ECLI:NL:RBDHA:2016:9682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Defensie inzake gehoorklachten van een militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, tegen een besluit van de minister van Defensie. Eiser had gehoorklachten ontwikkeld na zijn uitzending van 21 januari 2013 tot en met 28 mei 2013, waarbij hij blootgesteld werd aan lawaai van straaljagers. De minister had in een besluit van 8 mei 2015 vastgesteld dat er geen sprake was van een ongeval in de zin van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard op 29 september 2015. Eiser stelde beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de omstandigheden waaronder hij zijn gehoorklachten had opgelopen, voldeden aan de definitie van een ongeval.

De rechtbank overwoog dat voor de kwalificatie van een gebeurtenis als ongeval, er sprake moet zijn van acuut letsel dat te relateren is aan een plotselinge gebeurtenis. De rechtbank concludeerde dat de gehoorklachten van eiser niet het gevolg waren van een specifiek incident, maar het resultaat waren van langdurige blootstelling aan lawaai. De rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat er geen sprake was van een ongeval in de zin van de Regeling. Eiser werd de mogelijkheid geboden om een verzoek in te dienen voor het opmaken van een rapport van medische aangelegenheden (rma), maar de procedure voor een proces-verbaal van ongeval werd hem ontzegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8042 ABP

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van den Broek),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2015 heeft verweerder eiser medegedeeld dat ter zake van zijn gehoorklachten is vastgesteld dat geen sprake is van een ongeval.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) is van 21 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 op uitzending geweest in verband met de missie 1(NLD)BMDTF. De plaats van legering was [airbase] , nabij [plaats] , [land] . Eiser heeft aldaar politiedienst verricht ten behoeve van de Nederlandse strijdkrachten.
1.2
Er is een proces-verbaal van ongeval opgemaakt over een ongeval dat zou hebben plaatsgevonden tussen 21 januari 2013 en 28 mei 2013. Daarin is onder meer vermeld dat eiser, sinds hij terug is van zijn uitzending gehoorklachten (een constante pieptoon in de oren) heeft door het geluid van straaljagers op het vliegveld in [land] . Over de omstandigheden heeft eiser verklaard dat de kantoorruimte en de slaapaccommodatie zich in de nabijheid van de start- en landingsbanen bevonden. Deze werden 24 uur per dag gebruikt. Regelmatig stonden motoren een half uur warm te draaien of werden ze (vermoedelijk) in shelters getest. Verder stegen dagelijks, 7 dagen per week, straaljagers op. Als straaljagers van de [luchtmacht] opstegen, was dat altijd inclusief de ‘afterburn’. De straaljagers vlogen ook zeer regelmatig over de legeringsgebouwen heen na het opstijgen (je kon de piloten nog zien zitten). Als je ze aan hoorde komen, probeerde je zo veel mogelijk de oren dichtgedrukt te houden (ook op advies van onze arts ter plaatse), gezien het lawaai dat hiermee werd geproduceerd.
Het proces-verbaal bevat tevens een geneeskundige verklaring van de MZT-arts/ bedrijfsarts van 16 maart 2015, waarin is vermeld dat het letsel bij eiser op 2 oktober 2013 is geconstateerd en dat sprake is van hoge tonen en perceptief verlies passend bij lawaai-expositie in het verleden (KNO-arts Centraal Militair Hospitaal).
1.3
Bij besluit van 8 mei 2015 heeft verweerder eiser medegedeeld dat ter zake van de gehoorklachten is vastgesteld dat geen sprake is van een ongeval.
Eiser heeft bij brief van 18 juni 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij e-mailbericht van 16 juli 2015 heeft eiser verweerder medegedeeld af te zien van een hoorzitting.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 9 november 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat aan een aantal eisen dient te worden voldaan om een gebeurtenis aan te kunnen merken als een ongeval. Vereist is dat de betrokkene een acuut letsel heeft opgelopen als het onmiddellijke gevolg van een van buitenaf rechtstreeks inwerkend geweld, hetgeen tot de bestaande klachten heeft geleid. Eiser heeft gedurende een langere periode blootgestaan aan lawaai. Reeds hierom kan geen sprake zijn van een ongeval. De gehoorklachten zijn niet te relateren aan een specifiek incident.
In zijn verweerschrift van 23 november 2015 heeft verweerder ten overvloede opgemerkt dat als een militair in werkelijke dienst lijdende is aan een ziekte of gebrek dat niet rechtstreeks verband houdt met een ongeval, maar mogelijk wel in verband kan worden gebracht met de uitoefening van de militaire dienst, de bijzondere omstandigheden waaronder dienst is uitgevoerd als bedoeld in artikel 4 van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden (de Regeling), dan wel de opgedragen werkzaamheden bedoeld in artikel 5 van de Regeling, een rapportage van medische aangelegenheden (rma) kan worden opgemaakt. Deze rapportage beval alle relevante gegevens en bevindingen met betrekking tot de ziekte dan wel het gebrek in relatie tot het gestelde in artikel 4 dan wel 5 van de Regeling en bevat een uitspraak inzake de waarschijnlijkheid van verband met de uitoefening van de militaire dienst in de zin van artikel 4 dan wel de opgedragen werkzaamheden als bedoeld in artikel 5. Eiser kan een verzoek tot het opstellen van een rma indienen.
3 Eiser heeft aangevoerd dat de omstandigheden waaronder hij blijvend letsel heeft opgelopen alle aspecten bevatten van de definitie van een ongeval zoals vermeld in artikel 1, sub d, van de Regeling. Er is volgens hem sprake van een (dienst)ongeval.
