ECLI:NL:RBDHA:2017:10104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 28385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 5 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De verzoeker, met V-nummer [V-nummer], had eerder een aanvraag ingediend om opheffing van zijn ongewenstverklaring, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De primaire besluiten tot afwijzing dateren van 3 augustus 2016 en 17 oktober 2016. Na afwijzing van zijn bezwaren op 1 december 2016, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het relevante artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, in deze zaak heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, omdat de rechtbank in een andere procedure met zaaknummer 16/28384 het beroep van verzoeker ongegrond heeft verklaard. Hierdoor werd niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 Awb.

De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, zonder dat partijen op een zitting hoefden te verschijnen, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/28385
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. J. Singh),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: F. Gerritsen & S.M.G. Bouwma).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 augustus 2016 en 17 oktober 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoeker van 29 augustus 2016 en van 20 oktober 2016 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer 16/28384, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
3. Nu niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet meer voor inwilliging in aanmerking.
5. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld