ECLI:NL:RBDHA:2016:9969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
09/819875-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen en bedreigingen in Gouda met vrijspraak voor meerdere feiten

Op 2 augustus 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een reeks van vernielingen en bedreigingen in Gouda op 6 december 2015. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van meerdere personen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], met de dood, en het vernielen van eigendommen van verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op twee momenten in de nacht van 5 op 6 december 2015 dreigende woorden heeft geuit en ruiten heeft ingegooid. De officier van justitie eiste TBS met dwangverpleging, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een ziekelijke stoornis. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zes van de twaalf tenlastegelegde feiten, maar achtte hem schuldig aan bedreiging en vernieling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, Stichting [benadeelde partij], voor de geleden schade van € 9.890,40, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/819875-15
Datum uitspraak: 2 augustus 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘Rotterdam’, locatie De Schie te Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 maart 2016 (pro forma), 2 juni 2016 (pro forma) en 19 juli 2016 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda [slachtoffer 1 ] en/of [slachtoffer 2 ] en/of [slachtoffer 3 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1 ] en/of [slachtoffer 2 ] en/of [slachtoffer 3 ] dreigend de woorden toegevoegd :"als hij niet komt nu ga ik hem opzoeken en afschieten"en/of "ik maak jullie af" en/of "ik heb een pistool" en/of "ik kom nog terug, het is nog niet afgelopen en dan zien jullie het wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een en/of meerdere ruiten en/of een kast en/of een vloer en/of gordijnen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4 ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met tegels en/of kliko's althans met een goed voornoemde ruiten in te gooien;
3.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5 ] en/of [bedrijfsnaam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een bloempot door een ruit te gooien;
4.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een en/of meerdere ruit(en) (van een voordeur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6 ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk voornoemde ruit(en) in te trappen en/op in te slaan;
5.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda [slachtoffer 6 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 6 ] dreigend de woorden toegevoegd :"Je moet dood" en/of "Ik pak mijn pistool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een en/of meerdere ruit(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7 ] en/of [bedrijfsnaam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk voornoemde ruit(en) in te gooien met een (bak)steen;
7.
hij op of omstreeks 08 december 2015 te Gouda [slachtoffer 8 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 8 ] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood" en/of "Als ik in de cel zit en ik mag bellen, zijn jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op of omstreeks 06 december 2015 te Gouda opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 9 ] (arrestantenverzorger), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'Ik neuk je kankermoeder' en/of 'kankerhoer' en/of 'klootzak', althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
9.
hij op of omstreeks 02 november 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 2] ), heeft weggenomen een sleutelbos en/of levensmiddelen en/of muntgeld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] en/of [slachtoffer 10 ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming, te weten door het uitnemen en/of loswrikken van een rooster en/of planken en/of (vervolgens) het betreden van voornoemd pand door de ontstane opening;
10.
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 1] ), heeft weggenomen een muntenmachine met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [bedrijfsnaam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming, te weten door het verbreken en/of openbreken van een (voor)deur;
Ter berechting is gevoegd de zaak met parketnummer 09/817232-16
11.
hij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 2] ), heeft weggenomen de inhoud van een fruitautomaat en/of grijpautomaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming, te weten door het uitnemen en/of loswrikken van een rooster en/of planken en/of (vervolgens) het betreden van voornoemd pand door de ontstane opening;
12.
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 2] ), heeft weggenomen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming, te weten door het uitnemen en/of loswrikken van een rooster en/of planken en/of (vervolgens) het betreden van voornoemd pand door de ontstane opening.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 6 december 2015 zijn er tussen ongeveer half vier ’s nachts en kwart voor negen in de ochtend diverse ruiten van woningen in Gouda ingegooid. Ook zijn in dat tijdsbestek meldingen gedaan van bedreigingen. De verdachte is al snel bij de politie in beeld gekomen als mogelijke dader. Kort na de laatste vernieling is hij aangehouden. Er wordt hem verweten dat hij de reeks van vernielingen en bedreigingen van die nacht heeft gepleegd.
Door twee arrestantenverzorgers is aangifte gedaan van belediging respectievelijk bedreiging, die de verdachte tegen hen zou hebben geuit na zijn aanhouding.
Tot slot hebben er op 7 oktober 2015, 22 oktober 2015 en 2 november 2015 drie bedrijfsinbraken plaatsgevonden bij [bedrijfsnaam 2] in Gouda en heeft er op 12 oktober 2015 een inbraak plaatsgevonden bij de stichting [benadeelde partij] in Gouda. De verdachte is voor deze feiten in beeld gekomen bij de politie nadat hij op camerabeelden van twee van de inbraken is herkend door verbalisanten.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er desondanks wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Daarbij is van belang dat niet voor alle feiten direct (voldoende) bewijs is van de betrokkenheid van de verdachte, zodat de rechtbank voor die feiten dient te bezien of er schakelbewijs kan worden toegepast.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De bedreigingen en vernielingen in de nacht van 5 op 6 december 2015
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte rond half vier ’s nachts is herkend bij de bedreiging die onder feit 1 ten laste is gelegd en dat een signalement van de verdachte is gegeven. Korte tijd later heeft, op nog geen honderd meter afstand, de onder 2 ten laste gelegde vernieling plaatsgevonden en van de dader van die vernieling is een signalement gegeven dat overeenkomt met het signalement dat is gegeven van de verdachte. Niet lang daarna is in de buurt van het adres waar feit 2 plaatsvond de aangeefster van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten bedreigd en is haar woning vernield door een persoon die zij zei al langer te kennen. Deze aangeefster heeft een signalement gegeven dat past bij de in het kader van de feiten 1 en 2 gegeven signalementen en zij heeft een foto van de, volgens haar, dader overgelegd. Rond kwart voor negen in de ochtend is er tot slot nog een vernieling gepleegd door een persoon met datzelfde signalement. De dader is volgens een getuige weggerend en kort daarna is de verdachte in de buurt aangehouden nadat hij was wegrend. De locatie, aard en het karakter van de gepleegde handelingen stemmen volgens de officier van justitie overeen.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde vernieling, aangezien dit heeft plaatsgevonden op geruime afstand van de plaatsen waar de andere feiten zijn gepleegd.