Er is sprake van een onvoorziene omstandigheid. Het was niet te voorspellen wanneer het lawaai zich voordeed. Eiser had niet de beschikking over of de instructie gekregen om gehoorbeschermingsmiddelen te dragen. Er is voorts sprake van een van buiten komende omstandigheid. Eiser heeft geen invloed op het lawaai van de straaljagers gehad of kunnen hebben.
4 Ingevolge artikel 147, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel beslist verweerder of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst.
In artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling is bepaald dat in deze regeling wordt verstaan onder ongeval: een gekwetst worden door een onvoorziene omstandigheid, bepaald door een misgreep, een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld.
Artikel 4 van de Regeling luidt als volgt:
“De functionaris, belast met het opmaken van het proces-verbaal doet mededeling van zijn bevindingen, waarbij hij behalve al hetgeen hij nader ter zake meent te moeten opmerken, in ieder geval vermeldt:
a. of tijdens het ongeval sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden, waarbij onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:
 staat van oorlog, staat van beleg, toestand van verhoogde waakzaamheid of burgerlijke uitzonderingstoestand;
 het deelnemen aan vredesoperaties;
 het verlenen van bijstand in het kader van handhaving van de openbare orde;
 militaire oefening;
 andere omstandigheden, die bijzonder van aard zijn, waarbij sprake is van een verhoogd risico en waarbij de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden toegepast, dan wel geheel of gedeeltelijk door de minister van defensie buiten werking zijn gesteld.
b. of er tijdens de omstandigheden als genoemd onder a tevens sprake was van uitoefening van de militaire dienst, waarbij onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:
 de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdracht of dienstbevel;
 het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van de algemene of bijzondere dienstverrichting;
 activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van de militaire dienst kunnen worden aangemerkt.”
Artikel 5 van de Regeling luidt als volgt:
“Indien geen sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden als bedoeld in artikel 4, onder a, doet de functionaris, belast met het opmaken van het proces-verbaal, mededeling van zijn bevindingen, waarbij hij in ieder geval vermeldt:
a. wat was de aard van de opgedragen werkzaamheden;
b. is de aard van die werkzaamheden als overwegende oorzaak van het ongeval aan te merken;
c. was tijdens het ongeval sprake van bijzondere omstandigheden, waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht;
d. was het ongeval te wijten aan eigen schuld dan wel onvoorzichtigheid.”
Artikel 10 van de Regeling - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“1. Indien een militair in werkelijke dienst lijdende is aan een ziekte of gebrek welke niet rechtstreeks verband houdt met een ongeval, maar mogelijk wel in verband zou kunnen worden gebracht met de uitoefening van de militaire dienst, de bijzondere omstandigheden waaronder de dienst moest worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 4, dan wel de opgedragen werkzaamheden bedoeld in artikel 5, wordt een rapport van medische aangelegenheden opgemaakt.
2. Het rapport van medische aangelegenheden wordt al dan niet op verzoek van de militair opgemaakt door een arts, zijnde lid van een geneeskundige commissie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
3. Het rapport van medische aangelegenheden bevat alle relevante gegevens en bevindingen met betrekking tot de ziekte dan wel het gebrek in relatie met het gestelde in artikel 4 dan wel 5 van deze regeling en bevat een uitspraak inzake de waarschijnlijkheid van verband met de uitoefening van de militaire dienst in de zin van artikel 4, dan wel de opgedragen werkzaamheden als bedoeld in artikel 5 van deze regeling.”
5 De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het begrip ongeval als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling duidt op een plotselinge gebeurtenis die te relateren is aan een concreet moment. Om de procedure via een proces-verbaal van ongeval te kunnen volgen, dient voorts sprake te zijn van acuut letsel dat is te relateren aan het ongeval.
6 De bepaling van de vraag of al dan niet sprake is van een ongeval in vorenbedoelde zin hangt af van de feitelijke omstandigheden.
Eiser heeft in zijn verklaring, zoals opgenomen in het proces-verbaal van ongeval (zie overweging 1.2), bij datum en tijdstip ongeval vermeld dat het heeft plaatsgevonden tussen 21 januari 2013 en 28 mei 2013. Een concrete datum en tijd van een plotselinge gebeurtenis is niet vermeld. Vast dat eiser zich eerst op 2 oktober 2013, derhalve geruime tijd na terugkeer van zijn uitzending, onder geneeskundige behandeling heeft laten stellen in verband met zijn gehoorklachten. De rechtbank overweegt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van acuut letsel dat rechtstreeks verband houdt met een plotselinge gebeurtenis als hiervoor bedoeld. Veeleer is sprake geweest van blootstelling aan lawaai gedurende een bepaalde periode, waardoor de gehoorklachten gaandeweg zijn opgetreden. Derhalve heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat in dit geval geen sprake is geweest van een ongeval in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling. Het standpunt van eiser dat hem door de arts is aangeraden deze procedure te volgen, omdat hier sprake zou zijn van een ongeval - wat hier ook van zij - kan hier niet aan afdoen, te meer nu het niet aan de arts is om te oordelen of sprake is van een ongeval in de zin van de Regeling. Hieruit volgt dat niet toegekomen kan worden aan de vraag of al dan niet sprake is van een dienstongeval.
Op grond van het vorenstaande staat voor eiser niet de procedure van het laten opmaken van een proces-verbaal van ongeval open. Uit artikel 10 van de Regeling volgt dat eiser wel een verzoek kan indienen tot het opmaken van een rma. Een dergelijk verzoek kan - zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft vermeld - bij de daartoe bevoegde instantie worden ingediend, te weten de Commissie Bijzondere Medische Beoordelingen van het ministerie van Defensie.
7 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzitter, mr. E. Kouwenhoven, lid, en mr. H.T. Wagenaar, kapitein ter zee van administratie b.d., militair lid, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.