ECLI:NL:RBDHA:2016:9859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 17429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Albanese vreemdeling en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2016, betreft het een asielaanvraag van een Albanese vreemdeling die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 10 maart 2016 asiel aangevraagd, maar het bestreden besluit van 4 augustus 2016 weigerde deze aanvraag. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit op 5 augustus 2016. Tijdens de openbare behandeling op 16 augustus 2016 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Y. Tamer, en de verweerder door mr. J.W. Kreumer.

De rechtbank overwoog dat de eiser, die eerder asiel had aangevraagd in Duitsland, niet aannemelijk had gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. Eiser verwees naar verschillende rapporten die zouden aantonen dat de Duitse asielprocedure gebreken vertoonde en dat er een reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat de verwijzingen naar deze rapporten niet voldoende waren om te concluderen dat Duitsland niet langer als veilig land kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de EU-verordening inzake asiel en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de rechtbank de argumenten van de eiser niet overtuigend genoeg achtte om de beslissing van de staatssecretaris te weerleggen. Er werden geen proceskosten aan de eiser opgelegd, en de rechtbank gaf aan dat er mogelijkheden waren voor hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/17429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingnummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser van 10 maart 2016 niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 5 augustus 2016 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en bezit de Albanese nationaliteit. Eiser heeft op 10 september 2014 en op 18 januari 2016 in Duitsland asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft de autoriteiten van Duitsland op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013, van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend gevraagd om eiser terug te nemen. Duitsland heeft deze verantwoordelijkheid middels het claimakkoord van 22 april 2016 erkend. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast.
3. Eiser voert onder verwijzing naar het “Country Report Germany” van Asylum Information Database (AIDA) van januari 2015, november 2015 en maart 2016 en het bericht van Pro Asyl van 22 september 2015 aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat er concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daartoe wijst hij er op dat in Duitsland sprake is van een enorme toestroom aan asielzoekers, en dat de Duitse asielprocedure gebreken kent, zoals op het gebrek aan gefinancierde rechtshulp en de korte procedures. Tevens wijst eiser erop dat hij als Albanese vreemdeling geen inhoudelijke beoordeling van zijn asielverzoek zal krijgen omdat Albanië in Duitsland is aangemerkt als veilig land van herkomst. Voorts betoogt eiser dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gelet op de slechte omstandigheden waaronder uitgeprocedeerde asielzoekers worden gedetineerd en de omstandigheid dat het racisme en geweld tegen asielzoekers in Duitsland toeneemt.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Met de verwijzing naar de rapporten van AIDA van januari 2015, november 2015 en maart 2016, alsmede het bericht van Pro Asyl van 22 september 2015 heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland het systeem betreffende de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dusdanige tekortkomingen kent, dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De omstandigheid dat Duitsland, evenals Nederland, Albanië als een veilig land van herkomst beschouwt en dat tot uiting brengt in versnelde procedures, staat het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg.
Verweerder heeft zich -met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr.A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).