De bedreiging en de belediging van de arrestantenverzorgers
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de onder 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De bedrijfsinbraken
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de onder 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte bij twee van de inbraken is herkend op camerabeelden en hij steeds samen was met de reeds veroordeelde dader [medeverdachte] . Bij alle vier de inbraken is volgens de officier van justitie sprake van dezelfde modus operandi. Drie van de inbraken zijn gepleegd bij hetzelfde bedrijf en het andere bedrijf is op nog geen drie kilometer afstand van de plaats van die inbraken gelegen. Ook de aard en het karakter van de gepleegde handelingen stemmen overeen. Tot slot is [medeverdachte] door deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van alle vier de inbraken, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De bedreigingen en vernielingen in de nacht van 5 op 6 december 2015
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte aan geen van deze feiten kan worden gelinkt. Met betrekking tot feit 1 stelt de officier van justitie weliswaar dat de verdachte is herkend door aangever, maar aangever spreekt slechts over een persoon met de achternaam van de verdachte en noemt geen voornaam. Daarnaast is het vreemd dat aangever de verdachte zou herkennen, terwijl hij ook heeft verklaard hem al sinds ongeveer diens achttiende jaar niet meer te hebben gezien. Voor de andere vernielingen en bedreiging bevindt zich in het dossier niets dat wijst op de betrokkenheid van de verdachte.
De bedreiging en de belediging van de arrestantenverzorgers
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 7 tenlastegelegde bedreiging. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte zich in een afgesloten cel bevond en uit het dossier niet valt op te maken dat de aangever ook daadwerkelijk voor zijn leven moest vrezen.
De bedrijfsinbraken
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten. Hiertoe is aangevoerd dat op basis van de stills en/of camerabeelden van twee van de inbraken niet tot een valide herkenning van de verdachte kan worden gekomen. Voor geen van de inbraken zijn concrete feiten of omstandigheden voorhanden op basis waarvan deze aan verdachte kunnen worden gelinkt. De modus operandi bij de vier inbraken is - anders dan gesteld door de officier van justitie - niet gelijkluidend te noemen en bovendien niet dermate onderscheidend dat dit kan leiden tot gebruik daarvan als schakelbewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bedreigingen en vernielingen in de nacht van 5 op 6 december 2015
Feit 1
[slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat er in de nacht van 5 op 6 december 2015 omstreeks 03.30 uur bij zijn woning aan het [adres slachtoffer 1] in Gouda werd aangebeld door een jongen die hij vanuit zijn werk bij de jeugdreclassering herkende als [verdachte] . De jongen zei hem dat hij zijn zoon [slachtoffer 2 ] moest bellen. Toen [slachtoffer 1 ] aangaf dat dit niet mogelijk was, zei de jongen tegen hem “als hij niet komt nu ga ik hem opzoeken en afschieten” en “ik heb een pistool”. De jongen herhaalde zijn dreigementen diverse keren en zei ook dat hij hen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1 ] en diens echtgenote) zou afschieten. De jongen ging uiteindelijk weg. Omstreeks 04.30 of 04.45 uur stond er opnieuw iemand voor de deur, dit keer een jongen met bivakmuts en handschoenen, die door [slachtoffer 1 ] aan zijn stem werd herkend als [verdachte] . De jongen schreeuwde richting hun huis “ik maak jullie af” en ‘ik kom nog terug, het is nog niet afgelopen en dan zien jullie het wel.’ [2]
[slachtoffer 3 ] (echtgenote van [slachtoffer 1 ] ) is als getuige gehoord over het incident. Zij heeft verklaard dat er op 6 december 2015 werd aangebeld en dat er een jongeman buiten voor de deur stond. Haar man vertelde haar later dat hij de jongen herkende als [verdachte] uit Gouda. Zij hoorde hoe de jongen aan haar man vroeg naar haar zoon [slachtoffer 2 ] . De jongen schreeuwde dat als [slachtoffer 2 ] nu niet zou komen, dat hij hem zou gaan opzoeken en dat hij hem zou afschieten. Ook zei hij dat hij een pistool had en “ik maak jullie af”. Later die nacht stond er nogmaals een jongeman voor het huis. Ondanks de bivakmuts herkende zij hem. De jongen dreigde nogmaals dat hij hen zou afmaken. Tot slot heeft zij verklaard dat zij met haar zoon [slachtoffer 2 ] had gesproken en dat hij aangaf bang te zijn voor [verdachte] en daarom geen aangifte durft te doen. [3]
De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen vast dat er op 6 december 2015 in Gouda op twee verschillende momenten de in de tenlastelegging opgenomen dreigementen zijn geuit aan het adres van [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 3 ] en hun zoon [slachtoffer 2 ] . [slachtoffer 1 ] heeft de dader herkend als [verdachte] en zijn echtgenote heeft hier aan toegevoegd dat haar man tegen haar heeft gezegd dat de dader
[verdachte]was. Daarmee staat voor de rechtbank zonder meer vast dat [slachtoffer 1 ] de verdachte heeft aangewezen als de jongen die het gezin heeft bedreigd. De rechtbank ziet daarnaast geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door [slachtoffer 1 ] en zal derhalve bewezen verklaren dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Door [slachtoffer 4 ] is aangifte gedaan van vernieling van ruiten van zijn woning aan de [adres slachtoffer 4] in Gouda op 6 december 2015. Buurman [naam] heeft verklaard dat hij in die nacht omstreeks 04.50 uur glasgerinkel hoorde uit de achtertuin van de woning met nummer [---] en dat hij een persoon zag wegrennen die witte sneakers, een spijkerbroek en een donkere gewatteerde jas met volle capuchon droeg. Toen hij naar de woning met nummer [---] liep, zag hij dat de ruiten van de woning van [slachtoffer 4 ] waren ingegooid met kliko’s.
