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Zoetermeer een wapen van categorie I, onder 4, te weten een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, te weten een creditcard/pasje, heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad;
9.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te Zoetermeer, een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
10.
hij op of omstreeks 23 december 2016 te 's-Gravenhage een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
11.
Ter berechting wordt gevoegd de zaak onder proces-verbaalnummer 2017108089
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Waddinxveen, gemeente Waddinxveen-Zuidplas, een gasbusje, merk Protect, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
12.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Waddinxveen, gemeente Waddinxveen-Zuidplas, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Alpha Romeo, kenteken [kenteken 3] ) heeft gereden op de weg, de Wingerd en/of de Weidezoom en/of de Dotterweide, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/817917-17 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, met et oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur heeft weggenomen verschillende gereedschappen (onder andere snoeischaren, steek- en/of ringsleutels) en/of een radio en/of benzine en/of eieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door het openbreken en/of verbreken van het (beslag van het) slot van de schuur en/of het vernielen en/of lostrekken van het schriklicht en/of het uitnemen en/of verbreken van een ruit dan wel een (houten) plaat uit het kozijn;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2017 te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning heeft weggenomen een accu (Bosch) en/of een gereedschapskist met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door via een deur (die open stond om de in aanbouw zijnde woning te luchten) naar binnen te lopen;
3.
hij op of omstreeks 03 mei 2017 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Citroen C5 ( [kenteken 4] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 13] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2017 tot en met 8 mei 2017 te Alphen aan den Rijn en/of Waddinxveen, in elk geval in Nederland opzettelijk een Citroen C5 ( [kenteken 4] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 13] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als potentiele klant ,wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij op of omstreeks 04 mei 2017 te Zevenhuizen, gemeente Ten Boer, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur/garage heeft weggenomen verschillende gereedschappen (onder andere een zaagmachine en/of tuingereedschap en/of een boormachine), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door die schuur/garage binnen te lopen en/of een of meerdere kasten te openen;
5.
hij op of omstreeks 05 mei 2017 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur/werkplaats heeft weggenomen een slijptol en/of boorkoffer met boor, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
hij op of omstreeks 05 mei 2017 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een schuur heeft weggenomen verschillende gereedschappen (zaagmachine en/of boormachine en/of handgereedschap), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door die schuur in te lopen en/of een of meer kasten te openen;
7.
hij op of omstreeks 08 mei 2017 te Vrouwenakker, gemeente Nieuwkoop, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (loods van een) bedrijfspand weg te nemen een of meerdere gereedschapskoffers, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door binnen te lopen in de loods en/of het kantoor binnen die loods en/of door het openen van een of meerdere kasten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna (in paragraaf 3.4.1) wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017009411, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 88).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 15 en 16.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 10] , p. 29 en 30.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 84.
5.Proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] , p. 37.
6.Proces-verbaal van aanhouding van verdachte [medeverdachte] , p. 61 en 62.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 73.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 augustus 2017, verklaring verdachte.
9.Wanneer hierna (in paragraaf 3.4.4) wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016346702, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 31).
10.Proces-verbaal, p. 20 t/m 23.
11.Proces-verbaal aanhouding, p. 5 en 6.
12.Wanneer hierna (in paragrafen 3.4.8, 3.4.10, 3.4.11 en 3.4.12) wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-201727644 Z, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 147).
13.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , p. 51 t/m 59.
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 60 en 61.
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 augustus 2017, verklaring verdachte.
16.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 5] , p. 106 en 107.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99 en 101.
18.Bijlage bij proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5] , p. 108 en 109.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 augustus 2017, verklaring van verdachte.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 14] , p. 117.
21.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 7] , p. 120 en 121.
22.Bijlage goederen bij het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 7] , p. 122 en 123.
23.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 6] , met bijlage, p. 114 t/m 116.
24.Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 augustus 2017, verklaring verdachte.
25.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 9] , p. 124 t/m 132.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 15] , p. 133 en 134.
27.Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 augustus 2017, verklaring verdachte.