Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 5 december 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser werd tijdens zijn werk als herder lastiggevallen en bedreigd door de Taliban, die wilden dat hij zich bij hen zou aansluiten. Daarnaast is hij door een commandant, [naam 1], drie keer meegenomen om te dansen als Bacha Bazi. Eiser werd om die reden gepest en beledigd door de mensen uit het dorp en heeft daarom ook een suïcidepoging gedaan. Een andere machtige man in het dorp, [naam 2], hield zich ook bezig met Bacha Bazi en was beledigd dat de commandant een jongen uit zijn dorp had gestolen. Hij probeerde eiser over te halen om voor hem te komen dansen en niet meer naar de commandant te gaan. Er ontstond een ruzie, waarbij één van de mannen van [naam 2], [naam 3], werd vermoord. Bij terugkeer vreest eiser voor de Taliban. Hij heeft gezworen zich bij hen aan te sluiten, maar in plaats daarvan is hij gevlucht en daarom zullen ze hem doden. Daarnaast vreest hij voor [naam 2], omdat die wraak op hem zal willen nemen vanwege de dood van [naam 3], en voor de commandant.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers identiteit niet zonder meer kan worden gevolgd. Wel worden eisers nationaliteit, etniciteit en herkomst aannemelijk geacht. Zijn verklaringen over de problemen met de Taliban en over de problemen die verband houden met zijn rol als Bacha Bazi worden niet geloofwaardig geacht. Gelet daarop wordt eiser ook niet gevolgd in de door hem gestelde vrees voor de Taliban, [naam 2], en de commandant.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat uit het bestreden besluit niet zonder meer duidelijk wordt of eisers identiteit nu wel of niet geloofwaardig is bevonden. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de identiteit op dit moment niet geloofwaardig wordt bevonden. Uit het bestreden besluit blijkt dat aan eiser wordt tegengeworpen dat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd en hij onduidelijke en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de vraag of hij die al dan niet zou kunnen verkrijgen via zijn oom. Niet valt in te zien dat hij op geen enkele manier in contact kan komen met zijn oom, nu hij weet dat deze politieagent is en waar hij vandaan komt. Voorts heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het contact met zijn vader: tijdens het aanmeldgehoor heeft hij verklaard dat hij het telefoonnummer van zijn vader is kwijtgeraakt, terwijl hij vervolgens tijdens het eerste gehoor verklaart dat zijn vader helemaal geen telefoon heeft. Eiser heeft dan ook geen verschoonbare reden aangedragen voor het ontbreken van identificerende documenten. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn problemen met de Taliban niet geloofwaardig zijn. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder de verklaringen die eiser hierover tijdens het eerste gehoor heeft afgelegd bij zijn beoordeling mocht betrekken. Het gaat immers om mededelingen van feitelijke aard. Bovendien is aan het begin van het gehoor benadrukt dat het belangrijk is dat eiser de waarheid vertelt en dat hij volledig dient te antwoorden op de vragen. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zowel hoe vaak hij lastig is gevallen, als over de manier waarop dat gebeurde. Tijdens het eerste gehoor (pagina 7) heeft eiser immers verklaard dat hij een voorstel heeft gekregen van de Taliban en dat zij één of twee keer probeerden hem over te halen. Bij de aanvullingen en correcties is dit gecorrigeerd naar twee of drie keer. Vervolgens heeft eiser tijdens het nader gehoor (pagina’s 6 en 7) verklaard dat hij sinds een jaar geleden werd lastig gevallen door de Taliban en dat dit de maand voor zijn vertrek dagelijks gebeurde. In die laatste maand drongen ze drie keer echt aan, waarbij hij ook werd vastgehouden. Eiser heeft geen deugdelijke verklaring kunnen geven voor deze tegenstrijdigheid die betrekking heeft op de kern van zijn relaas.
7. Ook ten aanzien van eisers problemen die verband houden met zijn rol als Bacha Bazi is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze niet geloofwaardig zijn. Daartoe heeft verweerder allereerst kunnen wijzen op het feit dat eisers verklaringen niet overeenkomen met algemene informatie, waaronder het rapport ‘Causes and Consequences of Bachabazi in Afghanistan’ van de Afghanistan Independent Human Rights Commission. Uit dit rapport volgt namelijk dat Bacha Bazi in het algemeen op jonge leeftijd worden ‘gekocht’ van de ouders. Dit beeld komt in het geheel niet overeen met eisers verklaringen, die stelt op 18-jarige leeftijd voor het eerst te zijn meegenomen, zonder dat zijn ouders daarbij betrokken zijn. Het enkele feit dat uit dit rapport blijkt dat het gebruik van Bacha Bazi op verschillende manieren voorkomt in Afghanistan, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat eiser, zoals hij zelf heeft gesteld, een uitzondering op de regel is. Het is immers aan eiser om zijn relaas aannemelijk te maken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser daar niet in is geslaagd, nu er niet alleen sprake is van strijd met algemene informatie, maar eiser hieromtrent ook vage verklaringen heeft afgelegd. Zo is het vreemd dat eiser al zijn hele leven in hetzelfde dorp woont, waar het gebruik van Bacha Bazi voorkomt, maar dat hij hiervoor pas op 18-jarige leeftijd voor het eerst benaderd wordt. Voorts verklaart eiser niet concreet op welke manier [naam 2] hem zou hebben proberen over te halen, noch waarom en op welke manier hij door [naam 2] bedreigd zou zijn.
8. Tot slot is in geschil of er in Afghanistan, en in het bijzonder Kunduz, sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn), zoals thans neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. De rechtbank is van oordeel dat eiser er terecht op heeft gewezen dat hij bij zijn zienswijze met zeer recente landeninformatie zijn stelling heeft onderbouwd dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. In het bestreden besluit heeft verweerder daarop niet gereageerd, anders dan dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat indien hij in de informatie redenen zou hebben gezien zijn beleid aan te passen, hij dit zou hebben gedaan. De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet op artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de Definitierichtlijn, gehouden is een asielverzoek op individuele basis te beoordelen en daarbij rekening te houden met “alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen (…).” Door zonder nadere motivering voorbij te gaan aan de door eiser ingebrachte recente landeninformatie, heeft verweerder niet aan deze plicht voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
10. De rechtbank overweegt dat noch uit het door eiser overgelegde rapport, Amnesty International Report Afghanistan 2015/2016, noch uit zijn eigen verklaringen volgt dat het deel van de provincie Kunduz waar eiser vandaan komt onder controle van de Taliban staat. Bovendien is het enkele feit dat een gebied onder controle staat van de Taliban, onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting ter ondersteuning van zijn standpunt dat niet gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie, terecht heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:888) en het arrest van het EHRM van 5 juli 2016 in de zaak A.M. tegen Nederland, 29094/09. Niet is gebleken dat de veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen, en in Kunduz in het bijzonder, sindsdien in betekenende mate is verslechterd. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat er in Afghanistan, en in Kunduz in het bijzonder, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
11. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).