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de getuigenverklaring vast dat die nacht een persoon ruiten van de woning van [slachtoffer 4 ] heeft vernield. De dader is echter niet herkend en het door de getuige opgegeven signalement is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek om de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit te bewijzen. Op basis van voormelde verklaringen kan dan ook niet tot wettig en overtuigend bewijs worden gekomen.
De rechtbank zal verderop in de beoordeling van de tenlastelegging terugkomen op de vraag of desondanks middels schakelbewijs tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen.
Feit 3
[slachtoffer 5 ] heeft verklaard dat hij op 6 december 2015 omstreeks 06.25 uur in zijn woning aan [adres slachtoffer 5] in Gouda was toen hij zag dat een persoon een bloempot door zijn ruit gooide. Hij heeft aangifte gedaan van vernieling.
In het dossier bevinden zich verder geen verklaringen die op dit feit betrekking hebben. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 5 ] op geen enkele wijze van de betrokkenheid van de verdachte, zodat er ook voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Feit 4 en feit 5
[slachtoffer 6 ] heeft aangifte gedaan van bedreiging en vernieling in de nacht van 5 op 6 december 2015. Zij heeft verklaard dat ze rond 06.50 uur in haar woning aan [adres slachtoffer 6] te Gouda was toen zij gebonk op haar ramen hoorde. Zij hoorde hoe een jongeman die haar al geruime tijd lastigviel, meermalen schreeuwde “je moet dood” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens trapte de man haar voordeur in en sloeg hij ruitjes stuk. De man was glad kaal geschoren, had een dunne baard over zijn kaak en over zijn kin, droeg een beige groenachtige parka jas met bontkraag, een spijkerbroek en witte sneakers. [slachtoffer 6 ] heeft aangegeven dat de naam van de man haar onbekend is, maar bij haar aangifte is een foto van camerabeelden van de buren gevoegd die zij - naar de rechtbank begrijpt - op een eerder moment heeft gemaakt en waarop de man volgens aangeefster is te zien.
[Getuige 3] heeft verklaard dat zij rond het door aangeefster genoemde tijdstip rare bonkgeluiden hoorde. Ter hoogte van de woning aan [adres slachtoffer 6] hoorde zij een meisje roepen. Vervolgens zag zij een jongen wegrennen die riep “ik pak mijn pistool”, of woorden van gelijke strekking. Ze omschrijft de jongen als volgt: rond de 25 jaar, tussen de 1.65 en 1.70 meter lang en met een zwarte muts of capuchon op zijn hoofd.
Ook [Getuige 1] heeft gehoord dat op het adres van [slachtoffer 6 ] werd geschreeuwd en dat er een mannenstem met een Marokkaans accent bedreigingen uitte. [Getuige 1] heeft deze persoon niet gezien.
De rechtbank stelt op basis van voormelde verklaringen vast dat er op 6 december 2015 ruiten en een deur van de woning van [slachtoffer 6 ] zijn vernield en dat zij met de dood is bedreigd. Ook staat voor de rechtbank vast dat de persoon van wie een foto bij de aangifte is gevoegd de dader is van deze strafbare feiten. Dat deze foto op een eerder moment is gemaakt, doet hier niet aan af, aangezien [slachtoffer 6 ] heeft verklaard dat de dader dezelfde persoon is als degene die haar eerder heeft lastig gevallen. In het dossier bevindt zich echter geen proces-verbaal van bevindingen waarin is geverbaliseerd dat deze persoon is herkend als zijnde de verdachte noch is [slachtoffer 6 ] na de aanhouding van de verdachte met hem geconfronteerd. De rechtbank kan op basis hiervan dan ook niet vaststellen dat de verdachte de persoon op de foto is. De foto is bovendien te onduidelijk om dit op basis van de eigen waarneming van de rechtbank vast te kunnen stellen. De rechtbank acht dus niet bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde vernieling en bedreiging heeft gepleegd.
