ECLI:NL:RBDHA:2016:9974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/505678 / HA RK 16-85
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit wilde laten vaststellen. De verzoeker, woonachtig in Turkije, had eerder de Turkse nationaliteit verkregen en stelde dat hij de Nederlandse nationaliteit had behouden. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) betwistte dit en stelde dat de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit van rechtswege had verloren door het verkrijgen van de Turkse nationaliteit. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de geschiedenis van de nationaliteit van de verzoeker en de relevante wetgeving, zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank concludeerde dat de verzoeker op 10 maart 2011 de Nederlandse nationaliteit van rechtswege had verloren, omdat hij op dat moment vrijwillig de Turkse nationaliteit had herverkregen. De rechtbank wees het verzoek van de verzoeker af, omdat deze niet kon aantonen dat hij thans het Nederlanderschap bezat. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 16-85
Zaaknummer: C/09/505678
Datum beschikking: 18 augustus 2016

Beschikking op het op 17 februari 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [plaats] , Turkije,
advocaat mr. S. Usanmaz te Arnhem.
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 12 april 2016 van de zijde van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie d.d. 2 juni 2016.
Op 16 juni 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: mr. Usanmaz namens verzoeker en mr. Pesch namens de IND.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank bepaalt dat verzoeker beschikt over het Nederlanderschap vanaf de datum van verkrijging van die nationaliteit door naturalisatie, dan wel vanaf een datum als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft verloren door verkrijging van de Turkse nationaliteit.
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 2 juni 2016 medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en heeft voorts te kennen gegeven dat geen behoefte bestaat aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] uit het huwelijk van zijn ouders.
  • De ouders van verzoeker verkregen door geboorte de Turkse nationaliteit en zij verkregen het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit van 13 maart 1995.
  • Verzoeker verkreeg bij zijn geboorte de Turkse nationaliteit en heeft ingevolge artikel 11, lid 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN), zoals dat luidde tot 1 april 2003, gedeeld in de naturalisatie van zijn vader. Hij behield toen zijn Turkse nationaliteit en werd daarmee bipatride.
  • In 2006 is verzoeker in Turkije gaan studeren.
  • Uit een uittreksel uit het Turkse bevolkingsregister kan worden afgeleid dat verzoeker op 8 maart 2010 afstand heeft gedaan van de Turkse nationaliteit ingevolge artikel 25 van de Wet op het Turks staatsburgerschap.
  • Op 10 maart 2011 heeft verzoeker de Turkse nationaliteit herkregen ingevolge artikel 13 van de Wet op het Turks staatsburgerschap.
  • Op 20 februari 2012 heeft verzoeker weer afstand gedaan van de Turkse nationaliteit ingevolge artikel 25 van de Wet op het Turks staatsburgerschap.
  • Verzoeker heeft op 20 februari 2015 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade te [plaats] , Turkije.
  • De Regionale Service Organisatie in Praag heeft bij beschikking van 9 april 2015 geweigerd de aanvraag van verzoeker tot afgifte aan hem van een Nederlands paspoort in behandeling te nemen, stellende dat verzoeker op 10 maart 2011 door het verkrijgen van de Turkse nationaliteit het Nederlanderschap heeft verloren ingevolge artikel 15, lid 1 aanhef en onder a, RWN.
  • Verzoeker heeft bij brief d.d. 29 april 2015 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Het bezwaar is bij beslissing van 8 september 2015 van de Minister van Buitenlandse Zaken ongegrond verklaard.

Beoordeling

Vast staat dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op 13 maart 1995 omdat hij toen heeft gedeeld in de naturalisatie van zijn ouders.
In geschil is of verzoeker op grond van artikel 15, lid 1 onder a, RWN de Nederlandse nationaliteit van rechtswege heeft verloren doordat hij op 10 maart 2011, toen hij uitsluitend nog de Nederlandse nationaliteit had, de Turkse nationaliteit heeft herkregen.
Volgens verzoeker is dat niet het geval. Verzoeker stelt daartoe dat hij de Turkse nationaliteit niet vrijwillig heeft herkregen, zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, lid 1 onder a, RWN. Hij heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij een studie wilde volgen in Turkije en dat studenten met een buitenlandse nationaliteit volgens het examenreglement van de universiteit van [plaats] (Turkije) alleen onderwijs kunnen volgen wanneer zij de Turkse nationaliteit aannemen. Om de door hem gewenste studie te kunnen volgen moest hij dus de Turkse nationaliteit aannemen, zodat van vrijwilligheid in zoverre geen sprake was. Het Nederlanderschap is volgens hem daarom nooit verloren gegaan.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker op 10 maart 2011 de Turkse nationaliteit op eigen verzoek vrijwillig heeft herkregen. Met betrekking tot de gestelde vrijwilligheid voert de IND aan dat daarvan sprake is wanneer de vreemde nationaliteit is verkregen als gevolg van een wilsdaad die specifiek is gericht op de verkrijging van die andere nationaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat de verkrijging door verzoeker van de Turkse nationaliteit op 10 maart 2011 het gevolg is van een vrijwillige keuze als bedoeld in artikel 15, lid 1 onder a, RWN. Er is sprake geweest van een wilsdaad door verzoeker – namelijk de aanvraag – die specifiek gericht is geweest op de verkrijging van de Turkse nationaliteit. Weliswaar heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat het alleen op deze manier voor hem mogelijk was de door hem gewenste studie te volgen, maar het volgen van die studie aan die onderwijsinstelling is een eigen keuze van verzoeker. Hoewel hij de consequenties van die keuze wellicht niet heeft voorzien, is geen sprake van een situatie waarin de Turkse nationaliteit ongewenst of onbedoeld aan verzoeker is opgelegd. In dit verband overweegt de rechtbank dat het op de weg van verzoeker lag zich goed te laten informeren over de gevolgen, alvorens tot aanvraag van een andere nationaliteit over te gaan.
Verzoeker beroept zich er op thans staatloos te zijn (en als gevolg daarvan geen geldig identiteitsbewijs te hebben, waardoor hij niet kan reizen). Dit is echter het gevolg van het feit dat verzoeker in 2012 – wederom – vrijwillig afstand heeft gedaan van de Turkse nationaliteit en is geen gevolg van het verliezen van de Nederlandse nationaliteit in 2011. Ten tijde van het verliezen van het Nederlanderschap had hij immers nog de Turkse nationaliteit.
Dit alles leidt tot de conclusie dat verzoeker op grond van artikel 15, lid 1 onder a, RWN de Nederlandse nationaliteit op 10 maart 2011 van rechtswege heeft verloren. Het verzoek voor zover dat strekt tot vaststelling dat verzoeker thans het Nederlanderschap bezit, zal dan ook worden afgewezen. Voor zover het verzoek ertoe strekt vast te stellen dat verzoeker van 13 maart 1995 tot 10 maart 2011 het Nederlanderschap heeft bezeten, wordt dit afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat verzoeker daarbij een onmiddellijk belang heeft als bedoeld in artikel 17 RWN.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling over te gaan. De rechtbank zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst het verzoek af;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J. Brandt en S.M. Westerhuis-Evers, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 augustus 2016.