ECLI:NL:RBDHA:2016:996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
09/842293-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van schuld in een fatale schietpartij met een vuurwapen

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man uit Leiden, die verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een 24-jarige man. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan moord of doodslag, maar wel aan dood door schuld. De fatale gebeurtenis vond plaats op 19 april 2015, toen de verdachte een geladen vuurwapen ter hand nam, zonder te controleren of het wapen geladen was. De verdachte had eerder vermoedens dat het slachtoffer met het wapen had gespeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gehandeld, maar dat er geen sprake was van roekeloosheid, zoals de officier van justitie had betoogd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 jaar op, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste 4,5 jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die zich hadden gevoegd in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door zijn handelen was veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842293-15
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]
adres: [adres 1] [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Rijnmond, locatie De Schie te Rotterdam

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. van Beest, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 19 april 2015 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen uit een tas gehaald en/of
(vervolgens) met dit vuurwapen een kogel afgevuurd naar en/of in de richting
van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair:
Hij op of omstreeks 19 april 2015 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
heeft/hebben gehandeld door:
- een (geladen) vuurwapen uit een tas te halen en/of
- ( vervolgens) met dit (geladen) vuurwapen te spelen en/of
- ( daarbij niet te controleren of het wapen geladen was en/of
- ( vervolgens) het vuurwapen af te laten gaan terwijl het vuurwapen gericht
was op [slachtoffer] ,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich samen met die [slachtoffer] in een
kleine ruimte bevond(en) en/of
terwijl hij, verdachte en die [slachtoffer] aan elkaar aan het duwen en/of aan elkaar
aan het trekken waren, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer]
is overleden;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2015 tot en met 19 april 2015 te
[plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
of meer wapens van categorie III, te weten:
- Een semi-automatisch werkend pistool van het merk FEG, model M90, kaliber 9mm Parabellum, serienummer K19290 en/of
- Een semi-automatisch werkend pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 7,65mm Browning;
en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding, aard van de zaak
Deze zaak heeft betrekking op een tragische gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op 19 april 2015. Op die dag is in een woning aan de [adres 2] te [plaats] de 24-jarige [slachtoffer] om het leven gekomen als gevolg van een door hem opgelopen schotverwonding. De kogel die het slachtoffer heeft getroffen was afkomstig uit een vuurwapen dat zich op dat moment in de hand van verdachte bevond. Gelet op hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte het slachtoffer –al dan niet met voorbedachten rade- van het leven heeft beroofd. Mocht dat niet bewezen zijn, dan staat ter beoordeling de vraag of er sprake is van dood door schuld, waarvoor verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is en, zo ja, of er dan sprake is van roekeloosheid dan wel van een mindere mate van schuld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en dat zijn handelen gekwalificeerd dient te worden als roekeloos. Voorts heeft zij gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen zal worden dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde (bezit van vuurwapens en munitie) heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het gaat om een mindere vorm van schuld dan roekeloosheid, aangezien verdachte het op dat punt tenlastegelegde heeft bekend.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte enig opzet (in welke vorm dan ook) heeft gehad op de dood van het slachtoffer zodat zij verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken.