De rechtbank zal ook voor deze feiten verderop in de beoordeling van de tenlastelegging terugkomen op de vraag of desondanks middels schakelbewijs tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Feit 6
[slachtoffer 7 ] heeft verklaard dat hij op 6 december 2015 omstreeks 09.00 uur glasgerinkel hoorde toen hij zich in zijn huurwoning van [bedrijfsnaam 1] aan de [adres slachtoffer 7] te Gouda bevond. Hij zag dat er diverse ruiten in zijn woning waren vernield, dat er een steen in de woning lag en dat er een baksteen in één van de ruiten zat. Hij zag een man op straat staan met een Noord-Afrikaans / Marokkaans uiterlijk, een klein dun postuur, zwart haar, een zwarte jas met capuchon en gezichtsbedekking. De man rende vervolgens weg. Verder zag hij niemand op straat. [slachtoffer 7 ] heeft aangifte gedaan van vernieling. [4]
Diverse personen zijn getuige geweest. Zo heeft [getuige 2] verklaard gezien te hebben hoe er een man met stenen de ruiten van de woning met nummer [---] ingooide. Het signalement dat hij van de dader geeft is dat van een man van ongeveer 160 cm lang, misschien tegen de twintig jaar met een zwarte broek en zwarte jas met capuchon. [5]
Nadat melding is gedaan van de vernielingen, is de politie ter plaatse gekomen. Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat aan hem een signalement is opgegeven van de dader: het zou gaan om een man van ongeveer twintig jaar, met een getint uiterlijk en een zwarte jas met capuchon. Omdat bij de verbalisant, mede op basis van eerdere meldingen in die bewuste nacht, het vermoeden bestond dat de verdachte bij dit feit betrokken was, is hij de wijk in gegaan waar de verdachte zich volgens hem vaak ophoudt. Daar zag de verbalisant een persoon lopen die voldeed aan het signalement. Nadat deze persoon was gezegd dat hij moest blijven staan, zette hij het op een lopen en werd na een korte achtervolging, om 09.01 uur, aangehouden in de tuin van een woning op de Kerkhoflaan. Deze man bleek de verdachte te zijn. [6]
De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen allereerst vast dat er op 6 december 2015 diverse ruiten van de huurwoning van [slachtoffer 7 ] van verhuurder [bedrijfsnaam 1] zijn ingegooid met een (bak)steen). De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de dader is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De politie heeft een signalement gekregen van de dader en heeft vervolgens kort daarop en niet ver van genoemde woning vandaan, een man gezien die - blijkens het proces-verbaal van aanhouding - aan dit signalement voldeed, te weten de verdachte. Nadat was gezegd dat de verdachte moest blijven staan, is hij op de vlucht geslagen en heeft hij zich in een tuin verscholen tot hij werd aangehouden. De verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij is weggerend en zich verscholen heeft. Deze feiten en omstandigheden - te weten het korte tijdsbestek tussen de vernieling en de aanhouding van de verdachte, de korte afstand tussen de plek van de vernieling en het aantreffen van de verdachte, het overeenkomende signalement en het vluchtgedrag van de verdachte - maken dat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder 6 tenlastegelegde vernieling heeft gepleegd.
Schakeling van bewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs in beginsel toegelaten. Voorwaarde voor het gebruik van dergelijk schakelbewijs is onder meer dat sprake is van minstens één zelfstandig gefundeerd en bewezen verklaard feit. Bovendien moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit of de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de gang van zaken bij het te bewijzen feit of de te bewijzen feiten.
Zoals hierboven weergegeven acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 6 december 2015 tussen 03.30 uur aan het [adres slachtoffer 1] te Gouda en 09.00 uur aan de [adres slachtoffer 7] te Gouda strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij de overige vernielingen en bedreiging van die nacht bewezen kan verklaren door gebruik te maken van schakelbewijs.
De rechtbank stelt vast dat de gegeven signalementen van de dader(s) van de vernielingen en bedreigingen op grote lijnen met elkaar overeenkomen. In vrijwel alle gevallen betreft het echter een algemeen signalement dat onvoldoende onderscheidend is en dat daardoor op veel personen van toepassing kan zijn. Met uitzondering van de onder 3 tenlastegelegde vernieling, zijn de feiten gepleegd op korte afstand van elkaar en kort voor of na de incidenten aan het [adres slachtoffer 1] en de [adres slachtoffer 7] . Ook dit hoeft echter niet te wijzen op de betrokkenheid van de verdachte, aangezien uit het dossier volgt dat zich in Gouda - en in het bijzonder in en om de wijk Korte Akkeren - geregeld soortgelijke incidenten voordoen. Hoewel de wijze waarop de vernielingen hebben plaatsgevonden en de aard van de bedreigingen overeenkomsten vertonen, is ook dit naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende onderscheidend vermogen om te kunnen spreken van een bepaalde modus operandi. De rechtbank concludeert dat zelfs indien zij de feiten in onderlinge samenhang beziet, er evenmin tot bewezenverklaring kan worden gekomen van de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten. De verdachte zal daarom van die feiten worden vrijgesproken.
3.4.2
De bedreiging en de belediging van de arrestantenverzorgers
Feit 7
Arrestantenverzorger [slachtoffer 8 ] heeft aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte op 8 december 2015. [slachtoffer 8 ] heeft verklaard dat hij die dag een deken naar de verdachte bracht, waarop deze hem begon uit te schelden en hem dreigde dood te maken. De verdachte zei daarbij onder meer “als ik straks in de cel zit en ik mag bellen dan zijn jullie allemaal dood”. [7]
[Verbalisant 1] is zelf geen getuige geweest van hetgeen zou zijn voorgevallen, maar heeft verklaard dat [arrestantenverzorger 2] tegen haar heeft gezegd gehoord te hebben dat de verdachte tegen [slachtoffer 8 ] zei “ik maak je dood” en “als ik in de cel zit en ik mag bellen dan ben jij dood”. [8]
De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen vast dat de verdachte op 8 december 2015 de onder feit 7 op de tenlastelegging opgenomen woorden heeft gebezigd tegen [slachtoffer 8 ] . Die woorden zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder meer bedreigend te noemen. De verdachte had weliswaar op het moment dat hij genoemde woorden uitsprak niet de mogelijkheid om zijn bedreiging waar te maken, maar hij heeft nadrukkelijk gezegd dat [slachtoffer 8 ] dood zou zijn zodra verdachte een telefoontje kon plegen. Die bewoordingen zijn van zodanige aard dat hiervan een reële dreiging voor de nabije toekomst uitgaat. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren.
Feit 8
Arrestantenverzorger [slachtoffer 9 ] heeft verklaard dat hij op 6 december 2015 aan het werk was in het arrestantencomplex in Gouda. Hij hoorde hoe de verdachte tegen hem schold en zei “ik neuk je kankermoeder”. Hij heeft aangifte gedaan van belediging. [9]
[Verbalisant 2] heeft verklaard hoe hij hoorde dat de verdachte beledigingen tegen de arrestantenverzorger schreeuwde zoals “kankerhoer”, “klootzak” en dat hij “zijn moeder wel zou neuken”. [10]
Op basis van de aangifte en de bevindingen van de verbalisant stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 december 2015 arrestantenverzorger [slachtoffer 9 ] in of ter zake van de rechtmatige uitoefening van diens functie heeft beledigd door de onder 8 tenlastegelegde woorden tegen hem te zeggen.
