Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 25 mei 2016 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
[de moeder] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2016, betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar België in het kader van internationale kinderontvoering. De vader, wonende in België, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn kind, dat door de moeder naar Nederland was gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind in België was, aangezien de ouders daar samen met het kind hadden gewoond en de intentie hadden om zich daar te vestigen. De moeder had echter zonder toestemming van de vader het kind naar Nederland gebracht, wat volgens het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering als ongeoorloofde overbrenging wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er minder dan een jaar was verstreken sinds de overbrenging en dat er geen weigeringsgronden waren om de terugkeer te verhinderen. Daarom gelastte de rechtbank de terugkeer van het kind naar België uiterlijk op 5 augustus 2016, waarbij de moeder verantwoordelijk werd gesteld voor de terugbrenging. De rechtbank hield verdere beslissingen over de vaststellingsovereenkomst aan tot een later moment.