ECLI:NL:RBDHA:2016:9901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
C/09/487233 / FA RK 15-3014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in kinderalimentatiezaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2016 uitspraak gedaan over de rechtsmacht in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, wonende in Nederland, heeft een verzoek ingediend om de rechtbank te verklaren dat zij bevoegd is om van zijn verzoeken kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is. De vrouw, die in Litouwen woont, is niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het LBIO heeft gemachtigd om in haar naam op te treden, maar het LBIO heeft zich op het standpunt gesteld niet bevoegd te zijn. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de Alimentatieverordening. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de vrouw niet is verschenen en het LBIO zich niet bevoegd heeft verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen of de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in strijd is met artikel 6 van het EVRM, maar oordeelt dat dit niet het geval is. De man heeft de mogelijkheid om zich in Litouwen te laten vertegenwoordigen door een advocaat, waardoor hij toegang heeft tot de Litouwse rechter. De rechtbank verklaart zich uiteindelijk onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-3014
Zaaknummer: C/09/487233
Datum beschikking: 19 juli 2016

Alimentatie

Beschikking op het op 21 april 2015 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te Litouwen,
advocaat: mr. --.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief d.d. 29 juni 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 13 oktober 2015 van de zijde van de man;
  • het faxbericht d.d. 8 februari 2016, met bijlage, van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 10 maart 2016 van de zijde van de man;
  • de brief van het LBIO d.d. 18 maart 2016, met bijlagen.
Op 7 juni 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man vergezeld van zijn advocaat en mevrouw [naam] namens het LBIO.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt om:
bij tussenbeschikking:
te bepalen dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om van de door de man gedane verzoeken kennis te nemen;
te bepalen dat Nederlands recht op de verzoeken van de man van toepassing is;

voor zover de rechtbank Den Haag zich bevoegd acht om van de verzoeken kennis te nemen:

4. de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank te [plaats] (Litouwen) d.d. 14 oktober 2011 te schorsen totdat op de verzoeken van de man tot nihilstelling/wijziging van de kinderalimentatie definitief is beslist;
5. te bepalen dat een DNA-onderzoek zal worden verricht door een door de rechtbank te benoemen deskundige ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van de na te noemen minderjarige, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
6. te bepalen dat de vrouw haar medewerking aan dit onderzoek zal verlenen;
7. de zaak voor het overige aan te houden teneinde de resultaten van het DNA-onderzoek af te wachten en de man in de gelegenheid te stellen, indien zijn biologisch vaderschap komt vast te staan, zijn onderstaand geformuleerde verzoeken nader te onderbouwen naar het recht dat naar mening van de rechtbank op die verzoeken van toepassing is;
8. – met wijziging van de beschikking van de rechtbank [plaats] (Litouwen) d.d. 14 oktober 2011 – te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 3 juni 2007 op nihil wordt gesteld, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht.

Feiten

- Uit de vrouw is geboren het volgende thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Litouwen.
- De minderjarige verblijft bij de vrouw in Litouwen.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Litouwse nationaliteit.
- Bij beschikking van de [plaats] Regionale Rechtbank te Litouwen d.d. 14 oktober 2011 is – voor zover hier van belang – bepaald:
* dat de man de vader is van de minderjarige;
* dat de man de kinderalimentatie die ten behoeve van de minderjarige gedurende de periode van 3 juni 2007 tot 3 juni 2010 moest worden betaald, als schuld moet betalen in totaal een bedrag van LTL 25.200,-;
* dat de man met ingang van 3 juni 2010 ten behoeve van de minderjarige een
kinderalimentatie dient te betalen van LTL 700.
(zijnde € 198,-- per maand)

