ECLI:NL:RBDHA:2016:9826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
VK-16_16962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechterlijke toetsing van de geloofwaardigheid van bedreigingen door de Taliban

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend op 26 oktober 2015, na bedreigingen door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden voor het Amerikaanse leger. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag op 27 juli 2016 afgewezen, waarbij verweerder de bedreigingen in 2009 geloofwaardig achtte, maar twijfels had over de gebeurtenissen in 2014-2015. Eiser heeft verklaard dat hij in die periode opnieuw bedreigd werd door de Taliban, maar verweerder vond zijn verklaringen inconsistent en onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft het procesverloop en de overwegingen van verweerder kritisch bekeken. Ze concludeerde dat de twijfels van verweerder over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen niet terecht waren. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk consistent en specifiek had verklaard over de bedreigingen en dat de eerdere negatieve ervaringen met de Taliban niet genegeerd konden worden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten heeft toegewezen aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer het gaat om de geloofwaardigheid van bedreigingen en de gevolgen daarvan voor de aanvrager. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 992 zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/16962
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 augustus 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
gemachtigde mr. P.J.J.A. Hendriks,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2016 (het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 26 oktober 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Van 2005 tot 2010 heeft hij gewerkt voor het Amerikaanse leger als toezichthouder voor arbeiders op de legerbasis in Kandahar . In december 2009 is hij telefonisch bedreigd door de Taliban en is hem gezegd dat hij moest stoppen met zijn werkzaamheden voor de Amerikanen. Een aantal dagen na dit dreigtelefoontje is eisers buurman [naam 1] voor zijn huis neergeschoten, vlak nadat eiser hem had begroet. Tien dagen na dit incident werd eiser weer gebeld door de Taliban. Er werd verteld dat hij moest stoppen met zijn werkzaamheden en dat hij anders, net als zijn buurman, vermoord zou worden. Naar aanleiding van dit telefoontje heeft eiser zijn werkgever, de Amerikanen, om hulp gevraagd. Zij konden echter niks voor hem betekenen. Vervolgens is hij naar de politie gegaan, maar ook zij konden hem niet helpen. Eiser heeft toen besloten met zijn gezin te verhuizen naar een andere wijk in Kandahar . Het eerste jaar dat hij daar woonde, is hij alleen maar binnen gebleven. In 2011 is eiser weer begonnen met werken, ditmaal voor een aannemersbedrijf dat werkte voor verschillende bedrijven en overheidsinstellingen, alsmede voor ISAF. In november 2014 werd eiser wederom telefonisch bedreigd door de Taliban. Hij werd met de dood bedreigd omdat hij nog steeds voor ‘de ketters’ werkte. Op een vrijdag in februari 2015 zat eiser voor zijn huis en op dat moment stopten twee personen op een motor voor hem. Zij hebben geprobeerd hem neer te schieten, maar het pistool werkte niet. Eiser kon daarom zijn huis inrennen. Na dit incident heeft eiser zijn huis niet meer verlaten. Rond de twintigste dag van de maand ramadan in 2015 werd er een bomaanslag gepleegd bij de buurman van eiser, [naam 2] . Daarbij zijn de buurman, zijn vader en zijn twee zoons gewond geraakt. Dit heeft eiser heel erg bang gemaakt en hij vreest dat het hem en zijn gezin ook zal overkomen. Naar aanleiding van dit incident heeft hij besloten Afghanistan te verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht het gehele asielrelaas geloofwaardig, met uitzondering van de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in 2014-2015, te weten het dreigtelefoontje en het schietincident, vanwege zijn werkzaamheden voor een aannemersbedrijf. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser over deze problemen vage, wisselende en onlogische verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij wisselend verklaard over wanneer het schietincident heeft plaatsgevonden. Daarnaast kan hij geen concrete data noemen van de telefonische bedreiging in november 2014, noch van het schietincident. Voorts is zijn verklaring dat de mannen die op hem wilden schieten leden van de Taliban waren, slechts gebaseerd op vermoedens van zijn kant. Bovendien is het onlogisch dat ze hem nog zouden willen vermoorden, nu hij meteen na het dreigtelefoontje is gestopt met werken en het telefoontje dus zijn effect zou hebben bereikt. Voorts is eisers verklaring dat hij in november 2014, na het dreigtelefoontje, onmiddellijk is gestopt met werken, tegenstrijdig met het door eiser overgelegde getuigschriften van het aannemersbedrijf. Daaruit blijkt immers dat hij van 5 februari 2011 tot 31 december 2014 heeft gewerkt voor dit bedrijf. Tot slot valt volgens verweerder niet in te zien dat eiser na het schietincident nog zes maanden zonder problemen in zijn huis heeft kunnen verblijven. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser zijn vrees voor de Taliban niet aannemelijk heeft gemaakt. Nu hij niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard over de gebeurtenissen in 2014-2015, bestaat er volgens verweerder geen aanleiding om eiser het voordeel van de twijfel te geven.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de bedreigingen door de Taliban in 2009, vanwege zijn werkzaamheden voor de Amerikanen, geloofwaardig heeft geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser in 2011 voor het aannemersbedrijf is gaan werken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat, zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd, verweerder zijn standpunt dat de gebeurtenissen in 2014-2015 niet geloofwaardig zijn met name baseert op twee dingen: de wisselende verklaringen over het schietincident en het niet voldoende specifiek verklaren over de data waarop beide gebeurtenissen plaats hebben gevonden. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6. Op p. 6 van het rapport van nader gehoor staat dat eiser heeft verklaard dat het schietincident heeft plaatsgevonden op een vrijdag aan het einde van 2014. Op p. 15 staat echter dat hij heeft verklaard dat het op een vrijdag in februari 2015 was en dat de datum die de ambtenaar eerder had genoteerd niet klopt. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser nog tijdens hetzelfde gehoor deze correctie heeft gedaan en ook op het moment waarop het schietincident, nadat hij er in het vrije relaas over verteld heeft, voor het eerst weer ter sprake komt. Hij had het dan ook niet eerder kunnen corrigeren, omdat hij er op dat moment pas achter kwam dat de verkeerde datum was genoteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet gesproken worden van een wisselende verklaring op dit punt en had verweerder dit niet aan eiser mogen tegenwerpen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en eisers asielprocedure, niet kan worden gezegd dat eiser niet voldoende specifiek heeft verklaard. Hij heeft immers verklaard dat het ging om november 2014, respectievelijk een vrijdag in februari 2015. Het enkele feit dat eiser de specifieke data niet kan noemen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser wel consequent en voldoende specifiek heeft verklaard over de gebeurtenissen in 2014-2015.