3.4.3
De bedrijfsinbraken
Feit 9
[slachtoffer 10 ] , de eigenaar van [bedrijfsnaam 2] te Gouda, heeft aangifte gedaan van inbraak. Hij heeft verklaard dat hij op 2 november 2015 omstreeks 04.26 uur bericht kreeg van de alarmcentrale dat er een inbraak had plaatsgevonden. Ter plaatse gekomen zag hij dat er was ingebroken door een rooster uit te nemen en het pand daarna was betreden door naar binnen te kruipen. In het pand zijn snoepautomaten en gokautomaten opengebroken en is het muntgeld dat daar in zat weggenomen. Ook zijn er diverse flesjes en blikjes met drinken en een sleutelbos met sleutels ontvreemd. [11]
[Verbalisant 3] heeft de camerabeelden van de inbraak bekeken. Zij heeft geverbaliseerd dat zij om 02.45.01 uur een persoon met een zaklamp het kantoortje van het bedrijf ziet binnenkomen en dit doorzoekt. Deze persoon herkent zij aan de vorm van zijn gezicht, zijn neus en zijn mond als de haar ambtshalve bekende verdachte. [12] Drie andere verbalisanten hebben eveneens naar de (screenshots van de) beelden gekeken en de hen ambtshalve bekende verdachte hierop herkend aan onder meer de vorm van zijn gezicht, neus, mond en baardje. [13]
Bij vonnis van deze rechtbank van 7 april 2016 - ter terechtzitting overgelegd door de officier van justitie - is ten laste van [medeverdachte] het tezamen en in vereniging met anderen plegen van deze inbraak bewezen verklaard. [14]
Op basis van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er in de nacht van 1 op 2 november 2015 door meerdere personen is ingebroken bij [bedrijfsnaam 2] , het bedrijf van [slachtoffer 10 ] , door een rooster open te wrikken en zo naar binnen te gaan. Uit het pand zijn sleutels, geld en blikjes en flesjes drinken weggenomen.
De rechtbank heeft - gezien de beelden die ook ter terechtzitting zijn bekeken - geen reden om te twijfelen aan de (onderbouwde) herkenning van de verdachte zoals die door meerdere verbalisanten in het proces-verbaal is gerelateerd. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat de verdachte deze inbraak te samen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Feit 10
Namens de stichting [benadeelde partij] , gevestigd op [adres bedrijfsnaam 1] te Gouda, is door [aangever] aangifte gedaan van inbraak op 12 oktober 2015. [aangever] heeft verklaard dat er die nacht tot twee keer toe een alarm is afgegaan, de eerste keer bij het dak en de tweede keer bij de voordeur. De volgende ochtend bleek dat de deur van de hoofdingang van het pand was opengebroken en dat er een muntenautomaat van de muur was getrokken en dat de inhoud daarvan was weggenomen. De dakpannen en houten platen op het dak van het pand waren geforceerd in een poging via deze weg binnen te komen. Op camerabeelden is, aldus de aangever, te zien dat om 01.00 uur drie personen naar het pand toe lopen en voorts is te zien dat omstreeks 05.00 uur de deur wordt opengebroken. [15]
[Verbalisant 4] heeft de camerabeelden bekeken en geverbaliseerd dat hierop te zien is hoe drie personen aan het begin van de nacht op het terrein van de stichting [benadeelde partij] zijn en op een zeker moment de (voor)deur openwrikken. Twee van de personen gaan naar binnen en de derde blijft in de deuropening staan. De verbalisant heeft één van de personen aan zijn gezicht, baard en postuur herkend als zijnde de verdachte. [16] Ook andere verbalisanten hebben de verdachte op de (screenshots van de) camerabeelden herkend aan onder meer zijn baard, gezicht en postuur. [17]
Bij vonnis van deze rechtbank van 7 april 2016 - ter terechtzitting overgelegd door de officier van justitie - is ten laste van [medeverdachte] het tezamen en in vereniging met anderen plegen van deze inbraak bewezenverklaard. [18]
Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 12 oktober 2015 een (voor)deur van het pand van de stichting [benadeelde partij] aan [adres bedrijfsnaam 1] te Gouda is opengebroken, waarna drie personen uit het pand munten uit een muntenmachine hebben ontvreemd.
Ten aanzien van de herkenning van de verdachte op de beelden van dit feit overweegt de rechtbank overeenkomstig hetgeen zij hiervoor onder feit 9 heeft overwogen. De rechtbank zal daarom ook dit feit ten laste van de verdachte bewezen verklaren.
Feit 11 en feit 12
[naam] heeft namens [bedrijfsnaam 2] aangifte gedaan van een inbraak op 7 oktober 2015. Hij heeft verklaard dat de dader(s) er die dag tussen 00.30 uur en 06.50 uur kranen en brandslangen hebben open gezet. Verschillende automaten waren verschoven en vernield en de inhoud van de fruitautomaten en een grijpautomaat was weggenomen. Een deur was verbroken en in de zaal daarachter zat een gat in de muur waar eerst een ventilatierooster zat.
[naam] heeft ruim twee weken later ook namens [bedrijfsnaam 2] , aangifte gedaan van een inbraak. Hij heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2015 rotzooi aantrof op de grond en zag dat er gokkasten waren opgebroken. Er was een kraan open gezet en in de grote zaal van het pand was een luchtrooster weggenomen uit de muur.