Feit 1, subsidiair
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden, derhalve zonder dat de rechtbank komt tot bewezenverklaring van schuld in de zin van roekeloosheid. Verdachte heeft het aldus bewezen te verklaren feit zowel tegenover de politie als ter terechtzitting bekend en zijn raadsman heeft nadien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2016;
- proces-verbaal van aanhouding van politie eenheid Den Haag, District Leiden-Bollenstreek, Basisteam Leiden-Zuid nr. PL1500-2015118556-6, blz. 17;
- een geschrift, te weten een sectieverslag van het Nederlands Forensisch Instituut nr. 2015.04.17.043 opgemaakt en getekend d.d. 6 juli 2015;
Bewijsoverweging
Voor de beslissing dat verdachte niet geacht kan worden schuld te hebben in de zin van roekeloosheid is het volgende redengevend. Voorop staat dat de precieze omstandigheden die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer ook na het uitvoerige onderzoek van de politie en het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk zijn geworden. In feite staat niet meer en anders vast dan dat verdachte een aan hem in eigendom toebehorend vuurwapen, dat hij om hem moverende redenen bewaarde in het huis waar het slachtoffer regelmatig verbleef, ter hand heeft genomen waarna een schot is afgegaan dat het slachtoffer dodelijk heeft getroffen. Dat aldus in elk geval sprake is van dood door schuld vanwege zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam handelen door verdachte leidt de rechtbank af uit hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent de voorgeschiedenis en de achtergrond van zijn bezoek aan de woning aan de [adres 2] te [plaats] op 19 april 2015. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn wapens, waaronder het wapen waaruit het dodelijke schot afkomstig was, met inbegrip van bij dat wapen behorende munitie ongeladen in de desbetreffende woning heeft opgeborgen. Kort voor 19 april 2015 kreeg verdachte naar eigen zeggen het vermoeden dat iemand (meer in het bijzonder het slachtoffer) met dat wapen “iets ging doen” en/of “iets had gedaan”. Juist daarom ging hij, aldus nog steeds verdachte, op 19 april 2015 naar de woning teneinde de wapens te controleren en ze mee te nemen. In de woning aangekomen trof verdachte de wapens niet meer aan op de plaats waar hij ze had opgeborgen, en kreeg hij vervolgens op zijn verzoek van het slachtoffer een tas aangereikt waarin zich, naar hij, verdachte, kon waarnemen (onder meer) het desbetreffende wapen bevond. Hierop heeft verdachte naar eigen zeggen het wapen uit de tas gehaald waarna dit vervolgens is afgegaan. Uit dit door verdachte gegeven relaas van hetgeen zou zijn voorgevallen volgt rechtstreeks dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld, nu hij zonder enige voorzorgsmaatregel en/of controle aangaande de staat van het wapen dit ter hand heeft genomen. Voor een dergelijke voorzorgsmaatregel en/of controle was alle aanleiding, juist gelet op het vermoeden van verdachte dat iemand “iets” met het wapen had gedaan, zodat de veronderstelling van verdachte dat het wapen nog wel ongeladen zou zijn daaraan op geen enkele wijze in de weg mocht staan. Bij dit alles kan en moet in het midden blijven of het wapen zonder het overhalen van de trekker is afgegaan (wat gelet op de uitgebrachte rapportages hoogst onaannemelijk is) dan wel dat verdachte al dan niet per ongeluk de trekker heeft overgehaald (wat zeker niet valt uit te sluiten maar ook niet met enige zekerheid is vast te stellen). Uit het zojuist beschreven feitencomplex kan de rechtbank evenwel geen hogere graad van verwijtbaarheid afleiden dan reeds aangegeven, zodat het niveau van roekeloosheid (zij het net) niet wordt bereikt.
Feit 2
De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen waarbij met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu verdachte dit feit steeds heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak daarvan heeft bepleit. De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2016
- proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Den Haag, District Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord nr. PL1500-2015118556-36, blz. 62 t/m 63;
- Proces-verbaal van de politie Den Haag, Dienst nationale Recherche Afdeling Specialistische Ondersteuning Team Forensische opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, locatie Leiderdorp nr. PL1500 20151185561304506, als bijlage gevoegd bij het forensisch dossier, blz. 155 tot en met 158.
- Proces-verbaal van de politie Den Haag, Dienst nationale Recherche Afdeling Specialistische Ondersteuning Team Forensische opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, locatie Leiderdorp nr. PL1500 20151185561315749, als bijlage gevoegd bij het forensisch dossier, blz. 155 tot en met 158blz. 172 en 173.
- Proces-verbaal van de politie Den Haag, Dienst nationale Recherche Afdeling Specialistische Ondersteuning Team Forensische opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, locatie Leiderdorp nr. PL1500 20151185561304508, als bijlage gevoegd bij het forensisch dossier, blz. 179 en 180.