Beoordeling

In de eerste plaats is aan de orde de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
De Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008, hierna: de Alimentatieverordening, regelt onder meer de rechtsmacht en het toepasselijke recht op het gebied van onderhoudsverplichtingen. De Alimentatieverordening is van toepassing op verzoeken met betrekking tot onderhoudsverplichtingen die zijn ingesteld vanaf 18 juni 2011. De verordening is van toepassing tussen alle lidstaten van de Europese Unie.
Niet in geschil is dat artikel 3 van de Alimentatieverordening in dit geval geen rechtsmacht toekent aan de Nederlandse rechter. Uit het bepaalde in artikel 5 van de Alimentatie- verordening volgt dat de Nederlandse rechter desalniettemin rechtsmacht heeft indien verweerder verschijnt en niet de exceptie van onbevoegdheid opwerpt. De rechtbank dient daarom allereerst te beoordelen of verweerder, in dit geval de vrouw, in de onderhavige procedure is verschenen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de vrouw zijn per aangetekende post de stukken en een oproep voor de zitting gestuurd. De vrouw is niet in persoon verschenen. Evenmin heeft zich voor haar een advocaat gesteld. Uit de overgelegde volmacht van de vrouw aan het LBIO en de verklaring van de man ter zitting dat hij kortgeleden nog telefonisch contact met haar heeft gehad leidt de rechtbank af dat de vrouw op de hoogte was van de onderhavige procedure en van datum en tijdstip van de behandeling ter zitting.
Uit de stukken blijkt dat de vrouw het LBIO heeft gemachtigd om in rechte op te treden in zaken betreffende de kinderalimentatie voor de minderjarige. Het LBIO is ter zitting verschenen en heeft zich primair op het standpunt gesteld niet bevoegd te zijn om in de onderhavige procedure namens de vrouw op te treden. Subsidiair, indien geoordeeld zou worden dat het LBIO wel bevoegd is namens de vrouw op te treden, heeft het LBIO namens de vrouw de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen.
De rechtbank laat in het midden of het LBIO al dan niet bevoegd is om in rechte voor de vrouw op te treden. Immers, in beide gevallen heeft te gelden dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Voor zover het LBIO niet bevoegd is om namens de vrouw op te treden betekent dit dat de vrouw niet is verschenen zodat de uitzondering van artikel 5 van de Alimentatieverordening zich niet voordoet. Voor zover het LBIO wel bevoegd zou zijn om namens de vrouw op te treden, is namens haar een beroep gedaan op de exceptie van onbevoegdheid zodat ook in dat geval de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft.
Vervolgens is aan de orde de door de man opgeworpen vraag of de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit geval strijd oplevert met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Artikel 6, eerste lid, EVRM verschaft – voor zover hier aan de orde – het recht op een eerlijke en openbare behandeling.
De man stelt zich op het standpunt dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de Litouwse rechter omdat hij vanwege ernstige angstklachten, waarvoor hij al jaren onder behandeling is bij een psychiater, onmogelijk kan – en in het verleden kon – reizen naar Litouwen om daar een wijzigingsprocedure aanhangig te maken en aldaar bij een behandeling ter zitting aanwezig te zijn. Een eerlijke behandeling vereist dat beide partijen mondeling worden gehoord. Bij de Nederlandse rechter kunnen beide partijen wel mondeling worden gehoord nu er voor de vrouw geen beletselen bestaan om naar Nederland te reizen.
De rechtbank stelt voorop dat een eventuele strijd met artikel 6 EVRM op zichzelf nog niet tot het oordeel zou leiden dat de Nederlandse rechter, niettegenstaande de bepalingen van de Alimentatieverordening bevoegd is van het verzoek van de man kennis te nemen. Een eventuele onmogelijkheid voor de man tot het voeren van een gerechtelijke procedure in het buitenland schept op grond van artikel 9 aanhef en sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rechtsmacht voor de Nederlandse rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man gestelde feitelijke onmogelijkheid om in persoon op de zitting bij de rechter in Litouwen aanwezig te zijn geen strijd oplevert met het recht op een eerlijke en openbare behandeling (ook wel omschreven als: toegang tot de rechter) in de zin artikel 6 EVRM. Evenmin leidt dit tot de conclusie dat het voeren van een gerechtelijke procedure in het buitenland voor de man onmogelijk is. De man kan zich immers in Litouwen in rechte laten vertegenwoordigen door een advocaat waardoor hij toegang heeft tot de Litouwse rechter. Indien en voor zover het de man onmogelijk is om naar Litouwen af te reizen dan is dit gelegen in omstandigheden in zijn persoonlijke sfeer die niet tot de conclusie kunnen leiden dat hem in Litouwen geen mogelijkheid tot eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak geboden wordt en/of hij geen toegang heeft tot een buitenlandse rechter. Overigens bestaan er zowel in het kader van de Europese Bewijsverordening als via moderne communicatiemiddelen mogelijkheden voor de Litouwse rechter om de man in persoon te horen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de man zijn feitelijke onmogelijkheid onder de aandacht van de Litouwse rechter heeft gebracht.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het verzoek van de man.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, M. van Paridon en W.G. de Boer, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2016.