Bij het reeds hiervoor genoemde vonnis inzake [medeverdachte] van 7 april 2016 is [medeverdachte] veroordeeld voor het medeplegen van deze inbraken.
De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten. De verdachte noch zijn kleding zijn (op camerabeelden) herkend, er is/zijn geen DNA of vingerafdrukken van hem aangetroffen en er is geen belastende verklaring over hem afgelegd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze inbraken bewezen kunnen verklaard, indien zij in onderlinge samenhang worden bezien met de inbraken waarvoor de rechtbank hierboven reeds de betrokkenheid van verdacht heeft aangenomen.
Vast staat dat de inbraken op 7 oktober 2015 en 22 oktober 2015 hebben plaatsgevonden bij hetzelfde bedrijf als waar de verdachte de maand daarna heeft ingebroken. In alle gevallen
- ook bij de inbraak bij de stichting [benadeelde partij] - heeft [medeverdachte] deel genomen aan de inbraken en zijn de daders op (ongeveer) dezelfde wijze de panden binnengedrongen. In het vonnis in de zaak van [medeverdachte] heeft de rechtbank geconstateerd dat de handelwijze van de daders duidt op eenzelfde modus operandi en is er
in combinatiemet ondersteunend bewijs tot bewezenverklaring gekomen. In de onderhavige zaak beschikt de rechtbank evenwel niet over dergelijk steunbewijs. De omstandigheid dat bewezen kan worden dat verdachte twee latere inbraken heeft gepleegd met (onder meer) [medeverdachte] is hiertoe onvoldoende, te meer nu niet valt uit te sluiten dat de modus operandi van [medeverdachte] afkomstig is geweest en hij mogelijk handelde in een wisselende samenstelling van mededaders. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat, zelfs indien zij de zaken in onderlinge samenhang beziet, niet wettig en overtuigend bewijs kan worden bewezen dat de verdachte de inbraken op 7 oktober 2015 en 22 oktober 2015 heeft medegepleegd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van deze feiten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 06 december 2015 te Gouda [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3 ] dreigend de woorden toegevoegd: "als hij niet komt nu ga ik hem opzoeken en afschieten" en "ik maak jullie af" en "ik heb een pistool" en "ik kom nog terug, het is nog niet afgelopen en dan zien jullie het wel";
6.
hij op 06 december 2015 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten, toebehorende aan [slachtoffer 7 ] en/of [bedrijfsnaam 1] , heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk voornoemde ruiten in te gooien met een baksteen;
7.
hij op 08 december 2015 te Gouda [slachtoffer 8 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 8 ] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik maak je dood" en "Als ik in de cel zit en ik mag bellen, zijn jullie allemaal dood";
8.
hij op 06 december 2015 te Gouda opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 9 ] (arrestantenverzorger), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'Ik neuk je kankermoeder" en "kankerhoer" en "klootzak";
9.
hij op 02 november 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 2] ), heeft weggenomen een sleutelbos en levensmiddelen en muntgeld, toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] en/of
S. Chabile, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door braak en inklimming, te weten door het uitnemen en loswrikken van een rooster en vervolgens het betreden van voornoemd pand door de ontstane opening;
10.
hij op 12 oktober 2015 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand (gelegen aan [adres bedrijfsnaam 1] ), heeft weggenomen een muntenmachine met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door braak, te weten door het openbreken van een (voor)deur.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 6:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoor vernielen;
ten aanzien van feit 7: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 8: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 9: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
ten aanzien van feit 10: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat - hoewel de verdachte een weigerende observandus is - het Pieter Baan Centrum (PBC) een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft geconstateerd. Dat deze stoornis ten tijde van het plegen van de feiten waarvoor TBS kan worden opgelegd ook bestond, is voldoende aannemelijk geworden. De verdachte is een gevaar voor de samenleving omdat hij zich bij herhaling op gewelddadige wijze heeft opgesteld. Het risico van recidive is hoog. Andere (justitiële) pogingen om hem op het rechte pad te krijgen hebben niet geholpen. Een TBS met verpleging van overheidsweging is het enige kader dat voldoende veiligheid kan bieden voor andere personen of de algemene veiligheid van personen of goederen kan dienen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - indien en voor zover de rechtbank tot bewezenverklaring van één of meerdere feiten komt - aan de verdachte een straf wordt opgelegd die de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt en dat in elk geval niet de maatregel van TBS wordt opgelegd. De verdediging heeft ten aanzien van de onder 8 tenlastegelegde belediging, meer in het bijzonder, betoogd dat de verdachte al voldoende is gestraft door hetgeen zich hieraan voorafgaand tussen de arrestantenverzorger en hem afspeelde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee bedrijfsinbraken. Als strafverzwarende omstandigheid heeft hierbij te gelden dat hij deze feiten heeft gepleegd in vereniging met een ander of anderen en dat hierbij grote geldbedragen zijn weggenomen. De verdachte heeft er, door aldus te handelen, blijk van gegeven zijn eigen financiële gewin te laten prevaleren boven de belangen van anderen en hij heeft daarbij op geen enkele wijze rekening gehouden met de schade die hij heeft aangericht. De verdachte heeft daarnaast een arrestantenverzorger bedreigd met de dood en een andere arrestantenverzorger beledigd. Arrestantenverzorgers moeten hun werk kunnen doen, zonder dat zij hierbij worden beledigd en bedreigd. De verdachte heeft echter laten zien totaal geen ontzag te hebben voor het gezag van deze ambtenaren.
Tot slot heeft de verdachte ook nog meerdere ruiten van een woning ingegooid met stenen en een gezin bedreigd met de dood. Dit moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest, temeer nu men zich in zijn eigen woning veilig moet kunnen voelen.