7. Ten aanzien van de overige tegenwerpingen overweegt de rechtbank als volgt.
8. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat zijn verklaring dat de mannen die op hem wilden schieten leden van de Taliban waren, slechts is gebaseerd op vermoedens. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit de eerste door eiser overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland van 8 augustus 2016, met als bijlagen rapporten van onder meer ACCORD, UK Home Office, de Schweizerische Flüchtlingshilfe en de New York Times, blijkt dat er in Kandahar een substantieel of hoog risiconiveau is vanwege dreiging van de Taliban en dat de Taliban in Kandahar meerdere districten heeft ingenomen. Bovendien heeft eiser eerder negatieve ervaringen gehad met de Taliban, welke geloofwaardig zijn bevonden. Het komt de rechtbank dan ook niet vreemd voor dat eiser ervan uitgaat dat de mannen die op hem schoten van de Taliban waren. Bovendien valt niet in te zien hoe eiser deze vermoedens had moeten staven.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onlogische verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank acht het, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, niet onlogisch dat eiser nog gevaar liep nadat hij gestopt was met werken voor het aannemersbedrijf. Uit de tweede door eiser in beroep overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland van 8 augustus 2016, met als bijlagen verschillende rapporten van onder meer ACCORD, UK Home Office en EASO, blijkt dat mensen ook nadat zij gestopt zijn met hun werkzaamheden voor het Amerikaanse leger of buitenlandse bedrijven gevaar lopen. Bovendien heeft eiser zelf verklaard, p. 6 van het nader gehoor, dat tijdens het dreigtelefoontje werd gezegd dat hij vermoord zou worden, omdat hij veel voor ‘de ketters’ heeft gewerkt en dat nog steeds doet. Er is niet gezegd dat de Taliban hem met rust zouden laten als hij zou stoppen met zijn werkzaamheden.
10. Ten aanzien van de door eiser overgelegde getuigschriften van zijn werkgever overweegt de rechtbank als volgt. De getuigschriften zijn gedateerd op 31 december 2011, 31 december 2012, 31 december 2013 en 31 december 2014. De inhoud van de getuigschriften is telkens identiek. Eiser heeft verklaard dat dit een standaard getuigschrift is dat jaarlijks automatisch wordt verstrekt. Nu eiser niet officieel zijn ontslag heeft ingediend, is het laatste getuigschrift nog aan hem verstrekt nadat hij al gestopt was met werken. Gelet op de inhoud van de getuigschriften komt de rechtbank deze verklaring niet vreemd voor. Verweerder heeft dan ook niet op grond van deze getuigschriften kunnen stellen dat het niet geloofwaardig is dat eiser in november 2014 bedreigd is.
11. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat uit het feit dat eiser na het schietincident nog een periode in zijn eigen huis kon blijven, op zichzelf nog niet kan worden afgeleid dat hij niet langer in de negatieve aandacht van de Taliban stond. Eiser heeft verklaard dat hij ondanks de problemen die hij had ondervonden, wilde proberen in Afghanistan te blijven wonen, omdat hij zijn echtgenote en vijf kinderen niet achter wilde laten. Hij heeft daarom besloten in zijn huis te blijven en niet meer de straat op te gaan, om zo de Taliban te ontlopen. Toen er een bomaanslag plaatsvond bij het huis van zijn buurman, die werkzaam was voor de overheid en daarom ook in de negatieve aandacht van de Taliban stond, werd eiser bang dat hem hetzelfde zou kunnen overkomen. Gelet op het feit dat de buurman in een vergelijkbare positie verkeerde en het feit dat de Taliban al eerder hadden geprobeerd eiser te doden, concludeerde eiser dat het risico te groot was en besloot hij het land te verlaten. Deze verklaringen acht de rechtbank niet onaannemelijk.
12. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat eiser niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard over de gebeurtenissen in 2014-2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet het voordeel van de twijfel, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw, is gegund. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: