In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit wilde laten vaststellen. De verzoeker, woonachtig in Turkije, had eerder de Turkse nationaliteit verkregen en stelde dat hij de Nederlandse nationaliteit had behouden. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) betwistte dit en stelde dat de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit van rechtswege had verloren door het verkrijgen van de Turkse nationaliteit. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de geschiedenis van de nationaliteit van de verzoeker en de relevante wetgeving, zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank concludeerde dat de verzoeker op 10 maart 2011 de Nederlandse nationaliteit van rechtswege had verloren, omdat hij op dat moment vrijwillig de Turkse nationaliteit had herverkregen. De rechtbank wees het verzoek van de verzoeker af, omdat deze niet kon aantonen dat hij thans het Nederlanderschap bezat. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.