ECLI:NL:RBDHA:2017:10091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van verblijfsdoel en omstandigheden
In deze zaak heeft eiseres, een Pakistaanse vrouw, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om haar zwager en schoonzus te bezoeken. De aanvraag werd op 24 augustus 2016 afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, die op 16 januari 2017 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 augustus 2017 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf. De Minister had twijfels over de authenticiteit van de overgelegde documenten en de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de intentie tot terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aan deze verplichtingen voldeed.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van de visumaanvraag op basis van de Visumcode terecht was, en dat de Minister niet verplicht was om eiseres te horen, omdat het duidelijk was dat haar bezwaren het eerdere besluit niet zouden veranderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers en is openbaar uitgesproken op 4 september 2017.