Feiten 1 subsidiair en 2
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
Hij op 19 april 2015 te [plaats] zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld door:
- een geladen vuurwapen uit een tas te halen en
- ( vervolgens) met dit (geladen) vuurwapen te spelen en
- daarbij niet te controleren of het wapen geladen was en
- ( vervolgens) het vuurwapen af te laten gaan terwijl het vuurwapen gericht
was op [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, zich samen met die [slachtoffer] in een
kleine ruimte bevond, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer]
is overleden;
2.
Hij in de periode van 19 maart 2015 tot en met 19 april 2015 te [plaats] wapens van categorie III, te weten:
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk FEG,
model P9RK, kaliber 9mm Parabellum, serienummer K19290 en
- een semi-automatisch werkend pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 7,65mm;
en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
- aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
- handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt omtrent hetgeen bewezen kan worden verklaard, bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar zal worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Omrent de keuze voor strafsoort en strafduur overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende. Het overlijden van een mens op jonge leeftijd is onder alle omstandigheden een schokkende gebeurtenis en voegt veel leed toe aan diens vrienden en nabestaanden. Dat leed wordt versterkt als de reden van het overlijden geen andere is dan het onzorgvuldig handelen van een ander terwijl dat handelen voorkomen had kunnen en moeten worden. De verwijten die aan verdachte worden gemaakt in verband met het overlijden van [slachtoffer] zijn evident, en beginnen bij het volstrekt onaanvaardbare bezit van een schietklaar en dodelijk wapen met bijbehorende munitie. Alleen al dat bezit vormde het begin van het scheppen van een levensgevaarlijke situatie, die nu ook feitelijk een mensenleven heeft gekost. Niet alleen had verdachte een dergelijk wapen in bezit, hij is er zodanig onzorgvuldig mee omgegaan dat op abrupte wijze het leven van een van zijn vrienden door zijn toedoen is beëindigd. Hoewel de rechtbank in aanmerking neemt dat verdachte de gevolgen van zijn handelen zijn leven lang met zich mee zal dragen, neemt dat niet weg dat aan verdachte een straf behoort te worden opgelegd die tot uitdrukking brengt dat ook normbevestiging en vergelding op hun plaats zijn. Een dergelijke straf kan geen andere zijn dan één die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De duur van die straf wordt in doorslaggevende mate bepaald door de door de rechtbank vastgestelde graad van verwijtbaarheid. Nu die aanmerkelijk afwijkt van hetgeen de officier van justitie heeft voorgestaan, zal ook de op te leggen straf in voor verdachte gunstige zin dienen te worden aangepast, wat voert tot oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.159,50.
[benadeelde 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 36.465,70.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade en tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade groot € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsman niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De vordering is niet betwist door verdachte en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de gehele vordering groot € 10.159,50 toewijzen. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 19 april 2015 is ontstaan.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.159,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [benadeelde 1]
.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering gelet op de aard, omvang en complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.Beslag

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de eigenaar en dat de onder 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1) telefoontoestel, Nokia, en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen te weten: 2) Telefoontoestel Apple iPhone, kleur zwart, 3)Telefoontoestel, Apple iPhone.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dan wel met behulp van deze voorwerpen de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 24 c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 307, van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 Wet wapens en munitie
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen, een bedrag van € 10.159,50 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.159,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
beslag
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 4 tot en met 9 genummerde voorwerpen, te weten: 4) 1 (een) Pistool, WALTHER PPK, 5) 1 (een) Pistool, kleur: grijs, LUGER M90: 6) 8 Patronen, PMC; 7) 1 (een) Huls, PMC; 8) 1 (een)Huls, KOGELPUNT; 9) 2 (twee) Hulzen, KOGELPUNT;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder genummerde voorwerp, te weten: 1 telefoontoestel, merk Nokia;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten: 2) telefoontoestel Apple iPhone, kleur zwart, en 3) Apple iPhone;
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon voorzitter,
mr. C.F. Mewe, rechter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Hamelink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2016.