ECLI:NL:RBDHA:2016:9627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 9 oktober 2015 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om alle stukken uit zijn dossier vanaf 2012 openbaar te maken. Het college heeft dit verzoek ten dele ingewilligd, maar heeft bij besluit van 20 januari 2016 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 juni 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser en verweerder verwikkeld zijn in een langdurig geschil over de hoogte van zijn uitkering. Eiser heeft in de afgelopen twee jaar 50 tot 100 Wob-verzoeken ingediend, wat door verweerder als misbruik van recht werd gekarakteriseerd. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet was ingesteld met het doel de Wob te effectueren, maar enkel om proceskostenvergoeding te verkrijgen. Dit werd ondersteund door verklaringen van de gemachtigde van eiser, die aangaf dat hij eiser probeerde te overtuigen om te stoppen met het indienen van verzoeken.

De rechtbank concludeerde dat het indienen van beroep door eiser blijk gaf van kwade trouw en dat er sprake was van misbruik van een wettelijke bevoegdheid. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. Bissessur),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W.J.J. Steekelenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ten dele ingewilligd.
Bij besluit van 20 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016. Zowel eiser als verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is met verweerder verwikkeld in een geschil over de hoogte van zijn uitkering over de jaren vanaf 2012. Op 7 september 2015 heeft eiser onderliggende aanvraag ingediend. Eiser heeft daarin verzocht om alle stukken uit zijn dossier vanaf 2012 openbaar te maken. Bij het primaire besluit heeft verweerder alle stukken aan eiser uit zijn dossier doen toekomen vanaf 2014 in digitale vorm - per CD ROM -. Ten aanzien van de stukken tot 2014 heeft verweerder overwogen dat deze reeds bij besluit van 24 januari 2014 aan de toenmalige gemachtigde van eiser bekend zijn gemaakt. Desondanks heeft verweerder in de bezwaarschriftprocedure alsnog aan eiser een CD ROM verstrekt met de bestanden over de jaren 2012 en 2013.
2 Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat door eiser wordt opgekomen tegen een feitelijk handelen waartegen geen bezwaar openstaat, en wegens het ontbreken van procesbelang.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat de beslissing van verweerder onbegrijpelijk is nu verweerder naar aanleiding van het bezwaarschrift de opgevraagde stukken wel heeft verstrekt.
4 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5 De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het beroep is ingesteld in verband met het door de Wob beoogde doel. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser het vijf jaar geleden niet eens was met een besluit van de gemeente en dat hij sindsdien de gemeente bestookt met verzoeken op grond van de Wob. Verweerder heeft vervolgens onbetwist gesteld dat eiser in de afgelopen twee jaar 50 tot 100 verzoeken op grond van de Wob heeft ingediend. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens verklaard dat hij eiser ervan probeert te overtuigen om te stoppen met het indienen van verzoeken op grond van de Wob en dat hij namens eiser slechts beroep heeft ingesteld ter verkrijging van vergoeding van de proceskosten.
6 Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat (de gemachtigde van) eiser met het indienen van beroep enkel het oogmerk heeft gehad om proceskostenvergoeding te incasseren. Aldus is de bevoegdheid om beroep in te stellen, gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien de gemachtigde van eiser de handelingen namens hem heeft verricht en hij zijn gemachtigde daartoe heeft gemachtigd.
7 Nu het beroep misbruik van recht inhoudt is het dientengevolge niet-ontvankelijk.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.