Recidive
Uit een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 december 2015 betreffende de verdachte volgt dat de verdachte in de vijf jaren voor het begaan van de thans bewezenverklaarde feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, bedreigingen, beledigingen en geweldsdelicten. De verdachte heeft hiervoor meermalen gevangenisstraffen opgelegd gekregen. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
De oplegging van straf of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten TBS worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage. Ook indien de verdachte weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van TBS. De vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan dan geschieden op basis van oudere rapportages, aanwijzingen uit het strafdossier of verdere informatie omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan bedreiging en diefstal met braak. Dit betreffen feiten waarvoor in beginsel de TBS-maatregel kan worden opgelegd.
De verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek, zodat [psychiater] en [psycholoog] op 23 februari 2016 respectievelijk 2 maart 2016 te kennen hebben gegeven niet over de verdachte te kunnen rapporteren.
De verdachte is ter observatie in het PBC geplaatst, resulterend in een pro justitia rapportage van 6 juli 2016. Ook daar heeft hij geen medewerking willen verlenen aan onderzoek, zodat hij als een weigerende observandus moet worden aangemerkt. Vanwege de houding van de verdachte hebben de psychiater en psycholoog van het PBC hun informatie gehaald uit de beschikbare stukken (met name het onderliggende strafdossier, zijn jeugddossier, politiemutaties en dossiers van eerdere strafzaken), het milieuonderzoek en de groepsobservatie. In het rapport is – verkort en zakelijk weergegeven - het volgende genoteerd.
Door de weigering van de verdachte om aan het onderzoek mee te werken zijn er beperkingen in de mogelijkheid om uitspraken te doen over onderliggende persoonlijkheidsdynamiek en psychische functies. Er zijn geen aanwijzingen voor een cognitieve stoornis, een posttraumatische stressstoornis, een dissociatieve stoornis of een psychotische stoornis. Op basis van testmateriaal kan - wederom door de houding van de verdachte – niet worden gezegd of en zo ja in welke mate er sprake is van psychopathie. De verdachte scoort op hyperactieve en impulsieve kenmerken, maar dit is onvoldoende om de diagnose ADHD te stellen. Het is onbekend of bij de verdachte sprake is van middelenmisbruik.
Vanuit psychologisch perspectief kan er echter gesproken worden van een (oppositionele opstandige) gedragsstoornis. Deze in retrospectief gestelde gedragsstoornis heeft zich op gedragsmatig niveau doorontwikkeld tot een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Er is een voortdurend patroon van vele justitiële contacten vanwege onder andere bedreigingen, geweld, inbraak, belediging en diefstal. Er is daarnaast sprake van chronisch disfunctioneren op meerdere levensgebieden (werk, thuis, sociaal) en er zijn weinig beschermende factoren.
Ook vanuit psychiatrisch perspectief komen aanwijzingen naar voren voor een gedragsstoornis beginnende voor het vijftiende jaar. Uit de (met name justitiële) informatie komt een beeld naar voren van een man die sinds de adolescentie een bestaand duurzaam afwijkend patroon van functioneren in het contact met anderen laat zien, met problemen in de beheersing van impulsen en gedragingen, zich uitend op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties, die significante beperkingen oplevert in het sociale en beroepsmatig functioneren. Er is sprake van prikkelbaarheid, agressiviteit en roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf en anderen. De verdachte voldoet aan voldoende criteria om de DSM-diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis te stellen.
Doordat de onderliggende dynamiek, drijfveren en gevoelens niet besproken kunnen worden, kan er weinig onderbouwd worden gezegd over impulscontrole, gewetensfuncties en agressieregulatie. De stemmingswisselingen kunnen mogelijk samenhangen met borderline problematiek/trekken, maar dit kan niet worden onderbouwd.
Op basis van - (wederom) voornamelijk dossieronderzoek) - kunnen tien van de twintig items van de PCL-R (de Psychopathy Check List-Revised, een checklist die een indicatie geeft voor de mate van psychopathie volgens het psychopathieconcept van R. Hare) worden gescoord, maar het ontbreekt aan informatie om voldoende items te scoren om tot een valide score te komen. Hoewel dus een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld bij de verdachte, kan er geen advies worden gegeven omtrent de doorwerking van de stoornis in de feiten, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico.
De rechtbank stelt vast dat het PBC op gedragsniveau voldoende criteria ziet voor een DSM-classificatie van antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar dat de onderliggende dynamiek niet kon worden onderzocht. Het is de rechtbank bekend dat als het gaat om de DSM als classificatiesysteem, het verwijt wordt gemaakt dat deze systematiek gemakkelijk leidt tot overdiagnosticering van de antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor een recidiverende, op jonge leeftijd begonnen crimineel al snel valt onder de classificatie van antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet daarop acht de rechtbank het in een geval als het onderhavige - waar de vaststelling voornamelijk is geschied op basis van dossieronderzoek - wenselijk om te beschikken over een aanvullende objectieve onderbouwing van de diagnose. Een dergelijke voldoende objectieve onderbouwing ontbreekt thans echter, temeer nu er geen valide score is op de PCL-R-test. Dit maakt dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie - op basis van dit rapport niet in staat is om een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte vast te stellen. In het dossier bevinden zich evenmin andere aanknopingspunten om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen. Oplegging van een TBS-maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de orde zijn.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het delictgedrag van de verdachte zorgelijk. Indien het gedrag van verdachte niet zal veranderen, ligt een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) in de toekomst wellicht in de rede. Daarvan kan thans echter nog geen sprake zijn, aangezien (nog) niet is voldaan aan de wettelijke vereisten daarvoor.
De rechtbank zal bij de op te leggen straf rekening houden met hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Dit houdt in dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een andere straf dan een niet geringe vrijheidsbeneming. In een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank - gelet op eerdere veroordelingen - geen heil. De straf die zij zal opleggen is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Dit alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om in strafverminderende zin rekening te houden met hetgeen aan de onder 8 bewezenverklaarde belediging is voorafgegaan.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
Inleiding
Stichting [benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [naam] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor geleden materiële schade. De vordering is - na herstel van een verschrijving in de optelling - groot € 9.890,40. Blijkens het voegingsformulier, alsmede de toelichting ter terechtzitting van 19 juli 2016 door [naam] , bestaat voormeld bedrag uit een vijftal kostenposten, te weten de borg voor een nieuwe gehoorbeschermingsmachine, de ontvreemde inhoud van een muntenmachine, de kosten van aanschaf van een nieuwe muntenmachine, de kosten van aanschaf van een nieuwe beveiligingscamera en de kosten voor het maken van nieuwe sleutels voor een slot. Voor een deel van de schade is reeds van de verzekeraar van de stichting een vergoeding ontvangen. Dit is van de gevorderde vergoeding afgetrokken.
Voorts is verzocht om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
7.2
Het standpunt/de vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 9.890,40,vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Hiertoe is aangevoerd dat er blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op 2 juni 2016 een vordering is ingediend door de benadeelde partij, maar dat de vordering die zich thans in het dossier bevindt, is gedateerd op 2 juli 2016. Daarnaast is er bij de kosten voor het bewakingssysteem en de oordoppenmachine geen rekening gehouden met BTW en/of afschrijving. Tot slot is in een bijlage bij het voegingsformulier opgenomen dat er 2000 munten in de muntenmachine passen, terwijl er op de vordering staat vermeld dat er 3500 munten in de machine zaten.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het verzochte bedrag wordt gehalveerd, nu de vordering niet is ingediend in de zaak tegen [medeverdachte] .
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat er blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juni 2016 een vordering is ingediend door de benadeelde partij. Deze vordering is in het dossier gevoegd. De datum op de vordering dient derhalve te worden opgevat als een kennelijke verschrijving. De rechtbank zal als datum van indiening uitgaan van 2 juni 2016.
Door de verdediging is voorts niet betwist dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 10 bewezenverklaarde feit. Omtrent de hoogte van deze schade en het toe te wijzen bedrag overweegt de rechtbank als volgt.
De verdediging heeft de hoogte van de gestelde schade bestaande uit de kosten van de borg voor een nieuwe gehoorbeschermingsmachine en de kosten voor het maken van nieuwe sleutels voor een slot niet betwist. Deze bedragen kunnen derhalve zonder meer worden toegewezen.
Met betrekking tot de ontvreemde inhoud van een muntenmachine is namens de benadeelde partij ter terechtzitting van 19 juli 2016 een nadere toelichting gegeven, die inhoudt dat er in het weekend van de inbraak extra munten waren toegevoegd aan de machine. Hiermee heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank de hoogte van de schade in voldoende mate onderbouwd, zodat ook dat bedrag zal worden toegewezen.
Op diezelfde terechtzitting is namens de benadeelde partij eveneens verklaard dat de stichting [benadeelde partij] geen BTW behoeft af te dragen aan de Staat. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om wegens BTW het gevorderde bedrag te matigen. Evenmin ziet zij aanleiding om afschrijvingskosten in mindering te brengen, nu de benadeelde partij, blijkens het voegingsformulier en de ter terechtzitting gegeven toelichting, genoodzaakt is geweest een nieuwe machine en een nieuwe camera aan te schaffen.
Tot slot ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de vordering niet is ingediend in de zaak tegen [medeverdachte] evenmin aanleiding om het gevorderde bedrag te verlagen.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 9.890,40.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de vordering is ingediend, te weten (op de terechtzitting van) 2 juni 2016.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 10 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.890,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting [benadeelde partij] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 266, 267, 285, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5, 11 en 12 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 6: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoor vernielen;
ten aanzien van feit 7: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 8: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 9: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
ten aanzien van feit 10: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Stichting [benadeelde partij] , een bedrag van € 9.890,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 9.890,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting [benadeelde partij] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 84 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
mr. J. Smeets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart en F.H.B. Budde, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2016.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen zijn als eindnoten bij dit vonnis gevoegd. Wanneer daarin wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015355723, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 301).
2.Proces-verbaal van aangifte van 7 december 2015 (p. 31-33), voor zover inhoudende:
3.Proces-verbaal van verhoor getuige van 8 december 2015 (p. 35-37), voor zover inhoudende:
4.Proces-verbaal van aangifte van 6 december 2015 (p. 73-74), voor zover inhoudende:
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 6 december 2015 (p. 78-79), voor zover inhoudende:
6.Proces-verbaal van aanhouding van 6 december 2015, (p. 19-22), voor zover inhoudende:
7.Proces-verbaal van aangifte van 8 december 2015 (p. 100-101), voor zover inhoudende:
8.Proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2015 (p. 102) voor zover inhoudende:
9.Proces-verbaal van aangifte van 6 december 2015 (p. 93-94), voor zover inhoudende:
10.Proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2015 (p. 95-97), voor zover inhoudende:
11.Proces-verbaal van aangifte van 2 november 2015 (p. 219-221), voor zover inhoudende:
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2015 (p. 227-228), voor zover inhoudende:
13.Proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2015 (p. 245), voor zover inhoudende:
14.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2016 in de zak tegen [medeverdachte] , parketnummer 09/819986-15, voor zover inhoudende:
15.Proces-verbaal van aangifte van 12 oktober 2015 (p. 166-168), voor zover inhoudende:
16.Proces-verbaal van bevindingen van 25 december 2015 (p. 180-186), voor zover inhoudende:
17.Proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2015 (p. 205), voor zover inhoudende:
18.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2016 in de zak tegen [medeverdachte] , parketnummer 09/819986-15, voor zover inhoudende: